Dus dat was het dan. De ongenoemde begunstigde had nu een naam: Raymond. Charlie Babbitt, die op zoek gegaan was naar een begunstigde, had een broer gevonden, Raymond Babbitt. Raymond Babbitt was weliswaar opgeborgen in een privé-ziekenhuis voor geestelijk gehandicapten, maar hij was niet zomaar een doorsnee, gewoon getikt iemand. Nee, Raymond Babbitt was een getikt iemand met drie miljoen dollar. En waarom niet? Waarom zou hij dat niet hebben? Was hij niet de oudste zoon van Sanford Babbitt, investeringsbankier, rozenliefhebber, liefhebbend vader? En erft niet de oudste zoon? Zelfs al is hij zwakzinnig, geestelijk onvolwaardig, achterlijk? Vanzelf, logische zaak. Misschien was het logisch voor Sanford Babbitt, maar niet voor Charlie Babbitt.

Geweldig veel plezier zou Raymond Babbitt natuurlijk niet hebben van die drie miljoen. Wat kostten potloden en notitieboekjes nou helemaal? Wat had hij nog meer nodig? Voor Raymond geen snelle auto's en nog snellere vrouwen, geen vlotte, dure Italiaanse pakken en flats langs de boulevard. Voor Raymond geen ski-vakanties in Aspen of carnaval in Rio. Hij zou zijn geld niet weggooien aan waardeloze troep zoals een goed leven en veel plezier. Zelfs het duurste privé- sanatorium met de bekendste dokters, de modernste faciliteiten en medicatie precies op het hele uur zou niet zo'n heel grote hap nemen uit de rente op drie miljoen dollar. 'Wij moeten praten,' zei Charlie beslist tegen dokter Walter Bruner.

De dokter knikte. 'Laten we naar binnen gaan en een hapje eten. Daarna zal ik u alles vertellen wat u weten wilt.' De lunch bestond uit sandwiches, salade en koffie voor drie in het kantoor van de psychiater. Charlie at snel zonder iets te zeggen; Susanna en dokter Bruner voerden een beleefd gesprek, voornamelijk over de uitgestrekte tuinen van Wallbrook. Dokter Bruner was, net als Sanford Babbitt, een bloemenliefhebber.

De langer wordende stralen van de middagzon vielen in een schuine baan over het glooiende gazon toen ze weer buiten kwamen. Het televisieprogramma Staatsrechtbank was voorbij en de laatste, uit het leven gegrepen juridische beslissingen van rechter Wapner waren in het juiste notitieboek bijgeschreven, precies zoals het hoorde, dus Raymond was weer buiten, op een van zijn schuifelende wandelingen door het park, met zijn rugzak stevig om zijn schouders gegespt. Susanna ging naar hem toe en ze gingen samen op een van de stenen banken zitten, zij aan zij. Maar Raymond schonk helemaal geen aandacht aan het meisje; hij bleef maar in een notitieboek krabbelen. Charlie en dokter Bruner wandelden door de bloementuin; ze praatten met elkaar zonder Raymond uit het oog te verliezen. 'Wat wilt u weten?' vroeg de psychiater. Waar moest Charlie beginnen? 'Wat schrijft hij?' 'Voornamelijk lijsten. Hij heeft er een... eh... hij heeft er een die hij de Lijst van Onheilspellende Gebeurtenissen noemt. Overlijdensberichten. Verslagen over slecht weer. Hij probeert gevaarlijke dingen te beheersen. Door ze veilig in een boek te zetten.'

Charlie dacht er even over na. 'Zulke dingen doen we toch allemaal? Magisch gedoe?'

Dokter Bruner knikte Charlie waarderend toe én zijn respect voor de intelligentie van de jongeman groeide. 'Ritualistisch gedrag gebruikt als een apotropaeisch middel om persoonlijke demonen af te weren, ja. Alleen is er voor Raymond overal gevaar. En vaste handelingen, rituelen, zijn het enige dat hij heeft om zich te beschermen.'

'Rituelen?' herhaalde Charlie, die dat graag uitgelegd wilde hebben. Laat dat 'apotropaeisch' maar zitten, wat dat in godsnaam ook wezen mocht. Daar wilde hij zelf niets mee te maken hebben.

'De manier waarop hij eet. Zich aankleedt. Slaapt. Naar de

W.C. gaat. Loopt, praat... alles. En elke verstoring van die gang van zaken is angstaanjagend. Maar...' aarzelend brak de dokter zijn uiteenzetting af. Hoeveel kon Charlie eigenlijk begrijpen van een ziekte als die van Raymond? 'Maar hij is een mens, uw broer. Een vriendelijk en in sommige opzichten een hoogst intelligent mens.'

'Intelligent?' Charlies wenkbrauwen schoten omhoog van verbazing. Hij keek naar de plek waar Raymond zat te pennen.

Dokter Bruner knikte. 'Hij is een geleerde. Hij heeft bepaalde gebreken, bepaalde handicaps. Maar hij bezit ook vermogens. Enkele nogal verrassende vermogens.' Raymond? Dit was wel wat veel voor Charlie om te verstouwen. Hij keek naar de plek waar Raymond zijn volle aandacht aan zijn gekrabbel wijdde. 'Maar hij is achterlijk,' wierp hij tegen.

'Nee, dat is hij niet. Hij is autistisch. Eigenlijk een op hoog niveau functionerende autist, waarschijnlijk als gevolg van een beschadiging van de kleine hersenen of de voorhoofdskwabben in het embryonale stadium. Wat voor u van belang is om te begrijpen is dat Raymond niet in verbinding staat met de wereld of met andere mensen. U en ik en andere normaal functionerende mensen, wij leggen elke minuut van ons leven verbanden. Wij verzamelen voortdurend inlichtingen en verwerken die tot een soort wereldbeeld, een levensbeschouwing. Steeds als we nieuwe inlichtingen ontvangen, geven we die een plaats tussen wat we al weten; we stellen de waarde ervan vast om te zien of het waar is of belangrijk genoeg om te verwerken. En, het belangrijkste: we brengen een verbinding tot stand met gebeurtenissen, met elkaar. Wij reageren. Er is een wisselwerking tussen ons en anderen. Wij bezitten een brede scala van gevoelens: droefheid, geluk, liefde, haat, antipathie, medelijden, hartstocht, toewijding, minachting, medeleven, begeerte, vreugde. We ervaren elke dag dat we leven een heel spectrum van gevoelens. Raymond niet. Hij verzamelt inlichtingen en bergt ze op in zijn brein en zijn notitieboeken. Maar het zijn alleen maar afzonderlijke feiten zonder verband, die hij nergens bij betrekken kan. Hij is niet in staat ze op hun waarde te schatten; voor hem zijn ze allemaal gelijk. Het weerbericht van vandaag is even belangrijk om op te schrijven en te bewaren als een grote gedachte van een groot denker. Hij kan geen verband tussen feiten waarnemen, evenmin als hij verband ziet tussen zichzelf en een ander mens. Dat is watje moet onthouden over een autistisch mens. Hij kan geen relatie van welke aard ook met je hebben of jij met hem. Het is een onmogelijkheid. Het mechanisme is er gewoon niet. Hij is geboren met een ontbrekend stukje.

En het belangrijkste is dat Raymond niet kan vóelen. Hij bezit maar twee gevoelens: angst en iets dat ik alleen kan beschrijven als "niet-angst". Het is geen gevoel van veiligheid; het is eenvoudigweg de tijdelijke afwezigheid van angst. Iets in zijn geest keert in tot zichzelf. Het sluit de wereld buiten.'

Dokter Bruner hield op met spreken en keek oplettend naar Charlie om te zien of hij het begreep en hoe hij het opnam. Charlie beet op zijn onderlip en zijn ogen waren half dichtgeknepen, terwijl hij over het gazon naar zijn broer keek. Wat hij ook dacht, hij hield het voor zich.

'Wat hij vandaag met u gedaan heeft... dat was heel open,' zei dokter Bruner vriendelijk. 'Heel open. Naar een vreemde toe. En dat zou goed voor hem kunnen zijn.' Charlie schudde vol verbazing zijn donkere hoofd. 'Weet u, het is een gekke wereld. Drie miljoen dollar. En hij loopt met een rugzak.' Hij keek de psychiater aan. 'Waar moet hij het in godsnaam aan uitgeven?'

Susanna en Raymond waren de tuin uit gegaan. Toen Charlie Babbitt hen op kwam zoeken, vond hij hen in Raymonds kamertje, bezig een kaartenhuis te bouwen. Dat wil zeggen, Susanna zat op de vloer het huis te bouwen, terwijl Raymond op het voeteneinde van zijn bed gespannen naar haar zat te kijken. Naast het bed stond Vernon, een lange zwarte man gekleed in een groen ziekenhuisuniform. Vernon was Raymonds begeleider.

Er stonden maar drie meubelstukken in de kamer, maar de kamer was overvol met Raymonds bezittingen, voornamelijk boeken. Boeken waren overal, ze puilden uit het kleine boekenkastje, lagen er in stapels op en op de vloer ernaast. Er stonden boeken op het bureau en er zaten zelfs boeken in de kom van de plafondlamp. Behalve boeken waren er honkbalattributen in alle soorten: vaantjes aan de muren, foto's van spelers en ploegen, posters voor wedstrijden. Zelfs de kaarten die Susanna gebruikte om het huisje te bouwen waren honkbalkaarten, allemaal met een verschillende speler erop. 'Mooi zo, hou je adem in,' zei Susanna toen Charlie in de deuropening verscheen. Ze maakte net aanstalten om een kaartendak op de ene verdieping van het kaartenhuis te zetten.

Raymond haalde diep adem toen de kaart er voorzichtig bovenop gezet werd. De muren wankelden een beetje, maar bleven staan. Succes. 'Nu mag je ademhalen.' Raymond ademde luidruchtig uit.

Charlie knikte naar de honkbalkaarten. 'Heb je daar Fernando Valenzuelas-kaarten bij zitten?'

'Dit zijn allemaal jongens van vroeger,' antwoordde Susanna. 'Ik heb nog nooit van ze gehoord.' 'Reds. Cincinnati. 1955,' zei Raymond.

'Ik weet het,' zei Susanna glimlachend. 'Je hebt het gezegd.' Ze pakte een kaart op. 'Is dit de volgende?' Toen hij de kaart zag die ze ophield, begon Raymond opgewonden te beven en angstig met zijn hoofd te schudden. Niet goed. Niet de goede kaart.

'Ted Kluszewski is eerste honk. Eerste honk... eerste honk is aan de beurt...' Hij klappertandde bijna. De uitwerking die de verkeerde kaart op hem had was ongelooflijk groot. Susanna stak haar hand uit en raakte heel zachtjes zijn arm aan. Raymond verstijfde en ze trok haar hand terug. 'Eerste honk,' zei ze vriendelijk. 'Hier heb ik hem al, zie je? Ted Kluszewski.'

'Lange Klu,' zei Raymond opgelucht. Het gewone leven hervatte zijn gang. Het was nu weer prima met hem, voor zolang het duurde.

Charlie kreeg een kwaadaardige neiging om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen. 'Wat denk je, Ray? Zou het niet leuk zijn om het gewoon allemaal... om te gooien?' Hij maakte een beweging naar het huisje van honkbalkaarten. Raymond keek hem zo verontwaardigd aan alsof hij een moord voorgesteld had en de twee broers staarden elkaar aan. Charlie zag echte hevige angst in de ogen van Raymond. Hij kreeg medelijden en gooide het over een andere boeg. 'Ik zie dat je daar al die beroemde boeken hebt staan. Lees je graag?'

'Hij leest en onthoudt,' merkte Vernon op. 'Wat hij maar te pakken kan krijgen.'

Charlie liep naar de boekenkast en liet zijn hand langs de ruggen glijden. Hij las de titels en raakte daarbij elk boek even aan. Raymond kwam schichtig overeind en begon krampachtige bewegingen te maken, weer die elektrische tic. Hij was net een vogeltje dat probeerde op een stroomdraad te gaan zitten. Hij tilde nu de ene, dan weer de andere voet op, zonder van zijn plaats te komen.

'Je vindt het niet prettig als hij je boeken aanraakt, hè?' vroeg Vernon.

'Ik weet het niet,' antwoordde Raymond, terwijl hij achterwaarts naar de deur liep. Hij wist het niet. Dit was hem nog nooit overkomen; hij had het nog nooit in een van zijn boeken opgeschreven, dus hoe zou hij dat nu kunnen weten? Vernon glimlachte geruststellend naar zijn patiënt. 'Hij zal ze geen kwaad doen,' zei hij opgewekt tegen Raymond. Maar Raymond was bezig zijn innerlijke databank af te zoeken naar een beschermend precedent. 'Dit is natuurlijk een onaangekondigd bezoek,' zei hij met zijn kraakstem. 'Dit is geen wéékendbezoek!' Hij was nu achterwaarts de deur uit gelopen en gluurde om de deurstijl. Hij zag nog net hoe Charlie, tot zijn afschuw, een dik boek van een van de boekenplanken pakte.

'V-e-r-n... V-e-r-n...' riep Raymond, bevend van angst. 'Zo heet ik.' De zwarte man wendde zich tot Charlie. 'Hij is bang.'

'Charlie, zet dat boek terug,' protesteerde Susanna.

Maar Charlie was nog niet van plan dat te doen. Het gemene kleine jongetje in hem was nog aan het werk. Bovendien wilde hij zien hoe ver je Raymond kon krijgen en op welke knoppen je daarvoor moest drukken. Maar wat hij misschien nog meer dan al het andere echt wilde, was ontdekken wat dokter Bruner bedoeld had toen hij Raymond Babbitt een autistische geleerde genoemd had.

'De complete werken van William Shakespeare.' Charlie las de titel hardop. 'Lees je dat allemaal?'

'Ja,' antwoordde Raymond, bijna jammerend.

'Je kent het allemaal?'

'Ja.'

Charlie sloeg het in leer gebonden boekwerk open. Er was een opdracht op het schutblad geschreven. 'Wel gefeliciteerd met je verjaardag, Raymond. Veel liefs, Vader.' De wens was in het handschrift van Sanford Babbitt geschreven. De aanblik ervan gaf hem plotseling een vreemde pijn, als een onverwachte stomp in zijn ribben.

Charlie bladerde het boek door en stopte bij het begin van een toneelstuk. 'Als we... Driekoningenavond eens namen?' Onmiddellijk begon Raymond de woorden van de hertog waarmee het stuk begint op te zeggen. Zijn stem was vlak en zonder uitdrukking en de woorden kwamen er op een dreun uit, zonder interpunctie of intonatie, zonder schoonheid of poëzie of betekenis.

'Indien muziek der liefde voedsel is speelt voort dan voort en geeft mij overdaad opdat mijn liefde er ziek van worde en sterv' die wijs nog eens zij stierf zo lieflijk weg...' Charlie klapte het boek dicht en onmiddellijk hield Raymond op, alsof hij ook dichtgeklapt was. Leuk, dacht Charlie. Nutteloos, maar leuk.

'Prima, kerel,' giechelde Vernon.

'Dat was prachtig, Raymond,' zei Susanna bemoedigend. Maar Raymond hield zijn ogen strak op Charlie gericht. Ze staarden elkaar aan, een kamer en een wereld bij elkaar vandaan.

'Wat kun je nog meer, Ray?' vroeg Charlie.Dat was geen vraag waar Raymond een antwoord op wist, omdat het nu niet ging om het uit het hoofd leren van iets en het op bevel opzeggen. De kleine schichtige vogelbewegingen begonnen weer.

'Natuurlijk, wat kun je nog meer? Ik ook.' Dat was een opmerking die het einde van een gesprek betekende. 'Ik ook wat?' vroeg Charlie.

'Ik ook wat,' herhaalde Raymond op vlakke toon. En, bijna

als een gedachte die hem achteraf inviel: 'Ha!'

Daar had Charlie natuurlijk geen antwoord op, afgezien van

een verbaasde blik. Blijkbaar gaf dat Raymond een gevoel

van triomf, als hij zo'n gevoel had kunnen ervaren, wat hij in

feite niet kon.

'Ha! Ha! Ha! Ha!'

'Raymond...' Susanna stak haar hand uit. Maar Raymond reageerde er niet op. Hij was te druk bezig Charlie uit te lachen en het was moeilijk voor hem op te houden.

'Ha! Ha! Ha! Ha! Ha! Ha!'

'Raymond, is dit de volgende?' Susanna's uitstekende intuitie leidde haar op het goede pad om Raymond te bereiken. Ze hield de honkbalkaart zo op dat hij hem zien kon. 'Johnny Temple?'

Raymond hield op hetzelfde moment zijn mond; alleen de kaart bestond nu voor hem. Charlie Babbitt was vergeten. Hij doorzocht zijn databank en vond Johnny Temple. Tweede honk.

Hij schuifelde naar Susanna toe, knielde naast haar op de vloer en pakte de kaart voorzichtig uit haar hand. Toen plaatste hij de kaart, langzaam en heel voorzichtig, tegen het dak van het huis. Het trilde, maar het viel niet om. 'Nu mag je ademhalen,' zei Raymond tegen Susanna. Het meisje lachte, maar bij Raymond kon er geen glimlachje af.

'Hij mag u graag, mevrouw,' zei Vernon. 'Dat merk ik.' Susanna wendde zich enthousiast tot Raymond, maar de verbinding - als die er al geweest was - was verbroken. Hij hield de volgende kaart omhoog voor zijn gezicht en inspecteerde die nauwkeurig, alsof hij naar micro-organismen op zoek was. Hij schonk Susanna helemaal geen aandacht. Het gezicht van het meisje betrok. 'Toen ik hem daarstraks aanraakte, trok hij zich terug,' zei ze bedroefd tegen Vernon. 'Trek het u niet persoonlijk aan,' antwoordde de zwarte man vriendelijk. 'Ik denk dat ik dichter bij hem sta dan wie ook ter wereld. En hij heeft nog nooit zijn armen om me heen geslagen. Me nog nooit aangeraakt. Dat zit er bij hem niet in.' Vernon glimlachte. 'Verdorie, als ik morgen de stad uit zou gaan en geen gedag zou zeggen, zou hij het niet eens merken.'

Raymond was nog steeds helemaal in beslag genomen door de honkbalkaart. Hij draaide hem nu zus, dan zo en beleefde hem totaal.

Gefascineerd vroeg Charlie: 'Hoort hij ons? Als hij zo is?' 'Hé, kerel!' riep Vernon naar Raymond. 'Wil je je eenden aan je broer laten zien?'

Raymond wendde zijn ogen niet van de kaart af. 'Ik weet het niet.'

'Het is die vijver waar u langs gekomen bent op weg hierheen,' legde Vernon uit. 'Hij zit daar de halve dag.' Nu wendde Charlie zich tot Susanna. 'Misschien kun jij beter terugrijden naar de stad,' zei hij luchtig, 'dan kan ik alleen zijn met Ray. Dan kunnen we elkaar beter leren kennen. Je kunt vanavond terugkomen om me op te pikken. Wat denk je? Zou je dat voor me kunnen doen?' Hij grijnsde liefhebbend naar haar.

Susanna voelde zich plotseling teleurgesteld en ook geërgerd. Hij gebruikte haar weer - ze wist niet precies hoe. Maar ze voelde het aan. Charlie was weer met zijn oude manipulerende streken bezig.

'Ik denk het wel,' zei ze met tegenzin. 'Als je dat wilt.' Charlies grijns verbreedde zich. 'Kom mee, Ray,' zei hij vrolijk tegen zijn broer. 'Laten we met mevrouw meelopen naar de auto.'

Hij wilde opstaan, maar Raymond stak stijf zijn hand uit om hem de weg te versperren. Raymonds lichaam was verstijfd en hij keek niet naar Charlie. Het duurde even voor Charlie de blik van zijn broer volgde en het tot hem doordrong dat

Raymond bezig was het kaartenhuisje te beschermen. Charlie knikte en liep voorzichtig om het huisje heen; hij zorgde ervoor het niet aan te raken. Was het tenslotte niet het meesterwerk van Raymond en Susanna? Zie je wel? Raymond mocht dan autistisch zijn, maar hij was niet zo moeilijk te begrijpen.

Ze wachtten terwijl Raymond langzaam zijn rugzak aandeed en de banden vastmaakte, de ene na de andere, precies in de juiste volgorde. Hij zette nooit een stap buiten de deur zonder de rugzak.

De middagschaduwen waren merkbaar langer geworden toen ze met hun drieën de tuinen van Wallbrook in wandelden, Charlie met Susanna, Raymond een paar passen achter hen aan. Toen ze dicht bij de Buick cabriolet kwamen, wendde Charlie zich tot zijn broer.

'Ray, ik wil even alleen Susanna gedag zeggen. Goed? Ik ben zo terug.'

Raymond knikte instemmend, maar toen Charlie weer naar de Buick toe begon te lopen, liep Raymond achter hem aan, als een hond die met zijn baas meeloopt. Charlie bleef staan en fronste zijn wenkbrauwen, maar zijn stem bleef heel geduldig.

'Nee. Alleen betekent zonder jou. Jij blijft hier staan. Wij gaan daarheen. Goed? Susanna, zeg gedag.' Susanna keek een beetje kwaad; ze was een jonge vrouw die geweldig veel hartelijkheid en meeleven bezat en ze had een hekel aan de manier waarop Charlie tegen zijn broer praatte. Hij commandeerde hem alsof Raymond een of ander dom beest was. Toch deed ze wat hij zei. 'Dag, Raymond. Tot gauw.' Ze glimlachte en zwaaide naar hem. Raymond glimlachte niet terug, maar zijn hand kwam omhoog en deed griezelig precies het zwaaien van Susanna na. Charlie deed een stap en achter hem deed Raymond er ook een. Charlie hand schoot omhoog als die van een hondetrainer.

'Blijf!' beval hij, zodat Raymond stokstijf bleef staan. Deze keer bleef Raymond. Charlie nam Susanna bij de hand en trok haar haastig buiten Raymonds gehoorafstand en naar de auto. Er lag een uitdrukking op zijn gezicht die Susanna nog nooit gezien had, een spanning om zijn mond. 'Luister, de plannen veranderen,' zei hij snel op zachte, dringende toon. 'Ik wil dat je het volgende doet...' Susanna luisterde in verwarring. Wat had Charlie precies in de zin en waarom kon hij er niet open en eerlijk met haar over praten?

'Als je me nou maar vertelde waarom,' klaagde ze. 'Eerst zeg je: "Ga naar de stad." dan...'

'Dóe het nou maar,' drong Charlie een beetje wanhopig aan. 'Alsjeblieft. Het zal niet lang duren. Het is eigenlijk voor Ray.' Charlie was slim, hij kende al haar zwakke plekken en één ervan was sympathie voor die arme Raymond. Susanna keek naar Raymond, die hen angstig in de gaten hield. Hij ijsbeerde op en neer, maar verloor hen geen moment uit het oog. Hij stak zijn hoofd zo ver mogelijk naar voren, blijkbaar om hen beter te kunnen zien en horen. Het was duidelijk dat hij zich angstig en ellendig voelde en dat raakte Susanna.

'Goed, je zegt het maar,' zuchtte ze. 'Ga. Hij staat op je te wachten.' Charlie sloeg dankbaar zijn armen om haar heen en gaf haar een lange, innige kus. Toen stapte Susanna in de Buick en reed weg.

Charlie wenkte en Raymond kwam gehoorzaam naar hem toe stappen. Klaar om Charlie zijn eenden te laten zien. Ze zaten zij aan zij op de vochtige bank bij de vijver en zagen de eenden voorbijzwemmen op het water, waarboven zwermen muggen dansten. Dat wil zeggen, Charlie keek naar de eenden terwijl Raymond in een notitieboekje bleef schrijven, een groen deze keer. Zo nu en dan keek hij op om te zien waar de eenden gebleven waren, maar hij keek geen enkele keer naar Charlie.

'Wat schrijf je op?' vroeg Charlie.

'Ik weet het niet.' Raymond hield zijn uitdrukkingloze blik strak op de bladzij van het notitieboekje gevestigd. 'Voor mij ziet het eruit als de Lijst van Onheilspellende Gebeurtenissen,' merkte Charlie op.

'Natuurlijk viel er 6,3 centimeter regen. Natuurlijk is dat 4,5 centimeter minder dan normaal in Cincinnati,' dreunde Raymond toonloos op. 'Dat is de droogste september sinds 1960. Heel weinig regen.' Dat feit leek hem op te winden en hij schuifelde wat heen en weer op zijn plaats terwijl hij zijn hoofd met rukjes ophief naar de eenden of boog over zijn aantekeningen.

'Dus dat is de Lijst van Onheilspellende Gebeurtenissen.' 'Nee,' zei Raymond.

'Raymond,' zei Charlie rustig. 'Raymond, kijk me aan. Ik wil je iets vertellen.' Raymond beefde, maar hield zijn gezicht afgewend. 'Luister. Papa is... eh... papa is dood, Ray. Hij is vorige week gestorven. Hebben ze het je verteld?' Raymond antwoordde niet, maar uit de spanning in zijn tengere lichaam viel heftige angst op te maken. 'weet je wat "dood" is?' vroeg Charlie rustig. Raymond knikte aarzelend. Maar het was Charlie duidelijk dat zijn broer geen voorstelling van de dood had. 'Het betekent dat papa weg is.' 'Kan ik hem zien?' vroeg Raymond. Charlie kauwde op zijn lip.

'Ik wil hem zien,' zei Raymond met meer kracht dan Charlie tot nu toe in zijn stem gehoord had.

Charlie dacht een ogenblik na. 'Natuurlijk, Ray, je kunt hem zien. We zullen samen naar hem toe gaan. Laten we het nu meteen doen.'

'Nu meteen,' stemde Raymond in, voor wie 'nu meteen' betekende heel langzaam opstaan, zijn groene opschrijfboekje op precies de juiste plaats in zijn knapzak stoppen en zijn potlood weer in het plastic zaketui op dezelfde plek waar hij het uit gehaald had. 'Nu meteen' betekende zijn rugzak aandoen, linker draagband eerst, dan de rechter, dan de banden in de juiste volgorde straktrekken. Toen pas was hij klaar. Charlie sloeg met nauwelijks verborgen ongeduld deze rituelen gade.

Charlie beduidde Raymond met een knikje hem te volgen en leidde hem over het pad dat bij het ziekenhuis vandaan voerde. Achter hen vervaagde Wallbrook in de verte en het verdween helemaal toen ze door een bocht in de weg gingen. Een paar meter verder, bijna verborgen achter de kastanjebomen, stond de Buick en achter het stuur zat Susanna te wachten. 'Schuif eens door,' zei Charlie, terwijl hij het portier aan de kant van de chauffeur opendeed. Toen Susanna Raymond zag, zette ze grote ogen op van verbazing en ze keek Charlie vragend aan. Maar hij zei niets en knikte alleen naar Raymond om naast Susanna te gaan zitten, terwijl Charlie zelf het stuur nam.

'Dit is papa's auto,' zei Raymond. 'Armzalige stoelen van binnen. Blauw van buiten. Vroeger stond er "3021" in rood op de kentekenplaat.'

'Charlie, wacht eens even,' protesteerde Susanna. 'Waar gaan we met hem naartoe?'

'Iets laten zien,' antwoordde hij kortaf. Hij gaf vol gas en stoof met gierende banden weg. Toen ze wegreden, keek Raymond om over zijn schouder in de richting van Wallbrook. Zijn gezicht verried niets, maar met zijn lichaamstaal drukte hij zenuwachtige angst uit.

'Maak je geen zorgen, je komt weer terug,' zei Susanna geruststellend. Charlie zei niets.

'Je zei dat ik hem zien kon,' zei Raymond. Zijn woorden klonken beschuldigend, maar hij sprak ze op vlakke toon, zonder emotie uit.

'Hij ligt in de grond,' antwoordde Charlie. Raymond stak heel voorzichtig een hand uit en raakte de koude marmeren grafsteen bijna aan, maar op het laatste moment trok hij zijn hand terug. Nog eens las hij de ingebeitelde inscriptie:

sanford babbitt 1918-1988 geliefde echtgenoot en vader

In de grond. Papa ligt in de grond. Raymond keek omlaag tussen zijn voeten; hij zat met gekruiste benen op het graf van Sanford Babbitt. Maar hij zag niets, enkel gras. Geen papa. Hij strekte weer zijn hand uit en trok aarzelend aan een plukje, toen keek hij naar Charlie, die op zijn rug op het gazon lag bij het graf.

'Je kunt tegen hem praten,' zei Charlie tegen Raymond. 'Hij kan niets terugzeggen, maar misschien hoort hij je.' Een pauze, terwijl Raymond daar een paar minuten over nadacht. Toen gilde hij, met een stem die luid genoeg was om door de aarde heen te dringen, luid genoeg om Charlie verschrikt op te doen springen: 'Papa, hier is Raymond/' Geen antwoord. Raymond boog zich stuntelig voorover en legde luisterend zijn oor tegen de grond.

'Ik heb je gezegd dat hij niet terug kan praten. Maar schreeuw niet meer, wil je? Hij hoort je beter als je fluistert. ' Raymond keek Charlie twijfelend aan. Fluisteren? Hoe kon dat? Maar Charlie knikte; hij leek het te menen. Dus bukte Raymond weer, hield zijn mond heel dicht bij het graf en fluisterde schor: 'Papa. Ik ben hier met mijn broer. Charlie Babbitt.'

Weer keek hij naar Charlie, de autoriteit, om bevestiging. Zijn ogen stelden de vraag: heeft papa me gehoord? En Charlies knikje antwoordde: 'Ja.'

'Ray, ik heb zitten denken. Zou jij het leuk vinden om naar een honkbalwedstrijd te gaan? Een echte?' Maar Charlies vraag stuitte op een blinde muur. 'Leuk vinden' en 'niet leuk vinden' vielen buiten het referentiekader van Raymond.

'We gaan achter het eerste honk zitten. In het Dodger Stadion. Dan kunnen we Fernando zien werpen. En dan trakteer ik je op een biertje.'

Dat riep een reactie op, al was het niet wat Charlie verwachtte. Raymond begon zijn lichaam in bochten te wringen. 'Dan ga ik natuurlijk helemaal daarheen. Het hele eind alleen. Helemaal naar Californië, helemaal alleen, en ik mag niet...'

'Je gaat niet alleen,' zei Charlie luchtig. 'Je gaat met mij.' Hij sprak op nonchalante toon, want hij wilde Raymond niet meer kopschuw maken dan nodig was.

Gaan. Met Charlie Babbitt meegaan. Met Charlie Babbitt naar Californië gaan om een honkbalwedstrijd te zien en bier

te drinken. Het denkbeeld was zo nieuw voor Raymond dat hij letterlijk verstijfde en Charlie alleen maar aanstaarde. Hij spande zich in om de woorden bijeen te voegen, om er een bruikbaar, gemakkelijk te onthouden, op te schrijven feit van te maken, maar ze pasten niet. Maar vreemd genoeg voelde hij geen angst.