5

Hoe ‘geciviliseerd’ Escudia ook mocht zijn, een auto-industrie bezat het nog niet. Trouwens de berijdbare wegen waren slechts schaars en hun totale lengte zo kort dat er geen kans was op lange ritten of hoge snelheden. De garage Borgaz had voor toeristen niettemin enkele Amerikaanse wagens beschikbaar. En dus zat Simon Templar de volgende ochtend achter het stuur van een Chrysler. Hij reed zonder zicht te haasten, met Luisa naast zich, rond en rond in de moderne wijken van Escudia. Een twaalftal officiële gebouwen, enkele huizen van wel-gestelden, pleinen met standbeelden van de Beschermer: - borstbeelden, ruiterstandbeelden, of staande met opgeheven vuist, met zwaard of kompas in de hand. In de auto voelden Simon en Luisa zich vrij van onbescheiden ogen en oren. Hij had gedaan of er iets aan de wagen mankeerde, en zich daarmee de gelegenheid verschaft in de koffer te kijken, onder de motorkap, en overal waar mogelijk ‘n magnetofoon verborgen had kunnen zijn. ‘Nee,’ verzekerde hij Luisa, nadat zij weer afreden, ‘we kunnen praten en zeggen wat we willen. ‘Voel je je inmiddels iets geruster?’

‘Ja, Simon, ik heb vertrouwen in jou en in je initiatief, maar ik zou zo graag…’

‘Voorzichtig!’ zei hij haastig. ‘Roekeloze haast, geloof me, leidt alleen maar tot ongelukken. Temeer omdat we, zoals je weet, bespioneerd worden. Een wagen volgt ons de hele tijd, merk ik. Al van ‘t hotel af. Mogelijk is dat hier een heel gewoon verschijnsel, omdat men alle vreemdelingen wantrouwt.’ ‘Wel, wat denk je dan te doen?’

‘We hebben het museum al gezien en onze bewondering gedemonstreerd voor de beeltenissen van de Grote Man, verder de gebruikelijke foto’s genomen, zoals men van toeristen verwacht, en dus hebben we nu, zou ik zeggen, het recht om eens naar castillo del Protector te gaan kijken.’ Hij lachte vrolijk, nu het avontuur zich voor hem begon af te tekenen.

‘Het kasteel van de Beschermer,’ herhaalde hij. ‘Inderdaad een burcht, Luisa, waar onze Grote Broer niet veel hoeft te vrezen. Ik vermoed zo dat zich daar tevens de zetel van de geheime politie bevindt.’ Zij keken op naar de ongenaakbare muren van het kasteel en zagen achter de kantelen de regelmatig heen en weer stappende schildwachten.

‘Ja,’ mompelde Simon, ‘de Beschermer is inderdaad heel erg gesteld op de veiligheid van zijn kostelijke persoon. Ik ben dus bang dat ik lang op m’n audiëntie zal moeten wachten.’

Luisa schudde het hoofd.

‘Hij zou jouw ironie niet erg waarderen, Simon. Mijn vader heeft mij herhaaldelijk verteld dat hij alleen om zijn eigen geestigheden lacht.’ ‘Wat een kwal,’ zei Simon.

De auto reed langs de sportvelden, bij de ingang waarvan bonte reclamebiljetten hingen, terwijl er lange rijen gegadigden stonden te wachten om toegelaten te worden. ‘Die afleidingsmanoeuvre is wel iets ouder dan Borgaz,’ merkte Simon op. ‘Brood en spelen. Geef de bende spelen, en ze vergeten hun honger.’

Luisa legde haar lange en slanke hand op de gespierde arm van de Saint.

‘Ga asjeblieft niet naar het kasteel, Simon, ik…’ Zij scheen niet bij machte de zin te voltooien en zij was kennelijk ten prooi aan felle emoties. Hoe vastberaden zij ook was, waar het de redding van haar vader betrof, zij was niettemin doodsbang de Beschermer te ontmoeten. ‘Een behoorlijk toerist brengt een bezoek aan het paleis van de president, van het staatshoofd, en of ‘t nu Buc-kingham Palace is, of het Elysée, of het Witte Huis, of het castillo del Protector, het hoort er nu eenmaal bij.’ Langzaam gleed de wagen onder de poort door. Op de binnenplaats oefenden soldaten, een auto met een standaard op de motorkap reed in volle vaart naar buiten, -voorafgegaan door een motorrijder met onophoudelijk loeiende sirene. De wagen van de Saint hield stil op de binnenplaats. Aan de ene kant de zware en sombere muren van de gevangenis, aan de andere kant enkele slecht onderhouden gebouwen.

‘En te bedenken,’ verzuchtte Luisa, ‘dat mijn vader hier ergens…’

Achter een hoog hek zagen zij een andere en kleinere binnenplaats, het komen en gaan van gevangenbewaarders, het machinaal op en neer lopen van talrijke schildwachten. Luisa slaakte een langgerekte zucht die duidelijk haar gemoedsgesteldheid verried. ‘Simon,’ zei zij plotseling, ‘je kunt hier onmogelijk blijven rondhangen.’

‘En waarom niet?’ vroeg hij.

Een onhandig geschilderd uithangbord vermeldde: ‘Bodega del Castillo.’

‘Luister,’ zei Simon. ‘Wat doet een toerist in een vreemd land? Hij zoekt de schilderachtige hoekjes op en het café wanneer hij dorst heeft. Wel, ik héb dorst. De Bodega del Castillo is daar om die dorst te lessen, en mijn nieuwsgierigheid tevens.’

Zonder zich verder nog te bekommeren om de protesten van-Luisa, daalde hij in de bodega af. Hij wist evenwel eigenlijk zelf niet precies wat hem er toe noopte. Dorst? Zeer zeker niet. Het feit dat deze nederige instelling zo dicht bij de gevangenis gelegen was misschien? Mogelijk. Maar hij had in elk geval geen enkel vast omlijnd plan en liet zich gaan op hetgeen zijn inspiratie hem ingaf. En die inspiratie deed hem rechtstreeks in moeilijkheden belanden.

In de betrekkelijk kleine ruimte waren vier personen aan het vechten geslagen. Een jonge vrouw, gevangen in de omarming van een man, verdedigde zich uit alle macht, krabbend en schoppend. Maar de man die haar vasthield lachte er om en zoende haar knappe gezicht, terwijl hij haar inmiddels met haar rug tegen een wijnvat drukte. Twee passen van hen af, hield een zwaar gebouwde vent een bange tegenstander in bedwang door hem de punt van een bajonet op de keel te zetten. ‘Hallo!’ zei de Saint, staande op de drempel. Het viertal scheen te verstenen en stond enkele seconden lang onbeweeglijk stil. De ene man hield nog steeds de jonge vrouw vast, de man met de bajonet begon te protesteren.

‘De zaak is dicht.’

‘Ah?… Ik was overigens niet genoodzaakt de deur in te trappen.’

‘Dicht… zei ik!’ herhaalde de bajonetman, een dreigende houding aannemend.

Hij droeg een sjofel uniform. Hij kwam, zwaaiend met de bajonet, dichter en dichter bij, en zijn zenuwachtig trekkende lippen onthulden zijn verrotte tanden. ‘Donder liever meteen op, kameraad, als je tenminste geen knoopsgaten in je huid wilt krijgen.’ ‘Ah?’ zei de Saint. ‘Is dat je beroep? Knoopsgatenmaker? Ik dacht feitelijk dat je staljongen was.’ ‘Ik zal ‘t je demonstreren!’ zei hij, ‘zowaar als m’n naam Sachez is en ik korporaal ben in het Legioen van de Beschermer !’

Hij sloeg. Tenminste, hij probeerde te slaan, maar amper een seconde later lag hij in de goot voor de deur. Briesend van woede richtte hij zich op en stormde de kroeg in, met geen ander resultaat echter dan de ontmoeting met een vuist. Hij duikelde, en zijn wapen kletterde over de vloer. Zijn kameraad had inmiddels de vrouw losgelaten, trok zijn wapen en kwam op de Saint toe. ‘Jij ook tandpijn?’ vroeg Simon spottend. ‘Kom hier voor een behandeling!’

Zijn hand scheen de arm van de ander amper aan te raken, maar deze brulde niettemin van pijn. Hij liet zijn wapen vallen. De vuist van de Saint schoot uit, en ook de tweede aanvaller ging tegen de grond, dwars over de eerste heen. Moeizaam kwamen zij eindelijk weer op de been. Een ogenblik stonden zij in beraad, zagen dan in hun huidige positie geen andere uitkomst dan een haastige vlucht, en stommelden zeilend de kroeg uit, razend en tierend. Luisa had zelfs niet de tijd gehad om uit de auto te stappen. Het hele geval had zich afgespeeld met bliksemende snelheid. En, toen zij eindelijk zich naar de bodega had gespoed, was het hele geval reeds achter de rug. Simon had echter inmiddels de handen vol met de nogal overdadige dankbetuigingen van de twee die hij uit een netelige positie had gered. De kroegbaas, een zwaar gebouwd man met een openhartig gezicht en slimme spottende ogen, stond de Saint omslachtig te bedanken. ‘Senor, uw naam is mij onbekend. Ik weet evenmin waarom u bij mij binnen bent gekomen, maar ik zal u mijn hele leven lang dankbaar blijven. Die beestachtige miliciens zouden mijn dochter geschoffeerd hebben… hier, onder mijn ogen… als u niet tijdig had ingegrepen. Mijn dochter,’ stelde hij voor.

Zij was een opvallend aantrekkelijke jonge vrouw. Zij keek de Saint zwijgend aan, maar haar ogen schitterden als zwarte diamanten. In haar ogen was hij weinig minder dan een soort van aartsengel die haar op het laatste moment verlost had uit de klauwen des duivels. Haar haren waren van een eigenaardige zwarte tint, met een gulden ondertoon. Zij keek naar haar gescheurde kleren en een afgerukte mouw. Het scheen haar evenwel onverschillig te laten. Haar enige belangstelling gold de Saint. ‘Mijn naam is Pilar,’ zei zij.

‘Ik ben blij u die kleine dienst te hebben bewezen,’ zei Simon. Op dat moment mengde Luisa zich in het gesprek. ‘Wat was er gaande? Waarom die vechtpartij? Wat wilden die twee soldaten?’

‘Allemaal hoogst onbelangrijk, Louise,’ stelde Simon haar gerust. ‘Er waren hier zonet twee soldaten van de Beschermer, nogal dronken ook, en dus geneigd om op nogal onhebbelijke manier uiting te geven aan hun bewondering voor Pilar hier. En dus heb ik hun even een kleine terechtwijzing gegeven, zodat ze zich de volgende keer behoorlijker zullen gedragen… hoop ik. Nietwaar, Pilar?’

Hij bleef het knappe meisje onophoudelijk aankijken, alsof hij zijn ogen met geen mogelijkheid van haar kon afwenden. En het was alsof er een elektrische stroom door hen heen ging en alsof zij zwijgend van gedachten wisselden, maar ook alsof zij elkaar reeds jaren lang gekend hadden. Zeker, Luisa was een schoonheid, zelfs een schoonheid zoals Simon er slechts zelden had ontmoet, maar zij bleef in zekere zin ongenaakbaar, als een landschap dat men uit de verte bewondert zonder er ooit dichter bij te komen. Pilar, daarentegen, was de hartstocht zelve, overvloeiend van levenslust, voorbestemd om lief te hebben… en te haten.

‘U bent nogal verdraagzaam waar het die twee schoften betreft, senor. Maar denkt u nu niet dat al mijn landgenoten hier in Escudia zo zijn.’

Luisa knikte, nooit vergetend dat zij de dochter was van Cortés.

‘Inderdaad, dat is zo,’ zei zij. ‘Dronken soldaten zijn overal ter wereld hetzelfde.’

Simon beduidde haar haastig voorzichtig te zijn en haar mond te houden, bang dat zij zich anders zou verraden. ‘Ik twijfel er geen seconde aan,’ zei hij. ‘En geloof me gerust, ik mag uw land bizonder graag,’ verzekerde hij de eigenaar van de bodega. Viva el Protector!’ De man hief het glas op dat hij pas had gevuld. ‘Viva!!…’

Even later nam de graaf de Cristamonte afscheid, vergezeld door de heilwensen van de gastheer. Pilar zweeg,

doch haar blik verried haar heftige bewogenheid. Toen Simon weer in de auto gestapt was, snelde zij naar hem toe, overdekte-zijn hand met kussen en rende weer weg. Luisa zweeg tot de wagen weer buiten de muren van het paleis was.

Eindelijk zei zij: ‘Ik vraag me af, Simon, of…’ ‘Of ‘t wel verstandig van me was om tussenbeide te komen?’

‘Het is beter hier in Escudia niet teveel in de gaten te lopen. En laat ik je dit er bij vertellen. De man die ons per auto gevolgd heeft, heeft alles van op een afstand gezien. Was dat je bedoeling?’ Hij minderde vaart en keek haar aan. ‘Wie weet?’ zei hij.

Zij was sprakeloos, maar zij kon dan ook niet begrijpen dat niets ter wereld Simon er van had kunnen weerhouden om daar in die bodega in te grijpen.

Toro bracht inmiddels verslag uit aan zijn chef. ‘Als een wervelwind, senor. De twee miliciens vlogen tegen de grond als twee lucifers. Ze waren van plan om terug te komen met een versterking. Ik heb het verboden, maar…’

Valdinez luisterde toe, kennelijk in een slechte stemming, “t Is een strafbaar feit,’ zei Toro, ‘soldaten aan te vallen. We kunnen die Cristamonte laten arresteren.’ ‘En dan beroept hij zich natuurlijk op z’n consul en verkondigt met veel kabaal dat niemand in Escudia het recht heeft een meisje te verdedigen dat wordt lastig gevallen door een paar zatlappen! Je bent een geborneerde idioot, beste jongen. Hou die twee in ‘t oog. Dat is alles wat er van je verlangd wordt.’

De stemming van Valdinez zou er niet beter op zijn geworden als hij had kunnen voorzien wat hem in de werkkamer van de Beschermer te wachten stond. Borgaz was een genie in het tegen elkaar uitspelen van zijn getrouwen en liet de een door de ander bespioneren. Toen Valdinez tegenover hem stond, keek hij hem geruime tijd lang aan, met een vluchtige glimlach op zijn dunne lippen en een wrede gloed in zijn ogen. Valdinez had moeite zijn kalmte te bewaren.

Eindelijk zei Borgaz: ‘Dus… je brengt het grootste deel van je tijd zoek met de graaf van Gristamonte te bewaken. Of is Pilar misschien het voorwerp van je belangstel-Jing?’

‘Don Innocente!’

‘Wat?’ vroeg Borgaz op hoge toon. ‘Wou je beweren dat mijn inlichtingen vals zijn?’

‘Nee, don Innocente, maar ik wilde weten… waarom die man in Escüdia is.’

‘Om naar beleggingsobjecten uit te kijken. Is dat soms een afkeurenswaardige bezigheid?’

‘Mijn excuses, don Innocente, maar ik geloof dat ik die vrouw ken, die Louise Butler.’

‘Dwaasheid! En je bent nog geen ambassadeur, Valdinez.’ De stem van Borgaz schoot uit in een scherp falsetto. ‘Heb je Cortés ondervraagd? Nee, nietwaar? Waarom niet? Ik had ‘t je opgedragen.’

‘De dokter, don Innocente, verklaarde dat hij niet verhoord kon worden.’

‘Niet verhoord kon worden? Geef ‘m een injectie! ‘t Dondert niet welke. Ik wil de namen van z’n medewerkers weten!’

Valdinez kende uit ervaring de driftbuien van de Beschermer. Hij meende aan te voelen dat de wind bezig was te draaien en probeerde zijn kans te grijpen. ‘Uw dokter, don Innocente, beweert dat Cortés naar het hospitaal moet.’

‘Maar doe ‘t dan, man! Maar, als je er niets mee bereikt…’ Hij liet de zin onvoltooid, leunde hijgend achterover in zijn stoel. Valdinez trok zich zwijgend terug. Nu en dan haatte hij de Beschermer.

Toen Dr. Ramón de bezoeker herkende, nam hij meteen een verdedigende en afwijzende houding aan. ‘Nutteloos,’ verklaarde hij. ‘Ik heb u al verteld dat ik niets voor de gewonde kan doen zolang hij in deze cel ligt. De kwestie is… Cortés heeft geen sprankje levenslust meer.’

‘Weet ik,’ antwoordde Valdinez. ‘De Beschermer heeft inmiddels goedgevonden dat hij naar het hospitaal van de gevangenis gaat. Laat niemand het dus nog wagen te twijfelen aan de menslievendheid van onze Beschermer! We hebben hier te doen met een verrader die de dood meer dan verdient, maar toch doen wij al het mogelijke om hem in het leven te houden.’ ‘Om hem straks des te beter te kunnen uithoren, ja,’ zei de dokter.

Nadat de nodige formaliteiten vervuld waren, werd Cortés op een draagbaar gelegd. Valdinez hield de dokter echter nog even staande. ‘Vergeet niet, dokter, dat zijn identiteit geheim moet blijven.’ ‘Maar…’

‘Een geheim voor elke buitenstaander. Schrijf hem dus maar in als Carlos, zonder meer. En, om elke poging tot vluchten de kop in te drukken, staan er voortdurend twee schildwachten voor zijn deur.’

‘Zoals u wilt.’

De vingers van Valdinez grepen de pols van de dokter. ‘Ik zou niet graag in uw schoenen staan, Dr. Ramón, indien… Carlos er in mocht slagen te vluchten.’ ‘En ik niet graag in de uwe,’ antwoordde de dokter rustig.