Deel Een
1
Omdat hij een Doraan was, en een Garrick, weigerde Arlin zijn blik af te wenden.
Van alle manieren waarop een man kan sterven, moet dit wel de ergste zijn.
Erger dan verdrinken in de chaos van een maalstroom. Knielend op de koude, door glimvuur verlichte stenen, beefde en jammerde Morgs laatste slachtoffer, terwijl zijn nietige levensvlammetje langzaam uitdoofde. Arlin huiverde. De eerste keer dat hij Morg iemand op deze manier zag doden, met magie, was het slachtoffer vaders dierbare vriend Sarle Baden geweest, die op Rodyn Garricks begrafenis zo hard bij de lege kist had gehuild dat hij erbij had moeten overgeven. Na Sarle waren er nog drie slachtoffers gevallen - vier eigenlijk, als je deze meetelde - allemaal op even gruwelijke wijze, en hij wist dat er nog vele zouden volgen. Net zoveel als er nodig waren om Morg de versplinterde stukjes van zijn wezen te laten absorberen totdat hij weer compleet zou zijn, en onstuitbaar.
Maar Asher heeft hem al vele jaren geleden versplinterd. Ik vraag me af waarom hij zo lang heeft gewacht met zijn poging om weer één te worden. Ik vraag me af hoe lang het zal duren voordat hij erin slaagt. Hij wist de antwoorden niet, en wist zelfs niet zeker of hij ze wel wilde weten.
De ochtend na de moord op Sarle Baden had Morg hem bevolen te knielen. Toen, met een blik op Femel Pintte, die idioot Gans Martin en de anderen, allen geketend en gekneveld, had hij geglimlacht.
'Jij bent een Doraan, Arlin. Ik zou jou niet behandelen zoals dit vee. Je mag achter me rijden, ongeketend - vooropgesteld dat je je gedraagt. Beloof je dat?'
Hij was geen dwaas. Toen hij gehoorzaamheid zwoer en in Rafels arrogante gezicht staarde, was er niets te bekennen geweest van de man wiens lichaam Morg had gestolen. Maar toen Morg gebaarde dat hij moest opstaan, had hij gemeend een glimp op te vangen van iets bekends en wanhopigs in de donkere Olkense ogen van de magiër. Kwaad op zichzelf had hij de vlaag van medelijden onderdrukt en niet meer naar Rafel gezocht.
In de vijf maanden die volgden, leidde Morg hen door de woestenij achter de Bergen van Barl, vaak lukraak, naar het scheen, maar altijd in de richting van het noorden, mijl na mijl, over braakliggende velden, door bossen en over traag stromende rivieren. Wanneer er dorpen of stadjes op hun weg lagen, ging Morg er met een grote boog omheen. De paar zielen die ze tijdens hun reis tegenkwamen die niet waren opgeroepen, werden gevangengenomen en aan Pintte en de rest vastgeketend.
En de zielen die wél waren opgeroepen? De mensen die Morg met mysterieuze rituelen naar zich toe riep omdat ze een klein, versplinterd stukje van hem in zich droegen?
Die mensen doodde hij.
Twee keer waren de bezetenen in de nacht naar hen toe gekomen, verwilderd en half buiten zinnen, en één keer had de magiër een man opgespoord, als een jachthond die de doodsangst van zijn prooi rook. Of misschien rook hij alleen zichzelf. Riep hij zichzelf, van kwaad naar kwaad. Elke keer zoog Morg zijn slachtoffers leeg, om vervolgens verder te trekken, maar op de plek waar hij Sarle Baden had achtergelaten, het oude, gebroken lichaam van de Doraan had laten liggen om weg te rotten, had hij Rafel niet achtergelaten. En met ieder nieuw slachtoffer, met ieder nieuw opgeslokt stukje van zichzelf, werd Morg sterker en zelfverzekerder.
Uiteindelijk - verwilderd, vuil en uitgeput - bereikten ze het verloren Dorana, dat bijna mythische land waar zijn overleden vader zijn leven lang naar had gesmacht. En vierentwintig dagen na het passeren van de bijna uitgewerkte magische grens van zijn oude vaderland bereikten ze Elvado, de stad van magiërs, Dorana's bakermat van kennis. Het was een ruïne, verwoest tijdens de grote magiërsoorlog, en nooit herbouwd. Er was niemand overgebleven om hem te herbouwen. 'Ik heb iedereen gedood die me tegenwerkte,' zei Morg achteloos. Hij haalde zijn schouders op. 'Het was beter zo. Ik werk het beste alleen.'
Arlin reed met gesloten ogen door de spookachtige stilte. Onaangedaan door de lichtzinnige vernietiging van Elvado bracht Morg zijn gevangenen naar een oud, met magie overeind gehouden landhuis op zo'n tien mijl afstand van de stad. 'Mijn vroegere en toekomstige thuis,' noemde hij het. Daar zette hij hen aan het luchten en schoonmaken van de kamers en de gangen, het opruimen van het terrein rond het huis, en het op orde brengen van de velden en boomgaarden. Het was Arlin verboden om magie te gebruiken, dus zwoegde hij zij aan zij met de andere gevangenen, en zorgde ervoor dat hij zijn gekwetste gevoelens verborgen hield.
Negen dagen later, vlak na zonsopkomst, arriveerde er opnieuw een hersenloze ziel, gehoor gevend aan Morgs oproep als een hond die gehoorzaamt aan het schrille fluitje van zijn meester. En nu was de man stervende.
Deze was jong, zijn kindertijd ternauwernood ontgroeid, met lichtbruin haar, een slappe, met perzikachtig dons bedekte kin en een stem die in zijn keel bleef steken... maar tegen de tijd dat Morg met hem klaar was, had hij het, net als de anderen, luidkeels uitgeschreeuwd. Arlin voelde onwelkome vingers aan zijn mouw plukken, die hem uit zijn herinneringen en wrange overpeinzingen rukten.
'Arlin.'
Het gefluister kwam van Femel Pintte, die erop stond hem met een walgelijke familiariteit te behandelen - en zo bang voor Morg was dat hij geen angst voor iemand anders meer overhad, zodat er geen manier was om zijn familiare houding de kop in te drukken, tenzij hij hem vermoordde.
Maar Fernel Pintte vermoorden was geen optie. Morg had hem ergens voor nodig, dus moest Pintte in leven blijven.
'Arlin!'
Hij rukte zijn arm los. 'Wat?'
Fernel Pintte was er slecht aan toe. Na al die zware maanden in gevangenschap was hij niet meer dan een verzameling botten, gehuld in rimpels van vaalgele huid. Als Olken, en dus inferieur, werd hij, al had hij zijn nut, niet zachtzinnig behandeld.
'Arlin,' fluisterde Pintte. 'Hoeveel sterker zal dit nieuwe slachtoffer de magiër maken?'
'Hoe moet ik dat weten?' zei hij, zijn stem zorgvuldig gedempt houdend. 'Waarom vraag je het hem zelf niet?'
Femel Pintte kromp ineen alsof hij met een zweep was geslagen. 'Je bent een hufter.'
'Pintte, hou je bek,' zei hij ongeduldig. 'Denk je dat hij je ratelende tong niet hoort omdat hij iemand aan het vermoorden is?'
Pintte kromp opnieuw ineen en hield zijn mond.
Ze stonden in de ondergrondse kamer van het huis die Morg voor zijn magische slachtpartijen had uitgekozen. Om een of andere reden wilde de magiër dat ze getuige waren van deze monsterlijke moorden; hij, Femel Pintte, de andere drie Olken, van wie hij nooit de moeite had genomen hun namen te onthouden, en Rafels idiote vriend Gans. Hij had geen idee waarom Morg die halvegare in leven hield. Tenzij het is om Rafel te kwellen.
En het zou hem ongetwijfeld kwellen, als hij werkelijk nog in leven en bij zinnen was in de kooi van zijn lichaam. Maar daar ga ik niet wakker van liggen. Als iemand het verdient om te worden gekweld, is het Rafel. En waarom zou Morg genadig zijn ? Rafels vader heeft hem vermoord. Hij zint waarschijnlijk op zoete wraak. De huid hing nu in vellen aan perzikwangs naakte lijf, rottende repen mensenhuid die van met bloed en pus bedekte spieren gleden alsof hij een lijk van al een week oud was. Pintte stond te kokhalzen. Dat deed hij altijd in dit stadium. Rafels halvegare vriend knorde als een varken. De anderen hielden hun maag in bedwang, maar snotterden. Huilden.
Maar goed dat ik uit harder hout ben gesneden. Als laatste overlevende Doraan op deze door Barl verlaten plek heb ik een eer hoog te houden. Morgs gestolen gezicht was een masker van lichamelijk plezier terwijl hij een nieuw verloren geraakt en teruggevonden stukje van zijn versplinterde ziel verslond. Als hij tenminste een ziel had. Als hij tenminste menselijk was. Wist hij zelf hoeveel stukjes van hem zich nog ergens in de wereld bevonden, wachtend om te worden gevonden en geoogst? Als hij het wist, had hij het er nooit over. Morg zei sowieso erg weinig - in ieder geval weinig zinnigs - en Arlin wist wel beter dan brutale vragen te stellen. Zeker aan deze zwarte magiër. Want wat ik ook ben, ik ben geen dwaas. En vader heeft mijn brutaliteit er al uit geslagen voordat ik zes was.
Fernel Pintte begon binnensmonds en hijgend te kreunen. 'Maak het af, in Barlsnaam, maak er een éinde aan.'
Pintte was een worm, maar zelfs wormen konden gelijk hebben. Morgs wellustige dralen bij wat in feite een eenvoudige, ongecompliceerde taak was, was weerzinwekkend. Obsceen. Ik weet waarom we hier zijn. Hij herinnert ons eraan dat we zijn bezit zijn. Zijn slaven. We mogen niet vergeten, wakker of slapend, dat we nog ademen omdat het hem behaagt. En zodra we hem niet meer behagen... Eindelijk dood - wat een zegen - gleed de jongeman uit Morgs omhelzing en raakte de stenen vloer met een nat, soppend geluid. Pintte kokhalsde weer en wendde zich af. Arlin negeerde hem en had alleen oog voor Morg. De magiër stond schokkend en trillend met zijn ruggengraat en schouders tegen de muur gedrukt. De koele lucht in de kamer raspte in zijn keel terwijl hij zijn teruggewonnen krachten absorbeerde. Net als de vorige keren gebeurde er iets vreemds met zijn gezicht, een afwisseling van gelaatstrekken. Morgs en Rafels gezicht op een vreemde manier met elkaar verenigd. Blauwe ogen die bruine maskeerden, een neus die tegelijkertijd recht en krom was. Alsof de geest in het lichaam niet zeker wist welk gezicht het moest dragen.
Toen kwam de geest tot rust en daar was Rafel weer. Min of meer. Morg rekte zich schaamteloos uit, zich schijnbaar totaal onbewust van de bloederige vegen op zijn bosgroene zijden tuniek met de knopen van goud en obsidiaan. Hij had Rafels haar laten groeien, zodat het als een dik, zwart gordijn tot op zijn schouders hing. Bijzonder opvallend. Rafel vond het vast vreselijk.
'Pintte,' zei hij met een slaperige glimlach naar het lichaam van perzikdons. 'Ruim dit op met je vrienden. En wanneer jullie klaar zijn, kunnen jullie het karkas schoonmaken en bereiden voor aan het spit. Arlin, loop met me mee.'
Bij het zien van Morgs wenkende vinger liet Arlin Pintte en de andere Olken aan hun smerige taken over en ging naast de magiër lopen, een privilege dat hem was vergund omdat hij een Doraan was, een nieuw speeltje, en een soort van familie.
En omdat hij weet dat hij niets van me te duchten heeft. Ze wandelden de stinkende kamer uit, door een brede gang en een trap op naar de begane grond van het landhuis. Van daaruit liepen ze door de weerkaatsende stilte naar buiten, naar de pas verzorgde tuinen met bescheiden herfstbloemen en weelderig groeiend, nog ongemaaid gras. De lucht was melkachtig blauw, de vroege ochtendzon bedekt met een dunne wolkensluier. Arlin zette de recente gruwelen van zich af door zich op de omringende natuur te concentreren, en wachtte tot de magiër zou spreken. Morgs landhuis stond op een lage heuvel die uitkeek op bossen vol vogels en wild, een provisiekamer vlak bij huis. Achter de bomen schitterden de overgebleven door magie verwrongen spitsen van Elvado in het opkomende licht. Bij het zien ervan voelde Arlin een steek van verdriet om de geruïneerde stad, die ooit levendig en prachtig was geweest, met botten die doordrenkt waren van Doraanse magie. Toen hij achter Morg door de verlaten straten had gereden, had hij de verzwakte krachten horen fluisteren, ze tegen zijn huid voelen zuchten. Elvado was kleurrijk geweest, net zo kleurrijk als Lurs Dorana Stad. Nu waren daar slechts vage echo's van over, door de jaren heen verbleekt tot een pijnlijke herinnering aan glorie.
Ik ben blij dat vader dat nooit heeft gezien. Het geruïneerde Elvado zou zijn hart hebben gebroken.
Het was vreemd om zo'n afstandelijk medeleven te voelen. Wat de vermoeiende, dwalende reis vanuit de verdorven landen naar het verloren Dorana hem in ieder geval had opgeleverd, was voldoende tijd om over zijn leven na te denken. Over zijn vader, en hun hardvochtige, liefdeloze relatie. Over Rafel en zijn vader, en waarom hij altijd misselijk van kwaadheid werd wanneer hij hen samen zag. Niet dat het er nog iets toe doet. Mijn vader is dood. Asher zal inmiddels ongetwijfeld ook dood zijn. En Rafel kan daarbinnen niet eeuwig overleven. Vroeg of laat zal Morg hem uitdrijven.
Een zacht briesje voerde het geluid mee van Fernel Pinttes raspende stem, die bevelen blafte naar de andere Olken, die het lege lichaam van perzikdons verwijderden. Blijkbaar had hij een veldje achter de stallen als begraafplaats uitgekozen, en wilde hij nu dat die idioot van een Gans zwerfstenen verzamelde voor een grafsteen - een impuls van fatsoen die totaal uit de toon viel op deze plek.
Alsof de magiër zijn gedachten kon lezen, legde Morg een zware hand op zijn schouder. 'Ik moet bekennen dat je me intrigeert, Arlin,'
zei hij terwijl zijn vingers zachtjes tikten. 'Ik dacht dat je nieuwsgieriger zou zijn. Naar mij. Naar mijn plannen. Maandenlang hebben we gereisd, en je hebt geen vraag gesteld. Had ik het mis? Ben je een slome duikelaar? Is er dan niéts wat je wilt weten?'
Toen Morg Sarle Baden was, was hij half waanzinnig geweest, niet in staat om te beslissen of hij een 'ik' of een 'wij' was. Maar sinds hij zich in Rafel had gehuld, had de magiër een luchtige, schertsende toon aangenomen, en was er geen glimp van waanzin meer te bekennen. Opmerkelijk, gezien het feit dat er nu meer van Morg in Rafel zat dan er in die arme, oude Sarle had gezeten.
Waarom raast en tiert hij dan niet? Omdat hij meer stukjes van zichzelf nodig heeft om gezond van geest te zijn ? Of omdat Rafel werkelijk een ongeëvenaard magiër is, en in staat is om de kwaadaardige krachten van deze... man in toom te houden?
'Arlin,' zei Morg, en hij liet zijn vingers bijten, 'denk je werkelijk dat het verstandig is om me te negeren?'
Hij stopte met ademhalen, heel even maar. Het geluid van zijn bonzende hart dreunde in zijn oren. Geen angst tonen. Ik mag geen angst tonen.
'Meester,' zei hij - op straffe des doods moesten ze Morg 'meester' noemen - 'vergeef me. Ik negeerde u niet. Ik dacht alleen over mijn antwoord na.'
'En dat is?' vroeg Morg. Hij liet zijn hand vallen.
'Ik heb geen vragen gesteld omdat ik u niet kwaad wilde maken. Ik nam aan dat u het me wel zou vertellen als er iets was wat ik moest weten.'
Morg staarde hem met Rafels grote, eerlijke ogen aan. 'Alle roestige ankers op een hoop, Arlin! Ik had je nooit voor een saaie dwaas gehouden.'
Arlins verbazing was zo groot dat hij een stap naar achteren deed.
'Rafel?'
'Nee,' zei Morg geamuseerd. 'Maar hij praat zo vreemd, vind je niet?
Ik wilde het eens uitproberen. En ik was nieuwsgierig naar wat je zou doen als je dacht dat hij was teruggekeerd.'
Wat ik zou doen? Ik weet het niet. Hem smeken ons te redden, waarschijnlijk.
Een sombere gedachte. 'Kan hij dan terugkeren?' zei hij, zo ongeïnteresseerd mogelijk klinkend. 'Ik wist het niet zeker. Ik dacht eigenlijk dat hij al dood zou zijn.'
'Nog niet,' zei Morg. In zijn stem klonk een kwaadaardig genoegen door. 'Zijn pijn schenkt me te veel plezier.'
Rafel was dus bij bewustzijn. 'Ik begrijp het.'
Morg keek hem scherp aan. 'Schep jij er plezier in dat hij lijdt? En geloof me, hij lijdt, Arlin. Daar zorg ik wel voor.'
Schep ik daar plezier in? Ja. Maar...
Hij haalde zijn schouders op. 'Rafel is geen vriend van me.'
Daar moest Morg om lachen. 'Dat weet ik. En Rafel weet het ook. Zou het je verbazen te horen dat hij je niets kwalijk neemt? Je vaders dood achtervolgt hem, Arlin. Ashers zoon is overstelpt door verdriet en ondergedompeld in berouw om het verlies van Rodyn Garrick.' Hij lachte opnieuw. 'Wanneer hij tenminste niet schreeuwt.'
Dit was makkelijker als hij Morg niet aankeek, dus hield hij zijn blik strak op de torens van Elvado in de verte gericht. 'Geloof me, meester, wat Rafel voelt, betekent niets voor me. Hij betekent niets voor me. Hij is tenslotte maar een Olken, niet meer dan een stuk vee. Hij is inferieur... en een leugenaar.'
'Werkelijk?' spotte Morg. 'En toch heb ik hem boven jou verkozen om me te huisvesten. Vertel me dat je teleurgesteld bent, Arlin. Vertel me hoe geschokt je was toen ik jou links liet liggen en hem als gastheer koos.'
Hoe kan ik? Ik ben nog nooit in mijn leven zo opgelucht geweest.
'Meester...'
Morgs hand raakte zijn achterhoofd. Rafels brute kracht maakte dat de klap pijn deed. 'Kijk me aan, Arlin Garrick, en vertel me dat ik gelijk heb.'
Langzaam, opnieuw met een bonzend hart, draaide hij zich om en keek de magiër aan. Was dit het? Het moment van zijn dood?
Als dat zo is, zal ik niet als lafaard sterven. Ik ben een Garrick, en een Garrick smeekt niet.
'Dat kan ik niet. U weet dat ik dat niet kan.'
'Arlin, Arlin.' Morgs zachte lachje was angstaanjagend. 'Je bent waarlijk een Doraan. Zo trots. Zo arrogant. Dat heb ik gemist. Het is veel te lang geleden sinds ik in het gezelschap van iemand van mijn eigen soort heb verkeerd.'
Onzeker staarde Arlin hem aan. Dit was een Morg die hij nog niet eerder had gezien. Tijdens hun reis door het troosteloze, verwoeste land dat tussen hen en het verloren Dorana lag, hier een man oppikkend, daar een vrouw, waarbij hij had moeten toezien hoe die arme zielen die een deel van Morgs versplinterde wezen bevatten stierven, was de magiër afstandelijk gebleven. En hoewel Morg zijn gevangenen sinds hun aankomst op dit landgoed goed in de gaten had gehouden, had hij nog geen woord gesproken, behalve om bevelen te geven of bezweringen uit te spreken.
Deze Morg was... een verrassing.
En hoewel hij bang was, was hij ook nieuwsgierig. Hij borrelde over van vragen die hij nooit gedacht had te zullen stellen. Maar nu Morg in een spraakzame bui leek te zijn, waagde hij een klein risico.
'Betekent dat dat ik een vraag mag stellen, meester?'
Morg hief zijn gezicht op naar de fletse zon. 'Ja, Arlin. Dat mag je. En aangezien ik in een edelmoedige bui ben, geef ik misschien zelfs antwoord.'
Het was verontrustend om de kleine veranderingen in Rafels gezicht te zien nu een andere intelligentie het lichaam van de Olken beheerste. Een opgetrokken wenkbrauw hier, een tot een sneer opgekrulde lip, een neiging van het hoofd... Zelfs zijn stem was veranderd. Minder bruusk. Zalvender. Er was geen teken van pijn in hem te bespeuren. Vergeet Rafel, dwaas. Vergeet hem en zijn geschreeuw. Beschouw hem als dood.
'Meester, is er echt niemand van ons over, behalve de afstammelingen van de magiërs die Dorana samen met Barl zijn ontvlucht?'
Morg liet zijn vingers door zijn haren glijden, een sierlijk gebaar dat een grote tegenstelling vormde met Rafels boerse kracht. 'Je hebt het mis, weet je,' zei hij mijmerend. 'Rafel heeft nooit gelogen. Hij had geen idee van de kracht die hij bezat. Zijn vader had het geheimgehouden. Als je zijn verbolgenheid - zijn woede - daarover kon voelen...' Weer een lachje. 'Je zou bijna medelijden met hem krijgen.'
Arlin had geen zin om over Rafel of zijn onnatuurlijke vader te praten. 'Nou, als u zegt dat hij de waarheid sprak, dan geloof ik dat uiteraard. Meester... de Doranen?'
Morgs gezicht verstrakte en hij tut-tutte ongeduldig. 'Wat doen die ertoe?'
'Omdat de magiërs van Dorana deel van mij uitmaken, meester. Sommigen van hen waren mijn verre verwanten. Ik dacht altijd dat als ik deze plek ooit zou bereiken, ik misschien iemand zou tegenkomen wiens gezicht op het mijne leek.'
'Verwanten?' Morg schudde zijn hoofd. 'Die zijn onbelangrijk, Arlin. Je hebt niets gemist. En, nee. Niemand heeft het overleefd.'
Hij deed zijn best om zijn teleurstelling te verbergen. 'Meester... nog een vraag?'
Morg zuchtte. 'Als het echt moet.'
'Zijn wij... zijn wij de enige magiërs in de wereld?'
'De Olken meegeteld?'
De Olken? 'Telt ü die mee, meester?' vroeg hij geschokt.
'Het enige wat ik van Olken zal tellen,' zei Morg, dit keer met een glimlach van gretige verwachting, 'zijn hun schedels terwijl ze zich hoger opstapelen dan de Bergen van Barl.'
Arlin keek naar het gras. Ooit zou dat iets zijn geweest wat hij zelf kon hebben gezegd. Zelfs nu, na alles, reageerde iets in hem op de grove, wrede bedreiging. Maar een groter deel van hem deinsde ervoor terug. De Olken waren een ras van boeren, alleen goed om in de modder te graven. Maar toch...
Morg keek hem opnieuw scherp aan. 'We zouden samen schedels kunnen tellen.'
'Dat zouden we kunnen doen, meester,' zei hij met een droge keel.
'Er zijn dus geen andere magiërs meer?'
'Nee.'
Dus geen hoop op een verbond tegen hem. 'Meester, er is nog een vraag die ik u wil stellen.'
'Nog één dan,' zei Morg dreigend. 'Mijn geduld raakt op.'
Zo'n luchthartig dreigement. Hij voelde zijn maag omdraaien.
'Meester, waar is iedereen? U hebt Dorana van magiërs bevrijd, maar leefde hier niemand anders? Leeft er niemand meer in ons thuisland?
Is de hele wereld leeg?'
'Het is waar dat de wereld leger is dan vroeger,' zei Morg. Hij slenterde naar het dichtstbijzijnde bloemperk, half met onkruid overwoekerd, plukte een bronskleurige bloesem van de steel en streek met de stekelige blaadjes over zijn wang. 'Toen ik mezelf was, vroeger, heel lang geleden, zelfs nadat ik de Doranen had vernietigd, heerste ik over mensen. Ik heerste over naties. Ieder land waar we doorheen zijn gereisd, Arlin, en landen die jij nooit hebt gezien, daar heerste ik over. Er waren mensen en er waren wezens. Fantastische dieren naar mijn eigen ontwerp.' Zijn gezicht vertrok tot een grimmig masker. 'Ze gingen in rook op toen Asher me vermoordde.'
'En de mensen? Wat gebeurde daarmee toen u... sneuvelde?'
'De mensen in Dorana zullen wel gevlucht zijn,' zei Morg schouderophalend. 'Terug naar het land waar hun voorvaderen vandaan kwamen.'Toen glimlachte hij en streelde zijn lippen met de bloem. 'Waar ze zich nu verschuilen met hun landgenoten, en denken dat ik ze niet zal opmerken - de dwazen.'
Arlin slikte. 'U herinnert zich dus nog wat er is gebeurd? U herinnert zich uw leven? Ook al was u...'
'Dood?' Morg liet de geplukte bloem uit zijn vingers glijden. 'Ik ben nooit dood geweest, heer Garrick. Ik kan niet worden gedood. In ieder geval niet voor lang.'
Heer Garrick. Door de toon van Morgs stem klonk het als een belediging. 'Meester, alles wat sterfelijk is, gaat dood.'
'Ja, Arlin, maar ik ben onsterfelijk,' zei Morg zacht. 'Ik heb mezelf getransmuteerd. En wanneer ik weer compleet ben, zal ik opnieuw transmuteren. Dan verlaat ik deze armzalige kooi van vlees, bloed en botten - vernietigd uiteraard, want dat is het minste wat Asher verdient - en verstrooi ik mezelf opnieuw in de wind. De naties, koninkrijken en prinsdommen die mij ooit dienden, zullen worden gestraft en me vervolgens opnieuw dienen.'
'En Lur? En de Doranen in Lur?'
'Lur...' zei Morg, de naam liefkozend. 'Barls onwaarschijnlijke toevluchtsoord. Die vervloekte teef had altijd geluk.' Hij haalde zijn schouders op. 'Lur is stervende. Dat weet je. Rafel weet het ook. Hij is er ziek van verdriet van. Jij ook?'
Was hij dat? Hij was opgegroeid met een diepe verachting voor Lur als ongewenst ballingsoord, maar was zijn minachting voor het koninkrijk niet meer dan een gewoonte? Had hij alleen naar het verloren Dorana verlangd uit zelfbehoud, om niet voor ongehoorzaamheid en ontrouw te worden gestraft?
Ik weet het niet.
Maar dit was niet het moment of de plek om hardop aan zijn twijfels toe te geven.
'Lur was ooit een prachtige plek,' zei hij behoedzaam. 'Overvloedig. Vredig. Het krioelde er van de Olken, maar je kunt niet alles hebben. Maar toch hebben we ons er nooit thuis gevoeld. Dorana is ons ware thuisland. Veel Doranen koesteren de onuitgesproken hoop om er ooit terug te keren.'
'Vertel eens...' Morg plukte een nieuwe bloem, een gele dit keer, en begon hem blaadje voor blaadje uit elkaar te trekken. 'Als ik hun levens spaar, Arlin - van de Doranen in Lur. Zouden ze er dan in toestemmen me te dienen? Voor me te buigen en te doen wat ik van hen verlang?'
'Velen wel, meester,' zei hij, met zijn vaders vrienden in gedachten. Hun hebzucht naar magie, hun verlangen naar meer. Als ze de kans zouden krijgen om echte Doraanse magiërs te worden, zouden Doranen zoals zij Morg ongetwijfeld willen dienen. 'Maar sommigen niet. U weet dat ze Barl als een soort godin vereren? Er zijn geestelijken en kerken. Ze denken dat zij bemiddelt.'
'Zich ermee bemoeit, zul je bedoelen,' sneerde Morg. 'Of dat dééd ze in ieder geval. Ja, ik herinner het me. Dat brabbelende ouwe wijfhoe heette hij ook alweer. Barlsman Holze. Hij aanbad die teef als een maanziek kalf. Maar ze is dood, Arlin. En in tegenstelling tot mij is zij nooit teruggekeerd.' Een scherpe blik. 'Rafel zegt dat jij geen gelovige bent.'
Wat een vreemde wending had dit gesprek genomen. Arlin Garrick en de magiër Morg, babbelend als oude vrienden. Pratend over theologfé. Het moest wel een droom zijn.
'Nee, meester,' zei hij, en hij meende het. 'Dat ben ik niet. Barl was een magiër. Er was niets goddelijks aan haar.'
Nooit in zijn leven had hij Rafel zo zien glimlachen als Morg hem nu liet glimlachen. 'Helemaal niets. Arlin, ik geloof dat ik jou wel mag.'
Werkelijk? In dat geval geloof ik dat ik misselijk word.
'Meester,' zei hij na een korte stilte, toen hij weer op zijn stem durfde te vertrouwen. 'De Doranen van Lur. Zult u hen sparen?'
Morg glimlachte, vluchtig en wrang. 'Misschien.' De grond aan zijn voeten was bezaaid met gele bloemblaadjes. 'Als jij je goed gedraagt.'
'En de Olken, meester?' Zijn lege maag draaide zich weer om. 'Gaat u ze echt allemaal afslachten?'
Dit keer klonk Morgs lachje zacht en onheilspellend. 'Arlin, je bent te lichtgelovig. Ik beloof je dat die boeren veilig zijn. Ik heb plannen met ze.'
Arlin staarde de magiër aan en meende Rafel achter zijn eigen ogen te zien, gevangen en schreeuwend. 'Plannen?'
'Ik voel ze,' mompelde Morg terwijl hij de bladloze bloem weggooide. Zijn kille blik, die op Elvado in de verte was gericht, werd zacht en warm. 'Die versplinterde, versnipperde deeltjes van mezelf. Als jij mij was, zou je gek worden, Arlin. Ik was een spiegel die brak, en iedere scherf bevat mij.'
'Spreek ik dan werkelijk met Morg?' vroeg hij na opnieuw een lange aarzeling. 'Als ik terugga naar de wereld die achter Dorana ligt, zou ik u dan in de woestenij tegenkomen? Zouden we ditzelfde gesprek dan voeren? Als u versplinterd bent, hoeveel Morgs zijn er daarbuiten dan nog?'
'Arlin...' Morg tikte hem op de wang. 'Rafel denkt dat je heel wat voorstelt als magiër, maar ik ben daar niet zo zeker van. Denk na, mijn onverschrokken, kleine Doraan. Als ik je in een kamer vol spiegels zet, hoeveel heren Garrick zouden er dan bestaan?'
'Eentje,' zei hij. 'Eentje maar.'
'Precies,' zei Morg. Dit keer leek het tikje tegen zijn wang meer op een klap. 'En stel nu geen stomme vragen meer, anders bedenk ik me misschien over onze gesprekjes. En ik praat graag met je, Arlin. Na eeuwen stilte en de afgelopen jaren van incompleet zijn, vind ik deze terugkeer naar menselijkheid verrassend verfrissend.' Hij grimaste.
'Nou ja, nu dan. Nu ik een lichaam heb dat het dragen waard is. Hoewel Conroyd me ook aardig paste. Tijdelijk althans. Die dikke, ouwe dwaas was walgelijk.'
'Meester, waarom hebt u mij niet gekozen?'
De vraag glipte van zijn tong voordat hij hem kon inslikken. Niet dat hij Morgs keuze betreurde, maar het had geen zin te ontkennen dat hij in zijn eer was aangetast. Dat Morg Rafel, een Olken, had gekozen boven iemand van zijn eigen soort... Als vader een graf had, zou hij zich erin omdraaien.
'Daar had ik mijn redenen voor,' zei Morg met een kille, vlakke stem.
'Meester,' zei hij snel terwijl hij zijn hoofd boog. Morg mocht zich op de reis hierheen dan grotendeels hebben afgezonderd, hij had zijn ware aard niet verborgen gehouden. De magiër was wispelturig en gemeen, en had niet geaarzeld om magie te gebruiken op manieren die horen en zien tot een vloek maakten.
Stilte, terwijl Morg zijn ogen sloot en de wereld proefde. 'Er komt weer iemand aan,' mompelde hij. 'Ze heeft maar een klein splintertje van mij in zich, als een fluistering. Zwak en aarzelend, zoals bij alle vrouwen.' Zijn ogen gingen open. 'Ik heb hier werk te doen. Ga haar halen, Arlin.'
Hij voelde zijn mond openvallen. 'Ik?'
'Ja, Arlin. Jij,' zei Morg bedrieglijk vriendelijk. 'We leven in een wereld van vlees. Tot mijn transmutatie moet ik erin leven als vlees, wat inhoudt dat ik niet op meerdere plekken tegelijk kan zijn. Ga me dus halen, heer Garrick, en breng mezelf veilig bij me.'
'Meester, schenkt u me het vertrouwen...'
'Vertrouwen?' Morg sloeg hem, hard. 'Nee. Nog niet. Ik zal je een dwangbezwering opleggen en je laten begeleiden. Ik ben geen dwaas.'
Met een brandend gezicht boog Arlin zijn hoofd weer. 'Meester.'
'Kom,' zei Morg. Hij draaide zich om naar het huis. 'Het kan geen kwaad als je dit ziet.'
Gehoorzaam en zonder iets te zeggen, al zijn angsten opnieuw ontwaakt, volgde hij de magiër het huis binnen en de trap af, naar de enorme honingraat van kelders waar de Olken en de stukjes en beetjes menselijkheid huisden die ze tijdens hun reis naar Dorana hadden verzameld. Tweeëntwintig zielen in totaal, acht vrouwen, de rest mannen, uit drie verschillende landen, die niet meer dan een vreemd, verbasterd mengelmoesje van de Doraanse taal met elkaar gemeen hadden. Morg had iedere gevangene zware dwangbezweringen opgelegd, zodat zelfs de sterkste en snelste mannen het bos in konden worden gestuurd om op wild te jagen. Die vijf mannen liet hij ongemoeid, maar zes van de andere mannen en vier van de vrouwen haalde hij naar voren.
'Kom,' zei hij met een knip van zijn vingers. 'Arlin, bewaak ze van achteren.'
Huilend, gehoorzaam aan de magie die hen had gebrandmerkt, volgden de uitgekozen gevangenen Morg naar boven, naar de verlaten ontvangsthal, waar ze als schapen tegen elkaar aan kropen.
'Ga opzij, Arlin,' beval de magiër. 'Ik zou niet willen dat je in deze nimbus terechtkomt. Daar ben je een veel te knappe vent voor.'
Arlin drukte zich snel ademend en met het zweet in zijn handen tegen de dichtstbijzijnde muur. Iets duisters en gevaarlijks deed de lucht zinderen. Kracht bouwde zich op, als een opstekende storm. Zijn onbedekte huid tintelde. De haren op zijn hoofd bewogen. Morg lachte toen de jammerende gevangenen in elkaar doken. Hij raakte hen een voor een aan en fluisterde iets, en een tel later veranderden ze. Arlin herinnerde zich de verhalen die hij had gehoord over de dag waarop Asher Morg doodde, en zijn ogen sperden zich open. Dit was pure Doraanse magie. Ruw, primitief en nietsontziend. Gefascineerd en walgend keek hij hoe de huid van de mannen en vrouwen zich verdikte, hoe ze schubben, staarten en hoorns kregen. Hoe hun huid de kleur van dieren aannam: grijs, bruin en gevlekt. Hij hoorde ze schreeuwen, grommen en snuiven, beroofd van hun spraak en elke vorm van menselijkheid.
Toen hij klaar was draaide Morg zich om. 'Je escorte,' zei hij. Zijn ogen schitterden, zijn gezicht was rood aangelopen. 'En omdat ik je mag, Arlin, geef ik je een wijze raad. Zelfs als je de woorden zou vinden om deze werking teniet te doen, dan zou het je nog niet lukken. Wen er maar aan, kleine heer. Je behoort mij toe, net zoals zij mij toebehoren. Zoals de wereld mij toebehoorde en weer zal toebehoren. Neem een paard en ga het gastlichaam halen. Je escorte zal met je mee rennen. En pas op. Mijn drava's slapen nooit. Ze raken nooit vermoeid. Ze gehoorzamen mij, en alleen mij. Zoek het beste paard uit en neem de weg die we gekomen zijn. Volg hem terug zonder af te slaan. Je zult de vrouw binnen een dag tegenkomen.'
Hij boog. 'Ja, meester. Ik zal wat water en eten halen om...'
Morg liep op hem af. De mannen en vrouwen - de drava's - volgden hem slaafs met hun onmenselijk menselijke ogen. 'Nee, Arlin,' zei de magiër. 'Dat zul je niet nodig hebben. En het heeft evenmin zin om aan vluchten te denken.'
De hitte die door hem heen stroomde toen Morg een dwangbezwering in zijn vlees brandde, veroorzaakte pijn en genot tegelijk. Vernederd staarde hij naar de grond.
'Dat zal je in toom houden,' zei Morg onverschillig. 'Ga nu. Stop niet. En onthoud, Arlin: ik zal je zien door de ogen van mijn drava's. Wek mijn ongenoegen op, en ik zal je bij je terugkeer zo zwaar straffen dat je vaders afranselingen kussen zullen lijken.'
Weet hij daarvan ? Hoe kan hij dat weten ? Rafel heeft het nooit geweten.
Zijn benen trilden beschamend. 'Meester,' fluisterde hij. 'Dat zal niet nodig zijn.'
Hij vluchtte de hal uit, weg van de blik in Morgs ogen, en liep naar het veld achter het huis waar hun miezerige paarden stonden. Er waren misschien wel stallen, maar er was geen stro voor ze om op te staan en geen maïs voor ze om te eten. De drava's volgden hem, hun klauwen en hoeven tikten op de stenen vloer van de hal en bonsden en schraapten op het gras. In hun diepliggende, dierlijke ogen gloeide een soort roofdierachtige intelligentie. Ze hadden scherpe tanden en klauwen. Ze konden hem met één klap doden. Zou Morg ze bevel geven om hem te doden?
Misschien wel als ik ook maar één vinger naar hem uitsteek. Ik weet zeker dat hij dat zou doen zodra ik een vinger naar hem zou uitsteken. Hij zou toekijken terwijl ze me in stukken scheuren, dat zou hem meer amuseren dan wanneer hij me zelf zou doden. Ze zijn mijn cipiers, net zoals hij mijn cipier is. Hij is verzwakt en ik kan hem niet raken. Hij is verzwakt... en ik ben doodsbang.
En toch had Asher hem verslagen. Bij die herinnering voelde hij voor het eerst in zijn leven bewondering voor Rafels vader, onmiddellijk gevolgd door een afschuwelijk, verpletterend besef. De wereld is opnieuw verloren. De Onschuldige Magiër is gekomen en gegaan, en nu is er niemand meer. Morg is herboren en niemand kan hem verslaan.
Wanhopig, met de ogen van de drava's op zich gericht, klemde Arlin zich aan het scheef hangende hek vast en weende.