Hoe laat het was toen Raymond zijn hoofdklasse-wedstrijd gewonnen of verloren had zou Charlie nooit weten, want hij viel uitgeput in slaap, minder dan een uur nadat Susanna de deur uit gestormd was. Maar er kwam geen geluid uit Raymonds kamer, dus Charlie nam aan dat hij tenminste wat geslapen had. Tenzij hij natuurlijk dertig innings geworpen had.

Toen Charlie vroeg in de morgen bij hem ging kijken, zat Raymond al te wachten op de rand van zijn bed. Hij was helemaal aangekleed, zijn haar met water gladgekamd met uitstekende pieken naar alle kanten. Hij leek vrij kalm te zijn, hoewel hij zijn hoofd op een eigenaardige, stijve manier scheef hield. Charlie tekende in gedachten aan dat Raymond een schoon overhemd en wat ondergoed, een kam en een tandenborstel kon gebruiken. Maar waarom eigenlijk in vredesnaam? Hij zou gauw terug zijn op Wallbrook, misschien later op de dag nog als alles volgens plan verliep. Charlie wachtte alleen maar tot de telefooncentrale op Wallbrook in bedrijf kwam en de psychiater aan zijn bureau zat, voor hij opbelde voor de krachtmeting met dokter Bruner. Hij verwachtte niet dat hij langer dan een dag of zo hier in Cincinnati zou zijn, alleen maar lang genoeg om tot overeenstemming te komen met de psychiater-trustee, Raymond over te dragen en als de donder te zorgen dat hij in Los Angeles kwam, waar hij hoorde. Charlie Babbitt had daar te veel zaakjes onafgewerkt achter moeten laten om hier tijd te kunnen verspillen.

Zijn schuldeisers zouden intussen wel naar hem uitkijken, met de ME achter de hand.

Maar alles op zijn tijd en het eerste wat nu op de agenda stond was het ontbijt. Een paar blokken bij het hotel vandaan, makkelijk te lopen, was een gewone goedkope lunchroom, die het voornamelijk van de ontbijt- en lunchklanten uit de binnenstad hebben moest. Raymond volgde Charlie naar binnen met zijn gebruikelijke moeizame schuifelpasjes, en ze gingen aan een schoon tafeltje bij het raam zitten. Het was nog vroeg en de zaak was bijna verlaten. Aan de bar zaten een paar vrachtwagenchauffeurs, die donuts in hun zwarte koffie doopten.

'Goeiemorgen,' zei een knappe blonde serveerster, die met servetten en bestek naar hun tafeltje kwam. Haar grote blauwe ogen waren vol belangstelling op de knappe Charlie Babbitt gevestigd.

Charlie keek op. Ze was héél knap, jong en mollig. Om te beginnen schonk hij haar zijn nummer vier, de jongensachtige glimlach.

'Inderdaad is het een mooie morgen,' grinnikte hij, terwijl hij veelbetekenend een wenkbrauw optrok.

Het scheelde niet veel of de serveerster spinde. Ze stak haar welgevormde boezem naar voren zodat Charlie die goed kon bekijken terwijl ze over hem heen boog om de menu's te overhandigen.

Raymond verdiepte zich ook in haar borsten, met half dichtgeknepen ogen om beter te kunnen zien. Het blondje, dat haar aandacht bij Charlie had, merkte het niet op. Charlie nam het menu aan met een bredere glimlach. 'Dank je.' Met een lichte stembuiging gaf hij die twee eenvoudige woorden een verborgen betekenis. 'Zo, eh, wat is er vandaag vers?'

'Dat zal ik wel zijn,' antwoordde het meisje giechelend, en haar blauwe ogen schitterden.

'Eh-eh.' Charlies ogen gleden van boven naar beneden langs het slanke lichaam van het meisje en toen weer terug en hij vroeg met een ondeugende glimlach: 'Eigenlijk vroegen we ons af wat er hier in de buurt voor opwindends te beleven valt. Als het donker is?'

'Sally Dibbs,' zei Raymond plotseling. Hij las de naam van de serveerster af van het plastic naamplaatje dat boven haar borstzakje gespeld zat. 'Vier-zes-één-nul-één-negen-twee.'

De ogen van het meisje werden groot van verbazing en ze staarde Raymond ongelovig aan. 'Hoe... hoe kunt u mijn telefoonnummer weten?' stotterde ze.

Charlie keek verbaasd van Sally naar Raymond. Wat was hier voor de donder aan de hand? Toen Raymond zijn blik opving verstrakte hij, overtuigd dat hij iets verkeerds gedaan had. Hij sloeg zijn ogen neer.

'Het telefoonboek,' mompelde hij tegen Charlie. 'Jij had gezegd dat ik het moest lezen.'

Het pluizige blonde hoofd van de serveerster draaide van Charlie naar Raymond, van Raymond naar Charlie, niet wetend wat ervan te denken. Charlie liet een lachje horen waarvan hij hoopte dat het luchtig klonk. 'Hij... eh... hij onthoudt dingen.'

'Ik ben zo terug,' zei de serveerster zenuwachtig en ze vluchtte met een gehaaste zwaai van de strik in haar schortbanden, die boven haar achterste gestrikt waren. Die kleine man was beslist griezelig.

En nu herinnerde Charlie Babbitt zich dingen. 'Opmerkelijke vermogens', had dokter Bruner over Raymond gezegd. En 'autistische geleerde'. Daarginds op Wallbrook had Charlie het als leuk afgedaan toen Raymond zijn fenomenale geheugen had laten zien met Shakespeares Driekoningenavond. Ongewoon misschien, maar nutteloos. Maar dat was Shakespeare. Dit was iets anders. Dit ging over getallen. Het onthouden van getallen zou nuttig kunnen zijn, heel nuttig. In getallen zaten mogelijkheden. Charlie stak een Lucky Strike op en nam een lange, diepe, bedachtzame trek, terwijl zijn ogen Raymond taxerend opnamen en hem in een nieuw licht zagen. Een licht met mogelijkheden. 'Hoe kon je dat?'

'Ik doe het,' antwoordde Raymond zachtjes. Hij was nog steeds bang, dacht nog steeds dat zijn broer boos op hem was, dat hij iets gedaan had dat echt verkeerd was. Hij kon Charlie niet in de ogen kijken. Zijn ogen schoten van het zoutvat naar het bestek, overal heen behalve naar het gezicht van Charlie. En Charlie begreep dat. Voor het eerst had hij een vaag vermoeden van wat er in het hoofd van Raymond Babbitt om zou kunnen gaan. Zijn stem was vriendelijk, goedkeurend. 'Dat was goed. Dat vond ik prachtig. Heb je het hele telefoonboek uitje hoofd geleerd?'

'Nee,' zei Raymond en Charlie begreep dat dat Raymonds manier was om ja te zeggen. Charlie ging vooruit. Hij trakteerde zijn broer op een brede glimlach. Raymond trok een gezicht terug met die karikatuur van een glimlach die Charlie hem geleerd had. Jij doet het naar mij, ik doe het naar jou. De paniek was voorbij. Het was hem vergeven. 'Heb je honger?' vroeg Charlie, terwijl hij het menu inkeek. Raymond knikte. 'Wat wil je hebben?'

Willen hebben? 'Willen hebben' viel in dezelfde categorie als 'houden van' of 'niet houden van'. Het veronderstelde een keuze, voorkeur. Voorkeur is een begrip dat geen betekenis heeft voor iemand die autistisch is. Raymond kon niet bewust iets 'willen hebben'; het mechanisme was gewoon niet aanwezig. De enige dingen die hij ooit 'wilde hebben' waren dingen die hij voor zijn directe overleving nodig had, als bouwstenen voor de muren van zijn verdedigingswerken, zoals zijn t.v.- programma's of zijn bed precies op de juiste plaats, maar hij zou nooit aan deze dingen kunnen denken of ze uitdrukken als iets dat hij 'wilde hebben'. Zonder antwoord in zijn ingewikkelde maar beperkte wapenarsenaal, kon hij alleen stom blijven zitten.

'Ray,' zei Charlie geduldig. 'Wat wil je hebben?' Hij moest nog veel leren.

'Vandaag is het dinsdag,' dreunde Raymond op, die een beroep deed op zijn herinnering aan de oude gang van zaken op Wallbrook. 'We eten pannekoeken bij het ontbijt... met ahornstroop.'

'Jullie doen het niet voor minder,' lachte Charlie. Dat vond Raymond leuk klinken. 'Wij doen het niet voor minder,' herhaalde hij. Plotseling kwam er een vlaag van angst over hem heen en hij keek de tafel rond; rimpels verschenen in zijn gezicht. 'Ze hebben... ze hebben de tandestokers meegenomen,' zei hij paniekerig.

'Hoor eens, dat kon nou wel in het motel. Met de pizza.

Maar in een restaurant eet je met een vork.' Aan Charlies lezing over tafelmanieren werd geen aandacht geschonken. 'Ze hebben de tandestokers meegenomen,' zei Raymond weer en het was duidelijk dat er weer een crisis in aantocht was. Charlie handelde snel om die af te wenden. 'Je hebt geen tandestokers nodig voor pannekoeken,' hield hij vol. 'Ze glijden er steeds af.'

Maar Raymond was niet makkelijk van een crisis af te leiden. Hij gooide het over een andere boeg. 'Ik heb mijn ahornstroop niet,' kondigde hij op zijn nasale monotone dreun aan. 'Maak je niet druk,' antwoordde Charlie. 'Zie jij al pannekoeken? Ik niet.'

Hij had nog niet geleerd dat gewone logica altijd de verkeerde benadering was, dat Raymond handelde vanuit een ongewone, eigen logica. 'De... de beloofde ahornstroop... is...' Raymond begon te stotteren toen hij aan een van zijn krankzinnige monologen begon.

Charlie begon zijn kalmte te verliezen. 'We hebben verdomme nog niet eens besteld,' snauwde hij. 'De serveerster heeft de bibbers van je gekregen.'

'We zitten hier natuurlijk de héle morgen, zonder ahornstroop en zonder...'

Er knapte iets in Charlie. Dit hier was die vlotte Charlie Babbitt en hij stond op het punt vernederd te worden in een lunchroom, Jezus nog aan toe! Hij zat in de val in Cincinnati met deze gek met wie hij geen contact kon krijgen en ondertussen tikte de meter maar door en liep de rekening van zijn leven op. Susanna was bij hem weggelopen; hij had geen cent; zijn leven in LA was bezig door de gootsteen weg te spoelen, en misschien wilde dokter Bruner Raymond wel niet terug, wist hij veel.

Plotseling haatte hij zijn broer, haatte hij hem echt; hij nam hem alles kwalijk wat in zijn eigen leven fout ging. Hij haatte Raymond om het lekkere gespreide bedje dat volgens Charlie voor hem klaarstond, waar iedereen verantwoordelijk voor hem was, terwijl hij nergens verantwoordelijk voor was. Hij haatte hem vooral omdat hun vader hem drie miljoen dollar nagelaten had en Charlie niets. Zijn vader had nee tegen hem gezegd, hij had altijd nee gezegd, maar toen puntje bij paaltje kwam had hij ja gezegd tegen een geschifte. Hij had zijn geld gegeven aan een idioot, die zelfs de betekenis van het woord geld niet kende, alleen maar om het buiten bereik van Charlie te houden.

Charlie stak zijn arm uit over de tafel en greep Raymond woest bij de arm, kneep er hard in en zei met een lage, ruwe stem alleen hoorbaar voor Raymond: 'De mensen kijken, ja? Alsof je verdomme de een of andere achterlijke bent! Dus... hou... je... smoel!'

Onmiddellijk hield Raymond op met praten. Tevredengesteld liet Charlie de arm van zijn broer los en Raymond begon er verwoed over te wrijven, terwijl hij Charlie woedend aankeek. Hij diepte uit zijn rugzak een rood notitieboek op, een dat Charlie nog niet eerder gezien had en begon te krabbelen, krabbelen, krabbelen, waarbij zijn ogen nijdig van het boek naar Charlie schoten.

'Geen ahornstroop krijgen is geen onheilspellende gebeurtenis,' zei Charlie sarcastisch. Sarcasme was aan Raymond niet besteed.

'Dit is... Lijst van Ernstig Letsel. 15 juli 1988. Charlie Babbitt. Heeft mij in mijn arm geknepen en gebrand en pijn gedaan...'

Een gevoel van schuld trof Charlie als een dolkstoot en het maakte hem nog bozer dan hij al was, maar hij verzette zich ertegen en stak zijn hand uit naar het rode opschrijfboek. 'Laat eens kijken.'

Over Raymonds lijk. Hij ging wat verder weg zitten, schoof het boek naar de andere kant van de tafel om het kostbare ding te beschermen tegen Charlies grijpgrage vingers en zijn nieuwsgierige ogen.

'Oké, vergeet het maar! Ha!' En Charlie maakte een van Raymonds tactieken tot de zijne. 'Ha! Ha! Ha!' daagde hij Raymond uit.

Raymond liet zich niet afschrikken. Hij had zich al teruggetrokken en de wereld buitengesloten; hij was alleen met de Lijst van Ernstig Letsel. Hij hield zijn hoofd omlaag en zijn neus in zijn notitieboek en ging door met schrijven. Hij hield zijn arm rond het boekje, zodat Charlie Babbitt de magische woorden niet kon zien.

'Jij bent natuurlijk nummer achttien. Lijst van Ernstig Letsel. In 1988.'

Het was halftien geweest en het liep tegen tienen 's morgens. Dokter Bruner moest nu wel aan zijn bureau zitten. Charlie liep naar de munttelefoon aan de muur met een handvol klein geld. Achter hem zat Raymond aan de tafel piepkleine vierkantjes pannekoek te eten die aan tandestokers geprikt waren. Hij deed er eindeloos over. Charlie had toch gelijk: pannekoeken glijden echt van tandestokers af.

Toen Charlie het telefoonnummer van het ziekenhuis aansloeg op de druktoetsen, hield hij zijn blik op Raymond. Hij voelde zich plotseling zenuwachtig en dat was helemaal niets voor hem. Hij had een droge mond en zijn handen waren een beetje zweterig. Tien jaar lang, vanaf zijn zestiende toen hij van huis weggelopen en er alleen op uitgetrokken was, had Charlie Babbitt voor zichzelf gezorgd. En hij had het er helemaal niet zo slecht afgebracht. Zeker, hij had allerlei dingen gedaan waar hij zelf niet weg van was, maar het kwam erop aan te overleven. En hij had het overleefd. Meer dan overleefd. Maar Charlie Babbitt had nog nooit iets als dit gedaan. Susanna's scherpe woorden bleven door zijn hoofd zoemen als een zwerm onwelkome bijen. Kidnappen. Respect. Je gebruikt iedereen. Hij voelde zich beslist niet op zijn gemakt. Ontvoering is een zwaar misdrijf, strafbaar met levenslange gevangenisstraf. Kan iemand zijn broer ontvoeren? De telefoon aan de andere kant van de lijn ging een paar keer over en werd opgenomen. Een vrouwenstem antwoordde en Charlie vroeg naar dokter Bruner. Even later hoorde hij een bekende stem. 'Met dokter Bruner.' 'Dokter Bruner, met Charlie Babbitt.'

Het was een ogenblik stil en toen vroeg de stem rustig: 'Waar ben je, jongen?'

'Dat is niet belangrijk,' zei Charlie zakelijk. 'Waar het op aankomt is met wie ik ben.'

Hij keek weer even naar Raymond. Zijn broer had net zijn tandestoker op de vloer laten vallen en het vette houtje rolde onder de tafel. Raymond boog zich voorover om het verlangend na te kijken.

'U moet hem terugbrengen, meneer Babbitt,' zei de psychiater.

'Ja. Geen probleem,' antwoordde Charlie meegaand. 'Zodra ik krijg wat me toekomt.' 'En wat mag dat zijn?'

Aan het tafeltje had Raymond zijn beslissing genomen. Hij klom langzaam van de stoel, ging op zijn hurken zitten en ging op zoek naar de kostbare tandestoker. 'Dan hebben we het over één komma vijf miljoen dollar, dokter. Ik ben niet hebberig. Het enige dat ik wil hebben is mijn helft. Ray kan een verzameling massief gouden tandestokers beginnen.'

'Dat mag ik niet doen, meneer Babbitt. Dat weet u.' Raymond kwam onder de tafel vandaan met zijn trofee, een tandestoker die vol vettigheid en onbeschrijflijk vies stof van de vloer zat, in zijn hand geklemd. Hij keek zo gelukkig als hij maar kijken kon.

'Die kun je niet gebruiken, Ray!' riep Charlie waarschuwend. 'Hij is vies!'

'U brengt hem gewoon terug, meneer Babbitt.' De stem van dokter Bruner was nu niet meer vriendelijk en geduldig, maar gebiedend. 'U brengt hem nu terug.'

Het zou moeilijker worden dan Charlie gedacht had. 'Hoor eens, ik ben echt niet met een kidnapping bezig,' zei Charlie en hij hield zijn adem in.

Raymond keek ongelukkig naar zijn broer.Hij hield zijn kostbare tandestoker stevig vast; hij had hem nodig om niet van honger om te komen, maar de goedkeuring van Charlie had hij ook nodig. Charlie schudde zijn hoofd. Gebeurt niet. 'Dat weet ik,' antwoordde dokter Bruner. 'Hij is hier altijd vrijwillig opgenomen geweest.' Een gevoel van opluchting sloeg door Charlie heen toen de dreiging van een leven in de gevangenis vervloog. 'Maar daar gaat het niet om,' vervolgde de psychiater. 'De kern van de zaak is dat we hier het beste voor hem kunnen zorgen. Wij weten wat hij nodig heeft, u niet.'

Het ging niet zo goed als Charlie gehoopt had. Hij verloor zijn geduld en in zijn boosheid begon hij harder te praten. 'Laten we nou niet ouwehoeren en ter zake komen. Ik heb recht op een deel van de nalatenschap van mijn vader,' zei hij op ijzige toon. 'Als u niet behoorlijk tot overeenstemming met mij wilt komen, neem ik Raymond mee terug naar Los Angeles. Ik stop hem daar in de een of andere inrichting en we gaan uitvechten wie de voogdij krijgt.'

Bedroefd liet Raymond de vieze tandestoker tussen zijn vingers bungelen. Charlie had hem verboden hem te houden. Maar hij kon hem niet zomaar wegdoen, want dan zou hij verhongeren. Hij stond op en schuifelde weg naar de serveersterspost achter de bar op zoek naar meer tandestokers. Hij hield de tandestoker hoopvol omhoog in een zwijgende vraag om een nieuwe, maar niemand lette op hem, dus begon hij overal te zoeken in een poging ze zelf te vinden. 'Ik ben zijn enige nog levende bloedverwant,' praatte Charlie zakelijk door aan de telefoon, met één oog angstig op Raymond gericht, die op het punt stond, zag hij, om hem weer in het openbaar voor gek te zetten. 'Dus wilt u het voor de rechter met me uitvechten of kunnen we er nu meteen een punt achter zetten?'

Iedereen in het restaurant zat nu naar Raymond te staren, maar niemand durfde naar hem toe te gaan. Sally, de serveerster, hield haar hand voor haar gezicht om haar gegiechel te onderdrukken. Om de een of andere reden maakte dat Charlie woedend. Wie was zij eigenlijk om Raymond Babbitt uit te lachen? 'Het is niet uw geld, meneer Babbitt,' zei dokter Bruner, maar Charlie werd afgeleid door de crisis die in het restaurant begon te ontstaan. Hij gilde: ' Tandestokers! Hij heeft meer tandestokers nodig.'

'Dat kan ik niet doen, meneer Babbitt,' vervolgde de psychiater op besliste toon. 'Dat kan ik niet doen.' Nu gaf Sally Raymond een vol doosje tandestokers. Hij klemde ze stijf aan zijn borst en schuifelde terug naar zijn tafeltje om de pannekoeken verder op te eten.

'Dan zie ik u voor de rechtbank!' snauwde Charlie en hij smeet de hoorn op het toestel. Hij was pisnijdig toen hij met dreunende tappen terugliep naar het tafeltje, waar Raymond kleine vierkante stukjes pannekoek aan tandestokers uit het doosje zat te prikken. 'Kom, laten we gaan,' beval hij en hij maakte een gebaar dat Raymond op moest staan. De toon van zijn stem liet geen tegenstand toe.

Raymond stond onhandig op en stootte daarbij het doosje van de tafel op de vloer. De doos vloog open en er lagen overal tandestokers verspreid. 'Shit!' ontplofte Charlie.

Maar Raymond stond naar de tandestokers op de vloer te kijken. 'Tweeëntachtig,' zei hij rustig. 'Tweeëntachtig, tweeëntachtig, tweeëntachtig.' 'Wat betékent dat?' vroeg Charlie. 'Tandestokers,' zei Raymond.

Charlie schudde ongeduldig zijn hoofd. 'Ray, er liggen daar veel meer dan tweeënachtig tandestokers.' De uitdrukking op het gezicht van Raymond veranderde niet; die bleef op nul staan. 'Tweeëntachtig, tweeëntachtig, tweeëntachtig. Dat is natuurlijk tweehonderdzesenveertig totaal. Tandestokers.'

Met grote ogen keek Charlie naar de vloer. Tweehonderdzesenveertig. Hij wendde zich tot Sally Dibbs. 'Hoeveel tandestokers zitten er in een doosje?'

Het meisje pakte de doos en las er het aantal vanaf. 'Tweehonderdvijftig. '

Charlie grijnsde naar Raymond. 'Je zat er wel dicht bij. Kom, laten we gaan. We moeten nog een heel eind en we verspillen onze tijd.'

Toen ze naar de deur liepen riep Sally Dibbs hun iets na. 'Hé, er zitten er nog vier in de doos!'

Het hele eind naar het vliegveld van Cincinnati zat Raymond naast Charlie op de voorbank van de Buick '49 naar het land,- schap te kijken, maar zachtjes voor zich heen mompelde hij zijn krankzinnige litanie. De roepletters van het radiostation dat ze aan hadden staan op de autoradio. Almaar door, almaar door, de magische bezwering om hem tegen het kwaad te beschermen. Charlie was te somber om de betovering te verbreken. Laat die verdomde autistische geleerde of wat hij ook wezen mocht mompelen en murmelen zo veel hij wilde. Charlie Babbitt had zijn eigen problemen. Daarginds in Los Angeles tikte de tijdbom van zijn Lamborghini-transactie. Charlie had hier kostbare tijd verloren; God alleen wist wat er fout gegaan was terwijl hij weg was. Meteen nadat ze de cabriolet op de parkeerplaats van de luchthaven geparkeerd hadden, parkeerde Charlie Raymond ook. Charlie gooide kwartjes in de snackautomaat en haalde er pakjes frietjes, kaascrackers en chips uit. Hij duwde Raymond in een van de stoeltjes in de vertrekhal, die met de minitelevisietoestellen op de armleuningen, en liet hem achter om snacks te eten en naar programma's op het gesloten circuit met reclamespots van dubbele lengte te kijken, terwijl hij Babbitts Verzamelobjecten belde.

Charlie gebruikte zijn telefoon-credietkaart om Lenny Barish aan de telefoon te krijgen en te horen hoe slecht de zaak ervoor was komen te staan in niet meer dan twee dagen zakendoen. Een stuk slechter, blijkbaar. Toen hij de stem van Charlie hoorde, begon Lenny bijna te janken van dankbaarheid. Hij had alleen het fort moeten verdedigen en de Apaches kwamen ontzettend dichtbij. Meteen toen hij de stem van Charlie Babbitt 'hallo' hoorde zeggen, begon Lenny de nieuwste lijst met rampen en narigheden over hem uit te storten.

'Goed, monteurs werken niet op zondag,' merkte Charlie sarcastisch op. 'Zeg tegen hem dat hij die sproeiers te pakken krijgt. Dat hij ze vandaag nog te pakken krijgt. Of ik maak gehakt van hem!'

Hij luisterde nog vijftien seconden naar het gejammer van Lenny, terwijl zijn bruine ogen de hal afzochten naar Raymond. Daar zat hij, nog steeds in zijn stoel, televisie te kijken en te knabbelen op vetrijke zoutjes.'Lenny, die knaap van de lening is het probleem niet. Wyatt kan de auto's niet vinden om ze in beslag te nemen. Als we eerst die sproeiers maar gevonden hebben, kalmeert iedereen wel weer, zelfs...' De stem van Lenny brabbelde weer in zijn oor, klagend over de kopers,die hem ongenadig op zijn huid zaten. 'Lenny, je kunt ze niet laten lopen,' pleitte Charlie. 'Als zij zich terugtrekken, hoe moet ik Wyatt dan betalen? En hoe kan ik die gasten hun aanbetaling teruggeven? Dat geld is al in Milaan, Len.'

Nog meer klachten van Lenny Barish, en Charlie liet zijn voorhoofd tegen het metalen paneel in de telefooncel rusten om het af te laten koelen. Zwijgend sloeg hij er met zijn vuist op van frustratie. Jezus! Konden ze geen van allen meer denken? Gewoon hun hersens gebruiken?

'Je moet verkópen, zo moet je het doen!' blafte hij in de telefoon. 'Je denkt! Je praat! Je smeekt!' Een barstende hoofdpijn trok van de achterkant van Charlies schedel naar de streek rond zijn ogen en hij kromp ineen van de pijn toen hij tot een besluit kwam.

'Zeg maar dat ze ieder tienduizend korting krijgen,' zei hij ten slotte. 'Dat is de helft van onze winst. Vertel ze maar dat het onze hele winst is, begrepen?' Charlie keek op zijn horloge. Bijna vertrektijd. 'Luister. Over drie uur ben ik in Los Angeles op het vliegveld. Dan zal ik hen opbellen. Ja, vanaf het vliegveld, ik beloof het je. Goed. Goed. Hou vol, jongen. Verspeel het niet.'

Hij hing de hoorn op en keek weer op zijn Rolex. Nog minder dan tien minuten om het vliegtuig te halen. En Raymond deed alles langzaam. Als je hem haastte, kwam hij helemaal niet vooruit. Met lange, soepele sprongen liep hij naar de plek waar zijn broer aan de mini-t.v. gekluisterd zat en vroeg: 'Zo, hoe was Wapner? Wie heeft er gewonnen?' Raymond wendde zijn blik niet van het scherm af. 'De eiser. Schadevergoeding tot een bedrag van driehonderdzevenennegentig dollar. En de kosten van het geding.' 'Prachtig,' zei Charlie gemaakt hartelijk. 'Zijn gezicht beviel me.'

Nu keek Raymond op, verbaasd en achterdochtig. '"Hij" was een vrouw. Hij was Ramona Quiggly.' 'We hebben nog zes minuten,' zei Charlie kortaf. 'Laten we voortmaken.' Hij pakte zijn tas van de vloer en liep voorop

door de hal naar de uitgangen met Raymond achter zich aan. Raymonds handen bungelden onbeholpen, als klauwen; hij hield zijn hoofd schuin als een hond. Het begon Charlie op te vallen dat deze houding van het hoofd van zijn broer een toestand aangaf van wat dokter Bruner 'niet-angst' genoemd had. Het betekende dat voor het ogenblik alles in orde was met Raymond, hoewel dat op elk willekeurig moment om kon slaan in paniek bij een plotselinge bedreiging van Raymonds veiligheid.

Wat precies op dit moment gebeurde.

De muren van de hal bestonden uit grote ramen die uitkeken op de startbanen, zodat vertrekkende passagiers konden genieten van het schouwspel van opstijgende en landende DC- 10's en jumbojets. Charlie wees op een straalvliegtuig dat dicht bij het raam stond en riep over zijn schouder naar Raymond.

'Dat is ons vliegtuig, die daar. Mooi, hè? Je hebt nog nooit in een...'

Iets, een sterker wordend gevoel, zei Charlie zich om te draaien. Raymond was stokstijf blijven staan en staarde door het glas naar het lijnvliegtuig. Hij was al begonnen met het monotone gemompel dat Charlie herkende als een teken dat een buitensporige angst Raymond in zijn greep begon te krijgen. 'Neergestort,' mompelde Raymond. 'Natuurlijk, dat... dat... vliegtuigongeluk... in augustus. 16 Augustus 1987. Honderdzesenvijftig mensen kwamen... Ze kwamen allemaal...' 'Dat was een ander vliegtuig, Ray,' merkte Charlie haastig op. 'Dit is een prachtvliegtuig. Dit is veilig.' 'Neergestort,' zei Raymond bijna onhoorbaar. 'En verbrand.'

Jezus! Waarom nu? Waarom ik? Charlie keek weer op zijn horloge. Als ze bijzonder veel geluk hadden en erg snel opschoten, hadden ze nog vier hele minuten voor het vertrek. 'We moeten naar huis vliegen, Ray.' Hij sprak snel, met nadruk, in de hoop dat zijn bedoeling over zou komen. 'Het is belangrijk. Wat dacht jij dat we hier aan het doen waren? Dit is een luchthaven, zie je. Hier staan vliegtuigen!' Maar Raymond stond onbeweeglijk stil en staarde uit het raam. Hij leek verlamd te zijn, niet in staat een stap te nemen. Charlie dacht snel na.

'Dat ongeluk. Was dat dezelfde luchtvaartmaatschappij als deze? Dezelfde naam?' 'Dezelfde naam,' antwoordde Raymond. 'Daar heb ik nooit iets van moeten hebben,' stemde Charlie in. Hij zocht op de monitor boven hun hoofd, waarop de vertrek- en aankomsttijden te zien waren, naar een andere vlucht naar Los Angeles. 'Wat denk je van... American om zes uur vijfen...' 'Neergestort,' antwoordde Raymond met een bijna tastbare angst in zijn stem. Hij tastte achter zich naar zijn rugzak, naar het notitieboek van de Lijst van Onheilspellende Gebeurtenissen, onweerlegbaar bewijs, maar Charlie stak beslist zijn hand op om hem tegen te houden.

'Bespaar me het notitieboek. Ik geloof je op je woord.' En daar ging Charlie weer, terug naar de monitor, om een andere vlucht te proberen. 'Misschien... Continental, hè?' 'Neergestort...'

'En verbrand, ja. Kijk, Ray, elke maatschappij heeft, zeg maar één ongeluk. Maar al de andere vliegtuigen zijn volmaakt...' Charlie brak zijn zin af. Hij besefte dat dit een nutteloze poging was, alsof je probeerde quantumfysica uit te leggen aan een golden retriever. Hij veranderde van tactiek. 'Is er misschien één luchtvaartmaatschappij waarvan nog nooit een vliegtuig neergestort is?' 'Qantas,' zei Raymond onmiddellijk.

Charlie liet een gefrustreerd, vreugdeloos gelach horen. 'Uitstekend. Gaan we toch verdomme gewoon via Australië!' Hij had er genoeg van. Hij had alles gehad wat hij verdragen kon. Hij hoorde die meter van zijn leven weer tikken en hier stond hij logisch te redeneren met een krankzinnige. Prachtig! Raymond zou in dat vliegtuig stappen al moest Charlie hem met zijn eigen handen optillen en erheen dragen, schoppend en schreeuwend. Als ze eenmaal van de grond waren, zou zijn broer geen keus hebben. Met een koptelefoon, een film onderweg, kleine zakjes pinda's en lekkere maaltijden in plastic schaaltjes zou Raymond zich misschien die drie uur naar Los Angeles wel rustig houden.

'Zo is het wel genoeg geweest! Je stapt in het vliegtuig!' Charlie greep Raymond bij zijn mouw en begon hem vooruit te slepen. Onmiddellijk verstijfde Raymond volledig, alsof een rigor mortis over hem was gekomen. Zijn hoofd sloeg heftig van de ene kant naar de andere, zijn ogen rolden, nu alle alarmsystemen van zijn waanzin in werking gesteld werden. Nu werd zijn bestaan zelf bedreigd. Neergestort en verbrand, neergestort en verbrand...

De aanblik van Raymond was zo schokkend dat Charlie hem losliet en een stap achteruit deed. Hij begreep dat zijn broer zich al ver in zijn privé-wereld teruggetrokken had, een wereld waar je hem niet kon bereiken. Hoeveel overredingskracht of zakken kaascrackers je ook zou gebruiken, ze zouden Raymond nu niet meer terug kunnen brengen. De seconden tikten weg aan Charlies pols en werden minuten. Straks zouden het uren worden. De toestand vroeg om noodmaatregelen, krachtig optreden. Hij stak zijn handen weer naar Raymond uit, pakte zijn arm stevig beet en trok aan hem. 'Ray, zo maak je me kapot,' fluisterde Charlie hardvochtig, door zijn opeengeklemde tanden heen. 'Mijn hele leven dondert in elkaar. Dus, jij stapt in dat vliegtuig\' Raymond bleef heftig zijn hoofd schudden. Nee. Nee. Nee, nee, neeneeneeneeneenee. Zijn vlees was als steen en hij wilde zich niet bewegen; hij stond aan de grond vastgenageld. Hij was al met het fanatieke gefluister begonnen dat kenmerkend was voor zijn paniek. In zijn wanhoop greep Charlie zijn broer vast, sloeg van achteren zijn armen om hem heen en probeerde hem weg te slepen. Jezus, wat was hij zwaar voor zo'n klein en licht iemand. Een dood gewicht. Raymond wrong zijn lichaam en het lukte hem één hand vrij te krijgen. Hij bracht hem naar zijn mond en beet woest in de rug ervan. Hard. Hij beet echt, alsof het niet zijn eigen hand was maar die van een doodsvijand.

'Niet doen, verdomme!' gilde Charlie. 'Niet doen!' Hij voelde zich misselijk worden als hij ernaar keek. Hij was nooit eerder in zijn leven zulk gedrag tegengekomen. Maar Raymond wou of kon niet luisteren. Hij beet met al zijn kracht in zijn hand en keek terwijl onafgebroken woest naar

Charlie, alsof hij Charlie beet, niet zichzelf. Het was iets verschrikkelijks om naar te moeten kijken. Charlie die zo gefrustreerd was dat hij zich niet meer kon bedwingen, zo woedend gemaakt dat hij gewelddadig werd, verloor volkomen zijn zelfbeheersing. Hij hief zijn vuist op en zwaaide ermee naar Raymond. Maar Raymond week geen duimbreed. Hij bleef bijten, loeren, bijten. Het was hopeloos, een oefening in zinloosheid.

Met een zucht liet Charlie zijn vuist zakken. Zijn schouders zakten verslagen in en zijn vechtlust verdween. Hij was verslagen en hij wist het.

'Al goed, het is al goed,' zei hij rustig tegen zijn broer. 'We nemen de auto, goed? We nemen de Buick en we gaan rijden. Raymond? Oké?'

Raymond antwoordde niet, maar Charlie voelde hoe zijn verkrampte lichaam iets verslapte. Raymonds hand bleef in zijn mond, maar het knauwen leek opgehouden te zijn. Charlie haalde diep, hortend adem. 'Ik zei dat het goed was,' zei hij zo zachtjes dat alleen zijn broer het kon horen. 'Geen vliegtuigen. Het... Het...' Hij aarzelde. 'Het spijt me. Goed? Goed, Raymond?'

Heel langzaam kwam Raymonds hand uit zijn mond omlaag en de waanzin begon uit zijn kraaloogjes te verdwijnen. De twee broers staarden elkaar een lang ogenblik aan,toen draaide Charlie zich om en begon de andere kant uit te lopen, bij de uitgangen vandaan. Even later kwam Raymond achter hem aan dribbelen, met zijn hoofd schuin, als een hondje.