12

In zijn eentje op het toernooiveld van de barakken, terwijl de zon net boven de boomtoppen uitsteeg, trainde Ewen hardnekkig zijn rechterarm. Hoewel de gebroken botten goed waren genezen, had hij nog niet zijn volledige kracht terug, dus trainde hij met het lichte zwaard dat hij in zijn jeugd gebruikt had. Zwetend ondanks de kille lucht stootte hij de kling keer op keer in het hart, de longen en de buik van de met zand gevulde oefenpop die door de mannen in de barakken Morg was gedoopt.

En terwijl hij trainde, hoorde hij zijn vaders stem, net zoals hij hem dag na vervelende dag sinds zijn terugkeer uit de Oostelijke Vale had gehoord, kortaf en kil, met nauwelijks verholen woede erin.

'Zorg ervoor dat je broer zijn bloeddoop ondergaat, heb ik je opgedragen. Niet zo'n moeilijke opdracht. Een arme, krankzinnige dwaler, vastgebonden op een stoel, klaar voor een genadige dood. En je hebt gefaald! Ewen, hoe heb je kunnen falen ? Geen bloeddoop, maar een slachtpartij. Het bericht dat ik uit de Oostelijke Vale heb ontvangen, was niet vriendelijk. Die idioot van een Nairn gaat tegen mij tekeer over jouw blunder. Wat moet ik daarop zeggen?

Er waren weken verstreken sinds die confrontatie, en de pijn ervan was nog steeds voelbaar. De terugtocht naar de Hoge Vale met een gebroken arm was een hel geweest, maar hij was met alle plezier omgedraaid en naar de Oostelijke Vale teruggereden om te voorkomen dat hij nog één bonzende hartslag lang de bittere woede van de koning zou moeten verduren.

'Na mij word jij tot koning gekroond!' had zijn vader uitgeroepen.

'Denk je dat je dat aankunt? Na dit? Ik vraag het me af.'

Vervolgens had de koning zich tot Padrig gewend, met een stem die droop van teleurstelling en walging.

'Ben je een man of een melkmeisje ? Wat heb ik verwekt, een castraat ?

Zijn je ballen er afgevallen, jongen ? Scheerjeje? Kun je scheten laten ? Moet ik een naaister laten komen om je een jurk aan te meten?

Zijn broer was met stomheid geslagen door de onverwachte wreedheid van de aanval. Maar toen hij had geprobeerd de schuld op zich te nemen en Padrig te beschermen, had zijn broer zich afgewend. Ook in hem zat geen vergevingsgezindheid.

Bij de herinnering, opnieuw geprikkeld door de oneerlijkheid daarvan, joeg Ewen zijn zwaard tot aan het gevest door het hart van de oefenpop, grommend toen de schok door zijn pas geheelde botten ging.

'Het spijt me, Padrig,' zei hij tegen het lege toernooiveld. 'Ik heb je in de steek gelaten.'

Hij had geprobeerd dat tegen zijn broer te zeggen, maar de vernederde Padrig had het niet willen horen. Beschaamd door wat er in de Oostelijke Vale was gebeurd, en nog dieper beschaamd door de spot van de koning, had hij zichzelf met een voorraad lampolie en zijn boeken in zijn kamer opgesloten. En toen, vier moeizame dagen na hun sombere terugkeer, waren Tavins drie verkenners teruggekeerd naar de barakken. Het nieuws dat ze meebrachten, had de Oostelijke Vale uit hun hoofd verdreven. Er waren meer dwalers uit Manemli Vharne binnengekomen, nog aangevuld met dwalers uit Ranoush, waar men lang niets van had gehoord. Het ergste was dat de helft van een klein dorp, mannen, vrouwen en kinderen, als gevolg daarvan besmet was geraakt met het verderf. De verkenners hadden hen allemaal uit hun lijden moeten verlossen.

De koning werd asgrauw toen hij dat hoorde, en zweeg een hele dag. Twee dagen daarna was hij uitgereden, met twaalf zwaarbewapende mannen uit de barakken, twee neven en Padrig, nog steeds onverzoenlijk, om de waarheid te achterhalen.

'Ik had liever jou meegenomen, Ewen ,' had zijn vader de avond ervoor botweg gezegd, 'maar de Oostelijke Vale heeft me van gedachten doen veranderen. Dus neem ik Padrig mee. Ik zal ervoor zorgen dat hij in het noorden zijn bloeddoop ondergaat.'

En dus bleef hij achter om met zijn prinselijke reet op de zetel van de koning plaats te nemen en te doen alsof de kroon op zijn hoofd thuishoorde terwijl hij zijn gebroken arm rust gaf.

'Moge de geest je begeleiden,' mompelde hij tegen de koele ochtendlucht. 'Probeer met de koning in het reine te komen.'

Dat was nog iets wat hij tegen zijn broertje had willen zeggen en wat Padrig niet had willen horen. Padrig kon zo koppig zijn als een muilezel met oogkleppen op.

Ewen gromde opnieuw toen hij zijn zwaard uit de oefenpop trok en keek hoe het zand als bleekgeel bloed uit de wond sijpelde.

'Wat doe je, jongen?'

Tavin. Hij draaide zich om en probeerde de brandende pijn in zijn arm te verhullen. 'Wat denk je?'

'Ewen...'Tavins pokdalige gezicht trok samen van ongenoegen toen hij met een vlakke hand op het openstaande hek van het toernooiveld sloeg. 'Denk je dat dit helpt?'

'Jij was degene die zei dat de kracht in mijn arm niet terugkeert door het alleen maar te willen.'

'En ik zei ook dat het meer kwaad dan goed zal doen als je jezelf blijft haten,' pareerde Tavin.

Hij had makkelijk praten. Hij had de koning en zijn broer niet tegelijkertijd teleurgesteld.

'Wat wil je, Tav?' zei hij, met een nog fellere pijn in zijn hart dan in zijn arm. 'Is er bericht van de koning?'

Tavin kwam bij hem staan en schudde zijn hoofd. 'Geen woord.'

Hij liet de punt van zijn oefenzwaard op zijn laars zakken. Pijnlijk of niet, morgen zou hij met een echt zwaard trainen. Wie zou een prins met een kinderzwaard vertrouwen?

'We hebben al bijna een maand geen duif gezien, Tav.'

'Duiven zijn voer voor valken,' zei Tavin schouderophalend. 'Dat is de duif zijn probleem, niet dat van de koning.'

'De verkenners spraken over dwalers uit Ranoush, Tavin! Ranóüsh!

Die oude vijand heeft niets meer van zich laten horen sinds voor mijn geboorte!' /

'Een handvol sneeuwvlokken maakt nog geen sneeuwstorm,' zei Tavin redelijk mild. 'Een goede koning maakt zich geen zorgen voordat het nodig is.'

Maar ik ben geen goede koning. Ik ben een prins met een kroon waar ik nooit om gevraagd heb.

'Zwaardmeester, ik denk dat er wél een sneeuwstorm is,' snauwde hij. 'Het zijn geen geruchten over besmette dwalers die we horen. Ze zijn gezien. Ze zijn opgepakt en uit hun lijden verlost. Hou jij de tel bij? Ik wel. Twaalf sinds het vertrek van de koning, Tav. Twaalf.'

Tavin prikte met een vinger in de nieuwe gaten die het zwaard in de oefenpop had gemaakt. 'Dat is geen goed aantal.'

'Nee! Dat is het niet!' Zwaar ademend kalmeerde hij zichzelf. Tegen Tavin schreeuwen bracht Padrig niet veilig thuis. 'Die man in de Oostelijke Vale, Jeyk. Hij zei dat hij was geroepen. Tav, we moeten meer te weten zien te komen. We moeten erachter zien te komen wie hem heeft geroepen. Dan komen we misschien ook te weten waarom.'

'Je weet wie hem heeft geroepen,' zei Tavin peinzend. 'Het noorden.'

'Het noorden is een plaats, Zwaardmeester. Zeggen dat een vallei hem heeft geroepen, zou net zo onzinnig klinken.'

'Ewen...' verzuchtte Tavin. 'De koning is uitgereden om antwoorden te vinden. Verkenners doorkruisen de woestenij om antwoorden te vinden. Je kauwt al op dit bot sinds je met die gebroken arm bent thuisgekomen, jongen. En als je wilt, kunnen we er opnieuw op gaan kauwen. We kunnen kauwen tot onze tanden breken. Maar op dit toernooiveld, in het kasteel, of waar ook in de Vale is geen antwoord te vinden. Spaar onze tanden dus liever.'

De zwaardmeester had gelijk. Met een kreet van frustratie hief Ewen zijn zwaard op en stak het door de keel van de oefenpop. Een vlammende pijn schoot door zijn arm, helemaal tot aan zijn schouder. Hij slaakte opnieuw een kreet, van pijn dit keer, en drukte zijn rechteronderarm stevig tegen zijn borst. Tavin luisterde met één opgetrokken grijze wenkbrauw naar zijn gevloek. Toen trok hij het zwaard uit de pop. 'Koppige dwaas die je bent.'

Geërgerd stak hij zijn hand uit. 'Mijn zwaard, alsjeblieft.'

'Nee,' zei de zwaardmeester, en hij brak het zwaard op zijn dijbeen doormidden.

'Tavin!'

'Dat is een slechte zwaardsmid geweest,' zei Tavin, met een blik van afkeer op de restanten van het zwaard. 'Kinderzwaard of niet, het had beter getemperd moeten worden.'

'Ik zal jóü temperen!' zei hij kwaad. 'Dat was mijn zwaard.'

'Wat een temperament,' zei de zwaardmeester spottend. 'Ik had het beter op je kont in tweeën kunnen breken. Zou je dat paard van je als het gewond was net zo behandelen als je arm?'

Die vent had zelf een tik met een zwaard nodig. 'Ik bepaal zelf wel hoe hard ik train! Dat hoef jij me niet te vertellen, Tavin.'

Tavins gezicht verzachtte. 'En de Oostelijke Vale is jouw schuld niet, Ewen. Padrig is een grote jongen. Jij hebt hem geen hak gezet. Hij is zelf gestruikeld.'

'Jij bent geen broer, Tavin,' zei hij knarsetandend. 'Je snapt het niet.'

Tavin stak hem de twee stukken van het gebroken zwaard toe. 'Ik begrijp het wel, jongen. Maar houden van betekent niet altijd redden. Sommige harde lessen moeten worden geleerd.'

En sommige zouden nooit moeten worden geleerd, dacht Ewen. Maar dat kon hij niet hardop zeggen. Tavin was de koning toegewijd, net zoals hij. Trouw aan de kroon kwam op de eerste plaats, zelfs vóór familie.

'Ben je hier alleen om mijn zwaard te breken?' zei hij terwijl hij de stukken aanpakte. 'Of had je ook nog iets nuttigs te melden?'

'Ik kwam kijken hoe het met je ging,' zei Tavin. 'Ik heb het druk in de barakken en jij zit meestal in de troonzaal de zetel van de koning op te poetsen en je naam op stukjes perkament te krabbelen die de secretaris onder je neus schuift.'

Hij maakte een ongeduldig geluidje. 'Geef Clovis er niet de schuld van dat ik weinig in de barakken te vinden ben. De koning heeft me hier achtergelaten met een kroon op mijn hoofd. En die is zwaar.'

'Ik weet het, jongen,' zei Tavin. Toen zuchtte hij opnieuw. 'Maar ik ben je zwaardmeester. Je zou een beetje op mij kunnen steunen.'

'Dat doe ik ook,' zei hij met een poging tot een glimlach. 'Bij iedere keuze die ik maak, hoor ik jouw stem in mijn oor fluisteren.'

'Niet die van de koning?' zei Tavin zacht.

Hij voelde zijn wangen warm worden. 'En die van de koning.'

'Als mijn stem dan net zoveel gewicht in de schaal legt als die van de kroon, jongen, luister dan naar me wanneer ik zeg dat een koning twee sterke armen nodig heeft om te regeren,' zei Tavin. Zijn gezicht stond niet vriendelijk meer. 'En je verpest je arm door rust te combineren met het doorboren van oefenpoppen.'

Het vuur in zijn gebroken en gebarsten botten was gedoofd. Er restte alleen nog een rokend ongemak. 'Zo erg is het niet, Tavin. Ik slik drankjes tegen de pijn.'

'Vraag de kruidenvrouw liever om een drankje om je verstand terug te krijgen!' was Tavins felle antwoord. 'Daar zou je veel meer aan hebben.'

Ewen streek met zijn hand over zijn gezicht en voelde de stoppels op zijn wangen. 'Ik moet het uiterste van mezelf vergen, Tavin. Dat weet je. Elk moment van de dag of nacht kan er een verkenner terugkomen, of een duif terugkeren naar zijn til. Een van jouw mannen kan terugkomen met nieuws. De koning kan me elk moment nodig hebben.' Hij liet zijn gebroken zwaard op het gras van het toernooiveld vallen en stak zijn arm recht vooruit, zonder hem te laten trillen. 'Hij zal me nodig hebben om voor Vharne en de Vale te vechten, Tav, met mijn linkerhand én mijn rechter. Ik heb hem teleurgesteld met Padrig. Ik mag hem niet nog een keer teleurstellen.'

Dit keer was het Tavin die vloekte. Toen stompte hij de gehavende oefenpop in de buik en draaide zich om, met zijn brede schouders opgetrokken tot aan zijn oren. Vertrouwde geluiden uit de barakken doorsneden de stilte van de kille ochtend: hinnikende paarden, schreeuwende mannen, blaffende honden en ratelende karrenwielen.

'De koningin had niet moeten sterven, Ewen,' zei hij uiteindelijk, schor van verdriet. 'De koning zou zijn zonen beter kennen als zijn koningin niet was gestorven.'

Hij liet zijn arm zakken en voelde zijn keel dichtknijpen. 'Zo lang is dat niet geleden, Tav. Padrig en ik waren al jaren uit de luiers toen we haar verloren.'

'Het is lang genoeg,' zei Tavin, zich weer omdraaiend. 'Je had hem nodig, jongen, en hij was er niet.'

'Tavin...' Hij stak een waarschuwende hand op. 'Je begeeft je op dun ijs. Laten we ergens anders heen schaatsen.'

Het litteken op Tavins verweerde gezicht trok samen door het opeenklemmen van zijn kaak. 'Ik schaats waar ik wil. Ik ben oud, ik heb het verdiend. Hoe kan ik eerlijk tegenover je zijn en mijn mond houden? Als jij een fout begaat, moet ik dat tegen je zeggen. Ik zou je een tik op je magere kont moeten geven.'

'Doe wat je niet laten kunt, Zwaardmeester,' zei hij hees na een lange stilte. Tavin liep naar hem toe, greep zijn rechterpols beet en schoof zijn lange wollen mouw omhoog tot aan de elleboog. Doelbewuste vingers onderzochten de spieren van zijn onderarm, testten de kracht van de geheelde botten onder de huid. Hij deed zijn uiterste best om niet ineen te krimpen.

'Toen hij gespalkt en verbonden was, kon ik alleen mijn linkerarm gebruiken,' zei hij. 'Je had gelijk. Ik moest er weer kracht in krijgen. Maar Tav...'

Tavin trok zijn mouw naar beneden en liet zijn arm los. Zijn ogen onder de samengetrokken wenkbrauwen stonden onderzoekend en vastberaden. 'Ben ik je zwaardmeester, Ewen? Luister je naar me?'

'Luister ik... Luister jij eigenlijk wel, Tavin? Ik zei net...'

Met een sissend geluid greep Tavin hem bij zijn hemd en trok hem naar zich toe. 'Je geeft die arm een week rust. Het gaat bij een gebroken arm niet alleen om het helen van botten. Dit zeg ik niet als je vriend Tav, Ewen. Ik zeg het als je zwaardmeester, die de bevoegdheid heeft je uit de barakken te verbannen als je niet gehoorzaamt.'

Hij knipperde met zijn ogen. 'Zou je me verbannen?'

'Jongen...' Met een scheve glimlach liet Tavin zijn hemd los en gaf hem een tikje tegen zijn stoppelwang. 'Wat denk je zelf?'

Ik denk dat je een broer; een vader en een beste vriend voor me bent. Hij bukte om de twee helften van zijn gebroken zwaard op te rapen. 'Ik denk dat je me een nieuw zwaard schuldig bent.'

Tavin lachte, en samen liepen ze het toernooiveld af. Na zijn bad en ontbijt in de barakken volgde er een lange dag in de troonzaal. Hij begon met het lezen van de berichten die door boodschappers uit de hele Vale en de dorpjes erbuiten naar het kasteel waren gebracht, en die hem werden overhandigd door Clovis, de secretaris van de koning. Hij was een nauwgezet man, wiens hoofd volgepropt zat met namen, gezichten en besluiten die de koning tot wel elf jaar geleden had gemaakt. Toen hij klaar was met lezen, schreef Clovis zijn antwoorden op en drukte het zegel van de koning in een klodder lichtblauwe was.

Dat duurde vijf uur, waarna hij een snelle, eenzame lunch nuttigde. Na de lunch was het tijd om petitionarissen te ontvangen die naar het kasteel waren gekomen om hun grieven en verzoeken persoonlijk te laten aanhoren. Ook daarin stond Clovis hem bij, in zijn oor fluisterend wanneer dat nodig was. De geest zij genadig, zonder Clovis zou hij verloren zijn. Alle mannen en vrouwen die hij voor zich kreeg, meenden dat hij hun kon en zou geven wat ze wilden. Soms deed hij dat. Soms ook niet. Hij was prins Ewen, niet koning Murdo, en hij volgde zijn eigen koers. Welke beslissing hij ook nam, Clovis tekende die trouw op in het enorme in leer gebonden en met koper beslagen boek dat voor dit soort zaken werd bijgehouden. De secretaris schreef met langzame, nauwgezette hand, en iedere petitionaris moest het stuk ondertekenen, om aan te geven dat hij begreep wat hij wel of niet had gekregen. Het gebeuren in de troonzaal was een ontnuchterende aangelegenheid. Wanneer de koning sterft, hoor ik hier voorgoed thuis. En dat was meer dan ontnuchterend. Het was verkillend. Geest, laat de koning nog heel lang leven. Ik wil de barakken en mijn paard niet verruilen voor mijn kont in zijn stoel terwijl ik nog jong ben. Zoveel problemen in de Vale, en in Vharne. Sommige waren onbeduidend. Sommige raakten hem diep. Een kind dat was verdronken in een put die onafgedekt was gelaten door een onachtzame burger. Een zwerfhond die op geitenjacht was gegaan, en wie moest dat betalen? Kippen die door een onoplettende verkenner waren doodgereden. Daar zou de koning voor betalen. De dorpsbrouwer die te veel van zijn eigen brouwsel dronk. Kon de koning hem niet laten ophouden met zingen? Door zijn gelal gaven de koeien geen melk meer en raakten de baby's van streek.

Probleem na probleem, die hij allemaal moest oplossen. Hoewel hij namens zijn vader sprak, was het voornamelijk zijn moeder aan wie hij dacht. Haar gezonde verstand en wijsheid die hij zich herinnerde en doorgaf. Achter de ongeblindeerde ramen gleed de middag door zijn vingers, glibberig als Shyvies badhuiszeep. Het licht begon al af te nemen toen Clovis zijn lijst met namen voor deze dag bekeek.

'Nog één petitionaris, hoogheid,' mompelde hij. 'Een twist op een ruiterpad in het dorp -'

Toen vlogen de zware deuren van de raadszaal open en Tavin stormde binnen, met wilde angst en smart in zijn ogen. Vlak achter hem kwamen twee mannen uit de barakken - het waren Rein en Evon die een derde man tussen zich in hielden. Gekleed in vuile, haveloze kleren en met vette haren. Zijn hoofd hing slap op zijn borst, zodat zijn gezicht verborgen was. Zijn handen waren voor hem vastgebonden, en zijn blote, bebloede voeten sleepten over de stenen vloer. Ewen negeerde het geschokte naar adem happen van de secretaris en sprong op uit zijn koninklijke zetel. 'Tavin? Wat gebeurt hier? Wie is dit? Een dwaler? Is hij besmet, hier in de Hoge Vale? Tavin, geef antwoord!'

Er stonden tranen in de ogen van de zwaardmeester. 'Ewen, jongen, je kunt maar beter weer gaan zitten. Het is beter als je...'

En toen had hij Tavins antwoord niet meer nodig, want de gevangene keek op en onthulde een vuil, met beurse plekken overdekt gezicht en bloeddoorlopen, bleekblauwe ogen. Padrig.

Maar dat was onmogelijk. Padrig was met de koning uitgereden, en was weken ver weg bij de grens. Hij joeg op besmette mensen die vanuit Manemli en Ranoush Vharne binnenkwamen. Dat kan Padrig niet zijn. Onmogelijk.

'Ewen,' zei de zwaardmeester met een schorre stem van ontsteltenis. 'Het is je broer. Je kunt echt beter gaan zitten, jongen.'

Hij voelde zijn ogen samenknijpen, terwijl zijn hart door zijn ribben heen probeerde te breken. 'Hier is het geen "jongen", Zwaardmeester. In deze troonzaal ben ik de koning. Rein... Evon... laat de prins los. En snij zijn boeien door! Hij is geen misdadiger.'

De mannen keken naar Tavin.

'Hoogheid, dat kunnen ze niet doen,' zei Tavin, nog steeds met een hese stem. 'Hij is gevaarlijk.'

'Gevaarlijk?' herhaalde hij. 'Ben je gek geworden, Tavin? Het is Padrig.' Zijn dolk trekkend sprong hij op de mannen en zijn kleine broertje af, dat tegenwoordig niet meer zo klein was. Bijna volgroeid was hij, en flink gespierd. Tenminste, dat was hij geweest. Hij was gespierd toen hij met de koning de Vale verliet. Maar nu... 'Laat hem los, zei ik. Luister naar me!'

Rein en Evon moesten hem gehoorzamen. In deze raadszaal was hij de koning. Terwijl ze loslieten en een stap achteruit deden, sneed hij met zijn dolk het touw rond Padrigs geschaafde polsen door.

'Padrig!' zei hij terwijl hij op zijn knieën viel, met de verzwakte man, zijn broertje, stevig in zijn armen geklemd. 'Padrig, kijk me aan. Ik ben het, Ewen. Kijk me aan, Padrig. Alsjeblieft. Ga me niet vertellen dat je nog steeds kwaad op me bent. Niet kwaad zijn, Padrig, alsjeblieft.'

Maar Padrig wilde niet tegen hem praten. Wilde hem niet aankijken. Hij was als de oefenpop op het toernooiveld, een menselijke vorm, gevuld met zand.

Ewen schudde hem door elkaar. 'Padrig!'

Tavin knielde naast hem neer en legde een sterke hand op zijn schouder. Hij voelde hem nauwelijks. 'Hoogheid, uw broer lijdt aan hersenrot. Wees voorzichtig, in ons aller belang.'

Hij zag niets. Zijn ogen stonden vol tranen. Padrig. 'Nee, dat is niet waar, Tavin. Er moet iets anders met hem zijn gebeurd.'

'Ewen...'

'Hij heeft géén hersenrot!'

Vanuit zijn ooghoek zag hij Rein en Evon ineenkrimpen, zag Clovis schrikken en Tavin zijn hoofd buigen. Hij negeerde hen allemaal. Idioten. Wat wisten zij ervan?

'Wie heeft hem gevonden, Tavin? Rein en Evon?'

'Inderdaad,' zei de zwaardmeester. 'Halverwege onze noordelijke grens en de Vale.'

'Geen teken van de koning?'

'Geen enkel.'

En wat betekende dat? Was hun vader dood? 'We moeten hem gaan zoeken, Zwaardmeester.'

'Dat zullen we doen, hoogheid. Ewen...'

Tavin negerend liet hij zijn dolk op de stenen vloer vallen en wreef Padrigs koude, droge handen tussen de zijne. 'Vooruit, snotjong. Ik praat tegen je. Het is niet beleefd om je grote broer te negeren. Waarom ben je hier helemaal in je eentje? Waar is de koning? Waar zijn onze neven, en de mannen die met jullie zijn meegegaan? Padrig? Padrig, kijk me aan!'

Padrigs hoofd rolde over zijn borst. Toen gingen zijn met korsten bedekte oogleden omhoog. Zijn ogen, de ogen van zijn moeder, stonden wazig. Hij had stoppels op zijn magere gezicht, en zijn raspende adem stonk.

'En in de laatste dagen kwam de zon bloedrood op,' fluisterde hij.

'De versplinterde delen kwamen tezamen en werden herenigd, en de verdorven wereld verheugde zich.'

'Zie je?' zei Tavin. Zijn stem brak. 'Ik zei het je toch? Hersenrot. Er komt geen zinnig woord uit hem. Ewen... jongen...'

Hij wist wat Tavin wilde zeggen. 'Niet doen,' beet hij hem toe. 'Slik je woorden in, Zwaardmeester. Dit is mijn bróér.'

Tavins greep op zijn schouder verslapte. Hij draaide zich zo dat hij hem recht in de ogen keek. 'Dit was je broer, Ewen, maar het is nu niet meer dan een karkas. Het draagt zijn gezicht, maar Padrig is verdwenen. Jongen, je weet wat er nu gebeurt. Je weet wat zijn lot is. Je weet welke genadige daad er moet volgen.'

Nee. Nee. 'Padrig,' zei hij. Hij drukte zijn hand tegen zijn broers wang. 'Padrig, ik ben het. Ewen. Alsjeblieft, Padrig. Zeg iets zinnigs tegen me. Bewijs dat onze oude zwaardmeester ongelijk heeft.'

Padrigs ogen rolden in de kassen als die van een stier. Toen hij klein was, trok hij altijd rare gezichten om de bedienden angst aan te jagen. Dit was een gezicht dat volwassenen angst aanjoeg. Dat koningen en oudere broers angst aanjoeg. Dat hen tot tranen kon brengen. Padrigs lippen trokken zich terug van zijn tanden. 'Buig,' zei hij.

'Kniel. Buig. Weet je niet wie er in aantocht is? Weet je niet wie er roept? Zwakke dwazen. Buig.'

'Nee, nee, nee, zeg dat niet!' smeekte hij. Hij streek de smerige haarlokken uit Padrigs waanzinnige ogen. 'Padrig, praat niet zo. Je brengt mensen op verkeerde gedachten. Luister naar me. Hoor mijn stem. Je bent in de Vale. Je bent in de troonzaal. Ik ben het die je vasthoudt. Padrig, alsjeblieft...'

'Ewen,' zei Tavin terwijl Clovis en de andere mannen achteruitdeinsden. Hun angst deed de lucht in de troonzaal stremmen en het licht verzwakken. 'Hij kan je niet horen. Hij begrijpt je niet. Niet meer.'

'Nee!' schreeuwde hij met een woeste blik. 'Dat geloof ik niet. Hij heeft rust nodig, hij heeft een kruidenvrouw nodig. Clovis, laat de -'

'Het is te laat voor medicijnen!' schreeuwde Tavin terug. Hij boog voorover en scheurde Padrigs haveloze jas en hemd open, zijn borst ontblotend. 'Kijk dan! Hij is al half verrot!'

Padrigs bovenlichaam was een rottende massa ontbindend vlees en pus. Ewen kokhalsde bij de aanblik.

Geest, nee. Alstublieft, nee.

Maar bidden had geen zin. Tavin had gelijk. Het was te laat. Padrig.

Hij trok zijn rechterarm onder zijn broer vandaan en stak zijn hand uit. Tavin pakte de gevallen dolk van de grond, maar aarzelde toen.

'Ewen... laat mij het doen.'

Hij schudde zijn hoofd. 'Nee. Hij is mijn broer.'

'Daarom zou ik -'

'Ik zei nee!'

Zwijgend legde Tavin de slanke dolk op zijn handpalm. Het gewicht veroorzaakte pijn in zijn geheelde botten. Het was een goed mes. Een scherp mes. Zijn broer zou niets voelen.

Ik moet dit doen. Het moet. Padrig is al dood.

En het had erger kunnen zijn. Er hadden vijf mannen met knuppels kunnen zijn. Misselijk van woede, smart en wroeging zette hij de punt van de dolk tussen de uitstekende ribben van zijn broer en duwde. Het mes gleed soepel naar binnen. Padrig stierf zonder een kik. En zo ben ik gestraft voor die man Jeyk in de Oostelijke Vale. Clovis begon te huilen.

Geen acht slaand op besmettingsgevaar legde Ewen zijn vingertoppen tegen het bloedspoor op Padrigs lippen. 'Je weet wat je nu te doen staat, Tavin. Doe het. De koning wordt vermist. We moeten hem vinden.'

'Hoogheid,' zei Tavin toonloos, en hij stond zwaar op. Gelukkig lieten ze hem alleen, Tavin, Clovis en de twee krijgsmannen. Hij bleef met zijn broer in zijn armen op de stenen vloer van de raadszaal zitten en staarde naar Padrigs onbeweeglijke gezicht totdat de dag en al het licht erin wegstierf, en alles donker was. Bij zonsopkomst verbrandden Tavin en hij Padrig in de kuil waar iedere heerser van Vharne en zijn familie sinds de eerste dagen van hun oude land waren verbrand. Toen het gebeurd was, en de vlammen waren gedoofd tot gloeiende sintels, werd Padrigs as, op een handvol na, in de prachtige blauwe aardewerken kruik geschept die op de dag van zijn geboorte voor hem was gemaakt, en die werd verzegeld met geurige witte bijenwas. De overgebleven handvol as werd vermengd met de handenvol van iedere andere man, vrouw en kind die ooit aan het vuur waren gegeven. Vermengd met hun moeder, die te jong was gestorven. Die as bleef in de kuil achter, ter herinnering. Ze waren alleen, Tavin en hij. Een verbranding vond altijd in besloten kring plaats, zelfs bij een koningszoon. De kuil lag op de top van de hoogste heuvel van de Vale. Er zat een dak boven, maar hij had geen muren, en de kille bries die eronder speelde, blies de gearomatiseerde rook van Padrigs vuur weg. Met de prachtige dodenurn in zijn hand, terwijl hij het dode gewicht van zijn broer nog in zijn armen voelde, staarde Ewen naar het bleke licht van de nieuwe dag. Keek terwijl het een gouden gloed wierp op de verspreid liggende huisjes, de grazende paarden in de weiden en het imposante stenen kasteel met de barakken, het toernooiveld, het badhuis en de stallen en schuren. Een gouden gloed wierp op de inwoners van de Vale die vroeg op waren om te werken.

Het volk van de koning. Mijn volk totdat hij is gevonden. Als hij wordt gevonden. En zo niet...

Naast hem slaakte Tavin een zucht. 'Je hebt een zware nacht achter de rug, jongen.'

'Ik heb mijn broer gedood, Zwaardmeester. Wat had je anders verwacht?'

Tavin wierp hem een scherpe blik toe, maar hij liet de vraag onbeantwoord. 'Voel je je wel goed?'

'Ik ben niet besmet, Tavin, als je dat soms bedoelt.'

Opnieuw een scherpe blik. 'Weet je dat zeker?'

'Tav...' Ewen hield zichzelf in bedwang. 'Hij was al half weggerot. Zijn kans om me te besmetten was allang voorbij.'

'Hmm,' bromde Tavin. 'Waarschijnlijk wel. Maar je kunt het me niet kwalijk nemen dat ik voorzichtig ben.'

Nee, dat kon hij niet. Maar hij wilde niet langer over Padrig praten.

'Laten we de koning dan maar gaan zoeken,' zei Tavin, die het zag.

'Wie wil je op de plaats van de koning achterlaten? Je hebt de keuze uit een handvol kandidaten. Maar kies liever nietje neef.'

'Je hebt Ivyn nooit gemogen,' zei hij. 'Wanneer ga je me eens vertellen waarom?'

'Moet ik me verantwoorden omdat ik iemand niet mag?'

'Wanneer het om de neef van de koning gaat? Ik denk het wel.'

Met één opgetrokken schouder - een teken van ongemak - blies Tavin hard zijn adem uit. 'Het zijn zijn ogen, jongen. Ze staan te dicht bij elkaar.'

'Zijn ógen?' Als hij Padrig niet in zijn armen had gehad, had hij met één vuist uitgehaald naar zijn zwaardmeester. 'Veroordeel je een van mijn bloedverwanten om waar zijn ogen in zijn gezicht zitten?'

'Nee,' zei Tavin heel zacht na een korte stilte.

'Draai er dan niet omheen, Tav. Verzin geen uitvluchten als een dief.'

Tavin klemde zijn door de jaren heen slapper geworden kaken op elkaar. 'Probeer je me te dwingen?'

'Al moet ik je ervoor in die kuil duwen.'

Geschokt keek Tavin hem aan. 'Met die urn in je armen?'

'Ja, Tavin, met deze urn! Probeer jij mij ergens toe te dwingen op een ochtend als deze?'

Met de rook van mijn verbrande broer in mijn keel? Op mijn tong? Terwijl mijn vingers zich herinneren hoe de dolk doel trof?

Geërgerd haalde Tavin zijn eeltige vingers door zijn kortgeknipte borstelhaar. Toen zuchtte hij opnieuw, omdat hij wist dat hij de keuze had tussen praten of weglopen. En weglopen zou trammelant betekenen.

'Het gaat niet om je neefs ogen, noch om zijn bloedband,' mompelde hij. 'Ik zou iedereen veroordelen die de koning overschreeuwt in zijn eigen troonzaal. Ivyn praat te veel en te hard, Ewen. Hij denkt niet na, hij spuwt zijn woorden gewoon uit. En neemt hij ze terug wanneer hij weet dat hij het mis had? Nee, dat doet hij niet. Zo'n man mag de plaats van de koning in de troonzaal niet innemen. Hij zal alleen maar problemen veroorzaken met zijn gespuw.'

Het was waar dat zijn jongste neef een opgewonden standje was. Maar was dat een reden om hem klakkeloos te veroordelen? 'Je oordeelt te hard, Tav,' zei hij hoofdschuddend. 'Ivyn is geen slecht mens. Dat opstandige heeft hij van zijn vader. Mijn moeder was net zo. Ik was nog klein toen hun vader stierf, maar ik herinner me de oude man nog goed. Net zo'n snoever als zijn kinderen, maar zonder een greintje kwaad in hem.'

'Je moeder,' zei Tavin verhit, 'heeft in haar hele leven geen één keer gesnoefd, de geest hebbe haar ziel. Ze stak haar mening nooit onder stoelen of banken tegenover de koning, zoals het een goede koningin betaamt. Maar ze heeft nog nooit als een idioot tegen hem geschreeuwd of hem overstemd in zijn eigen troonzaal.'

Ewen trok een gezicht. Het klopte dat Ivyn dat had gedaan, meer dan eens. Het was ook waar dat hij, net als Tavin, weinig ophad met Ivyns opdringerige gedrag. Maar niemands wensen mochten uitstijgen boven de wensen van de man die de kroon van Vharne droeg.

'Het is goed dat je de waardigheid van de koning verdedigt. Maar Tav, als de koning een oogje dichtknijpt bij Ivyns gebral, waarom kun jij zijn voorbeeld dan niet volgen?'

'De koning knijpt een oogje dicht uit liefde voor je moeder,' zei Tavin, nog steeds verhit. 'Ze is altijd het beste paard van stal geweest. Ivyn is haar bloedverwant, niet de zijne, zoals Nairn. De koning eert haar door het gedrag van haar familie door de vingers te zien.' Een grimas. 'Denkt hij.'

'En wat de koning denkt, denk ik ook,' pareerde hij. 'Ivyn is ook mijn bloedverwant, Tavin.' Hij gaf een zacht tikje tegen de arm van de zwaardmeester. Hij had zin om veel harder te slaan, maar dat zou niet verstandig zijn. 'Als de koning en ik Ivyns gebral kunnen verdragen, dan kun jij het ook. Bovendien was ik absoluut niet van plan om mijn neef met zijn kont op de plaats van de koning te zetten, knorrige oude vos. Ben ik een groentje, dat ik zo'n beginnersfout zou maken?'

'Je bent nog behoorlijk groen, Ewen,' zei Tavin, niet overtuigd. 'En je blik is vertroebeld door verdriet. Dat is je broer in je armen, jongen, de broer die je uit zijn lijden hebt verlost, de arme verrotte ziel.'

Hij moest zich bedwingen om zijn dreigement om Tavin in de kuil te duwen niet uit te voeren. De zwaardmeester zag het en deed een verstandige stap achteruit.

'Rustig, Ewen...'

Met een waarschuwend uitgestoken vinger overbrugde hij de afstand van die ene verstandige stap. 'Lippen op elkaar. Ik ben aan het woord. Ik behandel je als een bloedverwant, en jij denkt dat dat je het recht geeft om me de les te lezen? Dat recht heb je niét, Zwaardmeester Tavin. Er is geen...'

Tavin greep zijn schouders tussen zijn eeltige zwaardmeestershanden. Zijn ogen stonden vol pijn en medeleven. 'Dat recht heb ik wel, jongen. Ik leef om jou tot een eerlijke koning te smeden.'

Hij snakte naar adem. 'Eerlijk?' zei hij. 'Wil je zeggen dat ik jouw hulp nodig heb om eerlijk te zijn? Tavin...'

'Heb je al om hem geweend, jongen, om onze arme, besmette Padrig? Om dat ondeugende broertje met de ogen die je moeder hem heeft gegeven? Ewen, heb je gewéénd?'

Met een harde ophaal van zijn schouders dwong hij Tavin zijn handen te laten zakken. 'Gaat eerlijkheid om wenen?'

'Het gaat om je niet verbergen voor de waarheid! Geen man kan koning zijn als hij niet kan terugkijken op wat hij heeft gedaan!'

'Zwaardmeester, ik heb de hele nacht gekeken,' beet hij hem toe.

'Ik weet wat ik heb gedaan. Zeg me dat tranen Padrig zullen terugbrengen, en ik zal wenen totdat ik de Spaat met mijn tranen heb gevuld. Maar als ze dat niet doen, dan hou ik mijn ogen droog.'

Stil als steen staarde Tavin hem aan.

'Tav, ik heb verdriet,' vervolgde hij. 'Iedere ademhaling is een dolk door mijn longen. Maar ik mag me niet laten gaan als een klein kind. En als ik mezelf nu leeg huil, kom ik straks misschien tranen tekort.'

Het was de enige manier waarop hij kon laten blijken hoe hij vreesde voor het lot van de koning. De zwaardmeester van Vharne had in zijn bedrijvige leven veel droevige en wrede dingen gezien. Hij had al lang geleden geleerd om ongemakkelijke gevoelens te verbergen - en dat was precies wat hij nu deed.

Is dat liegen, Tav? Of probeer je me te beschermen? En is daar op een ochtend als deze enig verschil tussen?

'De koning heeft mijn beste mannen bij zich,' zei Tavin na een korte stilte. 'Put daar hoop uit, jongen. Hij heeft de twee broers van je neef Ivyn bij zich, en Ryne. Ik vertrouw Dirk in een gevecht zoals ik mezelf vertrouw. Anders zou hij mijn rechterhand niet zijn. Heb ik hem niet vijfjaar lang persoonlijk getraind? Heb ik hem niet hard aangepakt zodat hij tegen een flinke stoot kan? Dat heb ik gedaan. Je hebt het zelf gezien.'

Maar hij was niet gerustgesteld. 'En jij hebt de koning met Padrig gezien, Tavin. Je weet hoe hij is. Hij was kwaad over die slachtpartij in de Oostelijke Vale, maar denk je dat hij de jongen uit het oog zou verliezen? Denk je dat hij Padrig zou laten afdwalen zonder hem tegen te houden?'

Het scheller wordende ochtendlicht toonde hem de tranen in Tavins ogen. Toonde hem de zware nacht die de zwaardmeester achter de rug had. Toonde hem rivieren vol verdriet.

'Ewen...' zei Tavin. Toen brak zijn stem en hij draaide zich om. Met Padrigs urn in zijn armen geklemd alsof hij een baby was, volgde Ewen Tavin de grashelling op die achter de kuil oprees. Onder hen in de Vale verzamelden melkkoeien zich in hun weiden, verlangend om te worden gemolken, en op het groene gras, waar schapen en geiten vrij rondliepen, dartelden honden. Mist steeg op van de eendenvijvers. Dauw schitterde op de grond. Het was een prachtige herfstochtend... en de Vale moest het zonder zijn koning stellen.

'Tavin,' zei hij tegen de brede rug van de zwaardmeester. 'Padrig was gisteren. Vandaag moeten we aan Vharne denken. Ivyn zal niet op de plaats van de koning zitten wanneer we de Vale verlaten.'

Langzaam draaide Tavin zich om om hem aan te kijken. De grijze stoppels glansden op zijn kin en wangen. In zijn ogen verscheen begrip. Ze gingen wijd open en knepen zich vervolgens tot spleetjes toen zijn met littekens bedekte gezicht vertrok van boosheid.

'Dat is een paard met een verloren hoefijzer, hoogheid. Doe wat je wilt, maar je krijgt het niet aan het rennen.'

Dat was precies de opmerking die hij van Tavin had verwacht.

'Wil je je koning tarten?'

'Ik zou tot het eind van de wereld rijden voor mijn koning!'

'En de Vale onbeheerd achterlaten. Is dat hoe je je aan je eed zou houden?'

'Mijn eed verplicht me mijn koning met mijn zwaard te verdedigen,' snauwde Tavin. 'Zijn gevaar is het mijne. Wie zijn bloed vergiet, vergiet het mijne, en dat is een misdaad die met de dood moet worden bekocht.' Hij spuwde op het gras. 'Jij zegt dat ik je een groentje noem, jongen, en daar neem je aanstoot aan. Dat begrijp ik. En jij moet begrijpen dat ik er aanstoot aan neem om een oude man te worden genoemd die zich zijn eed niet herinnert!'

Ewen beantwoordde zijn woeste blik onvervaard. 'Wie op de zetel van de koning plaatsneemt, moet trouw blijven aan zijn eed.'

'Ga jij dan op de zetel van de koning zitten, Ewen, aangezien je zoveel waarde aan een eed hecht, dan ga ik op zoek naar de man wiens kont die zetel zou moeten verwarmen!'

Het was maar goed dat ze zich op een plek bevonden die als heilig werd beschouwd, anders waren ze nu in een gevecht gewikkeld geweest. Tavins gezicht was roodgevlekt van woede en zijn brede schouders waren hoog opgetrokken.

'Zwaardmeester, dat kan ik niet doen,' zei hij, en hij bedwong met moeite zijn eigen woede. 'Het is waar dat jij het zwaard van de koning bent, maar ik ben zijn zoon. Moet ik mijn bloedband verbreken omwille van jouw eed?'