13
De Saint voerde een bliksemsnelle beweging uit. Zijn linkerhand greep de onbekende tegenstander bij de strot en drukte de man achterover. Met de rechterhand rukte hij zijn mes uit de schede en plaatste de scherpe punt van het wapen op het hart van de vijand. Het had hoogstens twee seconden in beslag genomen, misschien slechts één, en Simon was de plotseling uit het duister opgerezen tegenstander reeds de baas.
‘Kalm aan, vriend, of je bent er geweest eer je ‘t weet. Hou je je koest, ja?’ De man kreunde, maar hij slaagde er eindelijk in een verstaanbaar woord uit te brengen. ‘Mario… ik ben Mario… een vriend… van Gabriel.’ Simon verzwakte zijn greep op de keel van de ander, maar hij was nog steeds achterdochtig. Het ogenblik leek hem niet gunstig voor zachtzinnigheden. ‘Oh ja? Wat doe je hier?’
‘Ik zag Gabriel de mast opzetten. Hij had mij gewaarschuwd. Zodoende wachtte ik hier op u.’ ‘Waar is Cortés? En ben je bereid mij bij hem te brengen?’
‘Natuurlijk senor.’ ‘In de ziekenzaal?’
‘Nee, ze hebben hem naar cel dertien overgebracht.’
De Saint aarzelde nog de man zijn vertrouwen te schenken. Er ging iets vreemds van hem uit, iets onzekers. De man scheen zich bewust van de gevoelens van de Saint. Hij zei: ‘Niemand let op mij in het fort. Ik word voor idioot versleten, weet je.’ ‘Wel, idioot… heb je de senorita gezien?’ ‘Ze zit in een andere cel. Wil je haar ook ontvoeren?’ Simon lachte even. Hij voelde zich buitengewoon opgewekt. Het was hem nog nooit overkomen een idioot tot medewerker te hebben.
‘Ja,’ zei hij, ‘haar vader zowel als de senorita zelf.’ Mario zuchtte.
‘Ze is knap, heel erg knap. Redden we haar eerst?’ ‘Breng mij om te beginnen naar cel dertien. Laten we hopen dat we niemand tegenkomen, of anders, Mario, zal ik me tot mijn spijt genoodzaakt zien je voor altijd de mond te snoeren.’
De ander gaf geen antwoord. Hij ging de Saint voor, sluipend langs de muur, tot zij voor een donkere en gapende opening stilhielden. Mario legde zijn hand op de arm van de Saint en bracht zijn mond vlak bij diens oor. ‘Ik heb zonet de lamp kapotgeslagen, toen jij de mast liet zakken. Ik vermoedde zo…’ ‘Voor een idioot ben je nog al scherpzinnig.’ Zij begonnen een trap af te dalen. Treden en nog eens treden. Simon begon het langzamerhand koud te krijgen. Bij de eerste overloop hield Mario de Saint staande. Het gerucht van de regelmatige voetstappen van een schildwacht drong tot hen door. Toen de man zich omdraaide en met de rug naar hen toestond, nam Mario een sprong, van de ene donkere hoek naar de andere. Simon volgde, en even later daalden zij opnieuw een trap af.
De ene lange gang na de andere. Een verstikkend gevoel begon Simon te bekruipen. Als Mario een verrader was, dan kon hij, de Saint, de rest wel voor gezien houden. De tijd om zich daarin te verdiepen ontbrak hem echter. Hij volgde Mario, al zijn spieren gespannen, en volkomen bereid de ander de dolk in de strot te stoten bij de eerste de beste poging tot verraad. Mario bleef plotseling staan en wees naar een geblindeerde deur. ‘Daar! Duik weg… ‘t is een lege cel.’ ‘Waarom?’
‘De wacht op z’n ronde.’
Mario had inmiddels de zware deur geopend en probeerde de Saint de cel in te duwen. ‘Na u, beleefdheidshalve,’ mompelde de Saint. Een duw zette de uitnodiging kracht bij. Mario zeilde de cel in en Simon trok de deur achter hen dicht. ‘Vergeet niet het oude gezegde, waarde Mario… hoe meer gekken, hoe meer vreugde.’ De ander lachte gesmoord.
‘Ik merk dat je me inderdaad voor een verrader aanziet. Maar deze maneuver was heus geen valstrik. De wacht kan inderdaad elk ogenblik voorbijkomen. Dat is onze beste kans, want… hoe krijgen we anders de sleutel van cel dertien in handen?’
Een stilte, waarin Simon het geval grondig overdacht. ‘Voor een idioot ben je nogal goed ingelicht, dunkt mij.’ ‘Ik ben zelf een gevangene, maar ze houden me voor absoluut ongevaarlijk en laten me min of meer ongestoord m’n gang gaan. Zodoende heb ik m’n vrienden enkele diensten kunnen bewijzen.’
‘Prachtig. Uit hoeveel manschappen bestaat die nachtwacht?’
‘Eén man, maar…’
De toon van dat ‘maar’ was voldoende om het de Saint duidelijk te maken met wat voor tegenstander hij te maken zou hebben. Inmiddels heerste er in de cel dodelijke stilte. Traag kropen de minuten voorbij. De Saint staarde onafgebroken naar de op een kier staande deur. Hij dacht maar liever niet aan de gevolgen van mogelijk verraad. Een duw, het dichtvallen van de deur, het knarsen van een sleutel, en hij zou zelf een gevangene zijn. Eindelijk begon het geluid van zware schreden tot hem door te dringen, weergalmend in de holle gangen. Na enkele momenten was de Saint er in elk geval zeker van dat er slechts één waker op komst was. Hij wachtte, gespannen als een boog, klaar om te springen. Aan de ene kant de naderende schildwacht, aan de andere een onbekende die hij nog steeds niet helemaal vertrouwde. Maar inmiddels hadden de schreden de deur bereikt, en reeds weer voorbij. Een schok en een sprong. Het speelde zich af in weinig meer dan enkele seconden. Ma-rio tuimelde achterover, terwijl de Saint de schildwacht overmeesterde door hem vast te grijpen in een greep als van staal… en meteen de cel in te duwen. De aanval was zo snel en zo verbluffend dat de cipier — een reus van een vent - zelfs geen schijn van kans had. Een doffe klap, en het zware lichaam zeeg in elkaar. De eerste tegenstander lag bewusteloos op de vloer van de cel. Mario had zich inmiddels opgericht. ‘U hebt mij neergeslagen. Waarom?’ ‘Neem me niet kwalijk, amigo, maar ik wou je de deelname aan een ongelijke strijd besparen. Wel, wat doen we met die aap?’
Hij draaide de gevallen schildwacht om en boeide hem de polsen met afgescheurde stroken van ‘s mans eigen hemd, duwde hem een prop van dezelfde herkomst in de mond en ontdeed hem van zijn wapens. Mario stond belangstellend toe te kijken, vol bewondering tevens. ‘U bent een leeuw, senor!’
‘Wel, breng deze leeuw dan naar het hok van de geit.’ Hij duwde Mario de cel uit, met het pistool van de cipier in de hand. Mario snelde voor hem uit, kennelijk doodsbang voor die dolleman achter hem, en weldra bereikten zij nummer dertien. Mario opende de deur met een de schildwacht ontnomen sleutel, en ditmaal was hij degene die haastig de cel binnenging. ‘Dr. Cortes, breng die gek tot bedaren!’ jammerde hij. ‘Hij is in staat mij te verscheuren om u het leven te redden.’
De gevangene keek verwilderd op, staarde met de holle ogen in zijn uitgeteerde gezicht van de een naar de ander, zich afvragend wie die twee kunnen zijn. Mario was hem echter bekend, want Mario had reeds meer dan eens een boodschap van hem doorgeseind. Simon greep haastig in.
‘De tijd is kostbaar, Dr. Cortes! Wat zit u te schrijven? Uw gedenkschriften?’
‘Valdinez eist dat ik hem mijn beste vrienden uitlever, of anders… anders gaat Luisa naar de folterkamer. Waar is ze?’
Het was een amper gesmoorde kreet. De Saint legde een vinger op zijn lippen, manend tot stilte, en keek dan vluchtig naar de lijst met namen. ‘Valse namen, vermoed ik?’
‘Zo echt als namen maar kunnen zijn. Met dit verschil evenwel dat het namen zijn van persoonlijke vrienden en getrouwen van Borgaz. Ik zocht tijd te winnen. En u, wie bent u feitelijk?’
‘De Saint. Luisa vroeg mij u te hulp te snellen. Kom!’ Hij had zich inmiddels reeds gebukt om de gevangene te ontdoen van de stalen handboeien. Hij slaakte een zucht van opluchting toen bleek dat de sleutelring van de verslagen cipier de passende sleutel bevatte. ‘Bent u sterk genoeg om te kunnen vluchten?’ ‘Ik zal m’n uiterste best doen,’ antwoordde Cortés, met een zielige poging tot zelfspot.
‘Anders draag ik u wel,’ stelde Simon hem gerust. ‘Kom!…’
‘Het is mij niet mogelijk,’ protesteerde Cortés. ‘Verplaats u even in mijn gevoelens. Luisa is in de macht van haar beulen. Voor haar zou ik bereid zijn mijn beste vrienden te verraden.’ Hij keek de Saint wanhopig aan. ‘Mijn oprechte dank voor uw hulp, maar ik weiger u te volgen. Waar zou mijn vlucht toe dienen? Ik kén Borgaz, en dus weet ik wat mijn dochter te wachten zou staan… in geval ik vlucht.’
‘Ik heb me voorgenomen u beiden te redden, Dr. Cortés. Blijft u dus zolang hier wachten, terwijl wij ons met de senorita bezig gaan houden. Afgesproken, Mario?’ Mario knikte instemmend, bezield door het optreden van de Saint. Zij verlieten de cel van Cortés en snelden de gang op. Een trap, opnieuw een gang, en dan wees Mario opgewonden naar de deur van een andere cel. Een seconde lang vreesde de Saint dat geen van de in zijn bezit zijnde sleutels zou passen. En de eerste faalde inderdaad. De tweede eveneens. Maar de derde pakte. En Simon onderdrukte slechts met moeite een kreet van triomf. De deur zwaaide open.
‘LuisaL.’
Maar, inplaats van vreugde, zag hij in haar ogen niets anders dan angst en ontsteltenis. En meteen vroeg hij zich af of er soms ergens een verscholen gevaar…
Toro, zich houdend aan de instructies van Borgaz, daalde langzaam de treden naar de galerij met de cellen af. Aan de voet van de trap bleef hij staan en keek om zich heen, zoekend naar de cipier die hij verwacht had hier te zullen ontmoeten. Er was evenwel niemand. ‘Cipier!’ riep hij ongeduldig.
Vóór hem strekte zich de lange gang uit, eindigend in een dwarsgang.
‘Cipier!’brulde Toro opnieuw.
Maar opnieuw geen antwoord. Een somber gevoel van benauwdheid overviel Toro, die een diepgewortelde afkeer had van alles dat niet precies met de reglementen klopte. En de stilte, zowel als de verlatenheid van die lange gang, begon hem te irriteren. Volslagen alleen was Toro overigens niet, want in die cel vlak naast hem lag de geboeide cipier wanhopig pogingen te doen om zich los te worstelen uit die met zijn eigen hemd gefabriceerde boeien. Toro, niet bekend met deze pittereske bizonderheid, stormde razend naar het vertrek van de wacht. Hij kwam er binnen gevallen als een soort van orkaan. Een sergeant van de wacht sprong op wankelende benen in de houding, want hij kende de senor Toro!
‘Jorge doet momenteel de ronde, senor Toro,’ stotterde hij. En met een volkomen mislukte poging tot een glimlach voegde hij er aan toe: ‘Misschien heeft hij de gevangene enkele terechtwijzigingen moeten geven.’
‘Jij hebt niets anders te doen dan je te houden aan de je gegeven bevelen!’ bulderde Toro. ‘De wacht houden en rapporteren! Haal Jorge! Ik ga inmiddels naar cel dertien.’
‘Tot uw dienst, senor Toro.’
De sergeant rende het wachtlokaal uit, reeds de nodige smoesjes en uitvluchten verzinnend in geval kameraad Jorge inderdaad een of andere stommiteit had uitgehaald. Maar waar kon de gezochte uithangen? Galerij B.? Nee, geen spoor van Jorge. Hij zou toch zeker niet het lef hebben gehad naar buiten te gaan om een vriendinnetje te ontmoeten? Wel, het zou hem duur te staan komen. Galerij C? Al evenmin een Jorge. De sergeant rende een trap op en belandde opnieuw in een gang. Aan het eind van die gang een schim, een gestalte. Jorge, eindelijk! Maar wat had Jorge daar te maken? Het drong plotseling tot de sergeant door dat het Jorge helemaal niet was. Het was, integendeel, iemand die probeerde te vluchten!
De sergeant snelde toe. In zekere zin belandde hij op Mario precies op het moment dat deze zich realiseerde dat er een aanval op komst was. En dat was precies wat Luisa gezien had. Zij hoefde de Saint echter niet te waarschuwen. Instinctief, het ongeziene gevaar voelend, had hij zich omgedraaid. Eén seconde om tot een besluit te komen. En meteen ging hij tot de tegenaanval over. Bliksemsnel draaide hij het pistool in zijn hand om en liet de kolf smakkend neerkomen op het hoofd van de aanvaller. Een kwestie van seconden, en de sergeant versierde met zijn volle lengte de stenen vloer van cel achttien. ‘Twee!’ mompelde Simon.
Luisa streek zich met de hand langs het voorhoofd.
‘Simon…’ mompelde zij, zich snel herstellend. ‘Simon… ik wist dat je komen zou!’ De tranen sprongen haar in de ogen. De Saint schudde lachend het hoofd. ‘Geen tranen, lieve kind. We hebben heus wel iets anders te doen. Je vader zit met groot ongeduld op je te wachten.’ Zij keek hem verbaasd aan. ‘Je weet dus waar hij is?’
‘Allicht. En feitelijk zijn wij hier omdat hij weigerde alleen te vluchten.’
Hij begaf zich naar de deur.
Mario vroeg: ‘Wat doen we met de sergeant, senor?’ ‘Maak er een rollade van… voor Borgaz, op z’n verjaardag. En, idioot of niet, Mario, geen angst voor een pistool, hoop ik?’ Hij overhandigde Mario het pistool van de sergeant. ‘Dek ons in de rug, wil je.’ Zij verlieten de cel, met achterlating van de sergeant, en Mario ontwikkelde een nieuw idee. ‘Senor Santa, laten we naar het wachtlokaal gaan. Ze zitten er vermoedelijk te drinken en te kaarten. Met onze pistolen zouden we ‘t hele stel kunnen uitroeien.’ ‘Kalm aan, zoon,’ waarschuwde Simon. ‘Dat zou de zekerste manier zijn om ons ‘t hele leger van Escudia op de hals te halen. Nee, we gaan naar senor Cortés om hem met zijn dochter te herenigen en pas daarna verdwijnen we. En liefst zo weinig mogelijk gerucht…’ Nagenoeg op datzelfde moment bereikte Toro cel dertien, zich plotseling in een vlaag van angst afvragend waarom de deur op een kier stond.