2

Het was de laatste tijd schrijnend druk op de Olkense begraafplaats in Dorana Stad. Op gepaste afstand, zodat Charis in ieder geval kon doen alsof ze alleen met haar vader was, liet Deenie haar wazige blik over de nieuwe grafstenen gaan die lukraak in iedere vrije ruimte tussen de oudere, geordende rijen met graven waren neergezet. Hoewel de lucht bezaaid was met wolkenflarden, was het voor de verandering een keer droog. Er was de laatste tijd zoveel regen gevallen dat een aantal grafstenen al begon weg te zakken. Het zou niet lang meer duren voordat ze zouden omvallen en in de drassige grond zouden wegzakken. En als het weer niet snel voorgoed opklaarde, zou de zompige bodem in een modderpoel veranderen, en dan zouden de kisten uit de grond omhoogkomen en langs de heuvel waarop de begraafplaats lag naar de levende stad eronder glijden.

Ze riep zichzelf tot de orde.

Hou op. Doe niet zo morbide. Denk aan Charis en haar verdriet. Er waren nog geen twee maanden verstreken sinds die arme oom Pellen zijn laatste adem uitblies. Hij had het veel langer volgehouden dan iedereen had verwacht. Iets langer dan een maand nadat Raaf van huis was vertrokken, had ze piller Kerril tegen mama horen zeggen dat ze dagelijks bericht verwachtte dat de oude heer was heengegaan, of op sterven lag, maar de dagen verstreken en werden weken, weken werden maanden, en de voormalige burgemeester van Dorana Stad bleef zich aan het leven vastklampen en weigerde te sterven. Maar toen, omdat zelfs oom Pellen de strijd uiteindelijk moest opgeven, ging hij toch dood, en tegen die tijd was de situatie in Lur zo verslechterd dat zijn begrafenis snel, eenvoudig en onopvallend was geweest. Niet zoals die van Darran, bijvoorbeeld, of zoals de begrafenis van de koninklijke familie waar hij haar en Raaf altijd over vertelde toen ze klein waren. Deenie voelde haar keel dichtknijpen. Raaf. Verwoed met haar ogen knipperend om de tranen terug te dringen, riep ze zichzelf opnieuw tot de orde. Ze mocht niet aan haar vermiste broer denken. In ieder geval niet hier, op deze vreselijke, koude plek vol verzakkende grafstenen en wenende nabestaanden die armetierige bloemetjes op de natte grond legden, om vervolgens alleen naar huis te gaan, aangeslagen door de grillige wreedheid van de wereld. En niet met Charis die op een halve steenworp van haar af stond.

Twee maanden ? Dat is niets. Dat kun je niet eens tijd noemen. Ze heeft er niets aan als ik hier sta te huilen. Charis heeft een sterke vriendin nodig, niet Deenie de muis.

Een huivering trok door haar heen. Maar het was niet van de kille, vochtige lucht. Dit keer was het een waarschuwing. Ze staarde naar de lucht. Over de bergen kwamen nieuwe wolken het koninkrijk binnendrijven, donker en onheilspellend, die de verspreide bleekblauwe vlekken wegvaagden. Er was een hevige storm in aantocht. Haar ongewenste magiërsinstinct kwam weer in actie en prikkelde haar. Er ging geen dag meer voorbij, soms zelfs geen uur, dat het niet aan haar knaagde, klagend. Haar enige troost was dat ze uit wanhoop een paar trucjes had verzonnen om haar krachten in te tomen, en ze te dempen wanneer ze om haar aandacht schreeuwden.

Maar haar beheersing was verre van perfect. En hoewel haar magiërsinstinct haar niet langer vleugellam maakte, zoals in Westwalen op die vreselijke dag dat Rodyn Garrick, zijn zoon en hun onnozele vrienden hadden geprobeerd het Drakentandrif te breken, bezorgde het haar nog genoeg ellende om haar soms 's nachts in haar kussen te laten snikken van de pijn in haar botten.

Charis, hoewel ze haar eigen magiërsinstinct bezat, had de verandering in de lucht niet opgemerkt. Ze was door verdriet overmand, verblind voor alles behalve voor haar vaders graf.

Ik zou willen dat ze hier niet meer kwam. Het doet haar geen goed. Maar die arme Charis was er nog niet klaar voor om haar vader te laten gaan. Er waren zoveel jaren verstreken sinds haar moeder was gestorven, en in de jaren daarna hadden zij en oom Pellen alleen elkaar gehad. Ze waren hechter geweest dan twee handen op één buik. Natuurlijk miste Charis hem. Natuurlijk was ze diepbedroefd. Net zo diepbedroefd als mama, al is pa niet dood. Maar dat was ook iets waar ze niet aan moest denken, aan haar moeder, zo verloren en teruggetrokken de laatste dagen, en aan pa die in zijn bed lag, pap doorslikte en ademhaalde, en verder niets. Piller Kerril zei dat zijn ziekte haar voor een raadsel stelde en dat ze geen remedie kon vinden. Zelf had ze het opgegeven om te praten over het verderf dat ze in haar vader voelde. Het had geen enkele zin. Niemand geloofde haar. Het werd in ieder geval niet sterker, dat voelde ze nog wel. Het was waarschijnlijk het enige goede nieuws dat ze zou krijgen. Boven haar hoofd verdrongen de donkergrijze en zwarte wolken zich, elkaar uitdagend, terwijl de temperatuur daalde.

'Charis,' riep ze zacht. 'Charis, het gaat stormen.'

Charis drukte haar handen tegen haar gezicht, tranen wegvegend, en draaide zich toen om. 'Ik weet het.'

'We moeten gaan. Er heerst koorts in de stad en die willen we niet oplopen.' Niet nu de helft van de nieuwe grafstenen op deze begraafplaats er het gevolg van was.

'Even nog,' zei Charis met een bedroefde blik. 'Heel even nog.'

Deenie onderdrukte een zucht. 'Heel even dan. En dan moeten we echt gaan.'

'Loop maar vooruit,' zei Charis. 'Ik haal je wel in. Alsjeblieft, Deenie. Je betuttelt me, en je weet dat ik daar niet van houd.'

Als ik je niet betuttelde, Charis Orrick, dan zou je gaan zitten en hier nooit meer weggaan.

'Goed,' zei ze aarzelend. 'Maar je moet meekomen, Charis. Dwing me niet terug te komen en je mee te slepen.'

Charis' ogen vulden zich met verse tranen. 'Doe niet zo gemeen tegen me, Deenie.'

Ze hield van Charis als van een zus, maar toch... 'Ik doe niet gemeen. Als jij ziek wordt, moet ik je verplegen, en dat willen we geen van beiden.'

'Ik zei toch dat ik meega, ik kom zo,' snauwde Charis, en ze keerde Deenie haar rug toe. 'Heel even nog.'

Alle roestige ankers. Deenie trok haar sjaal strak om haar schouders en liep naar het ijzeren hek van de begraafplaats. De andere rouwenden vertrokken ook, diep in hun jas weggedoken, met ontstemde blikken op de dreigende, loodgrijze lucht. Twee van hen, moeder en zoon zo te zien, kregen haar in het oog. De zoon, ongeveer van haar leeftijd, trok aan zijn moeders arm en liep tussen de grafstenen door op haar af. De moeder volgde met een protesterende uitdrukking op haar gezicht.

'Juffrouw Deenie,' riep de zoon, een jongeman met net zulke bedroefde ogen als Charis. 'Bent u juffrouw Deenie? De dochter van de Onschuldige Magiër?'

Zijn moeder en hij hadden haar bereikt en bleven stilstaan, dus moest zij ook blijven staan. Ze had hen geen van beiden ooit eerder gezien. Konden het plattelands-Olken zijn die naar de stad waren gevlucht om aan de ontberingen in het zuiden te ontkomen? Sinds pa's ziekte en Raafs vertrek verliet ze het terrein van het paleis nog maar zelden. Ze hield er niet van om aangestaard te worden door fluisterende mensen om wat hun was overkomen. Ze hield er niet van wanneer vreemden haar aanspraken. Maar ze kon deze beleefde jongeman en zijn moeder niet afwimpelen, want Lur was in een zware strijd verwikkeld... en Asher en zijn familie hadden door het ontbreken van een koninklijke familie de hoogste status in het rijk.

'Een van de andere bezoekers vertelde ons wie u bent,' zei de jongeman met een vaag gebaar. 'Hij had gelijk, nietwaar?'

'Ja,' zei ze, en ze liet dat ene woordje hem vertellen wat ze niet kon zeggen.

Je bent een lastpak. Laat me met rust.

De jongeman hoorde wat niet werd uitgesproken, maar dat weerhield hem er niet van verder te gaan. 'Uw vader, juffrouw Deenie. Hoe gaat het met hem?'

Het leek wel alsof iedere Olken in het koninkrijk meende een stukje van pa te bezitten. En dat ze, omdat hij ook een Olken was en hen twee keer had gered, haar onbeleefde vragen mochten stellen en konden doen alsof ze hem kenden. Als ze ook maar één tel het gevoel zou hebben dat de vraag van deze jongeman werkelijk over pa ging, en niet over hoe bang hij zelf was, zou ze waarschijnlijk niet de neiging hebben om hem te slaan. Maar dat was niet zo en ze wilde het wel. Ze sloeg haar handen op haar rug ineen. 'Hetzelfde. Er is geen verandering.'

'Het spijt ons dat te horen,' zei de moeder van de jongeman. Haar donkere haar bevatte grijze strepen. Ze zag er oud, vermoeid en intens verdrietig uit. 'Wat een beproeving voor uw arme moeder.'

Een koude wind kwam opzetten, abrupt en bijtend. De grillige bomen op de begraafplaats ratelden met hun kale takken, en het laatste beetje waterig zonlicht verdween.

'Het zal mama goeddoen te weten dat u aan haar denkt,' zei Deenie. Ze trok haar sjaal nog wat dichter om zich heen. 'Vrouwe, het slechte weer komt snel dichterbij. U kunt beter maken dat u binnenkomt voordat het losbreekt.'

De vrouw met de bedroefde ogen knikte. 'Dat zal ik doen.'

Maar toen ze zich omdraaide om weg te gaan, hield haar zoon haar tegen.

'Juffrouw Deenie,' zei hij dringend, met iets gevaarlijkers dan smart in zijn blik. 'Wat zeggen de pillers? Zal uw vader op tijd ontwaken om ons te redden?'

Maanden van ellende verscherpten haar antwoord. 'Wat geeft jou het recht me dat te vragen? En waarom zou ik mijn vader bespreken met een onbeleefde jongeman die ik nooit eerder heb gezien?'

'Zie je nu wat je hebt gedaan, Fin?' beet de vrouw hem toe. 'Ze is Ashers dochter en je hebt haar geërgerd. Domme jongen. Breng me terug naar de herberg.'

Het gezicht van de jonge Fin kleurde dieprood. 'Ik bedoelde het niet slecht, juffrouw Deenie. Maar we zitten in een hopeloze situatie en ik dacht... ik hoopte...'

'Ik weet wat je dacht,' snauwde ze. 'En wat je hoopte. Maar wat mijn vader betreft, is het niet aan jou om ook maar iets te denken of te hopen. Onze desolate situatie heeft niets met hem te maken.'

'Kom mee, Fin,' zei de vrouw, aan zijn arm trekkend. 'Wil je dat we buiten zijn wanneer het noodweer losbreekt?'

Moeder en zoon haastten zich naar de poort van de begraafplaats. Deenie keek hen met een bonzend hart na. Tranen prikten in haar ogen, maar ze zou ze niet laten vallen. Dat zou ze niét.

'Je vader zou je niet herkennen als hij je nu kon zien, Deenie,' zei Charis achter haar. 'Er is niet veel meer van de muis over, hè? Je hebt kattenklauwtjes gekregen, en je bent niet bang ze te gebruiken.'

Charis kwam naast haar staan. 'Die jongeman was onbeschoft,' zei ze geërgerd. 'Hij vroeg naar pa.'

Charis' perfect gevormde wenkbrauwen gingen omhoog. 'En dat is onbeschoft?'

'Zoals hij het vroeg? Ja.'

Hoog boven hen klonk het eerste onheilspellende gerommel van onweer. Charis keek naar de dreigende lucht en haar gezicht vertrok.

'We zijn nooit op tijd terug bij de Toren,' zei ze. 'Maar als we rennen, kunnen we mijn huis halen voordat we doorweekt zijn.'

Deenie voelde haar vriendins schroom. Charis had sinds de dood van oom Pellen geen voet meer over haar eigen drempel gezet. 'Weet je het zeker?'

'Ik weet zeker dat ik niet ziek wil worden,' zei Charis. 'En dat is ook het enige wat ik zeker weet.'

Dus zetten ze het op een rennen, half glijdend door de modder op de begraafplaats en over de keitjes in de straten van de stad. Hun lange rokken wikkelden zich om hun benen terwijl ze karren, rijtuigen en andere Olken te voet ontweken.

Ze bleven de zware onweersbui bijna voor.

Nog net niet helemaal doorweekt vielen ze het huis van de Orricks binnen. Charis smeet de voordeur dicht om de wind en het water buiten te sluiten, en Deenie riep klappertandend glimvuur op, waarna ze op de trap ineenzeeg en haar armen om haar opgetrokken knieën sloeg. Ze had het niet koud, al was ze nat. Het was de storm die door haar heen raasde, in de lucht en in de aarde onder de straten en huizen van het aangeslagen Dorana.

Charis ging naast haar op de trap zitten en pakte haar hand. Om haar gedachten van haar eigen ellende af te leiden, klemde Deenie haar vingers om de hand van haar vriendin. 'Hoe voel jij je, Charis?'

'Ik zou hier eigenlijk weer moeten gaan wonen,' fluisterde Charis.

'Ik zou het huis niet leeg moeten laten staan.'

Deenie schoof wat naar haar toe, zodat hun schouders elkaar raakten. 'Je kunt niet in dit grote, oude huis gaan wonen. Niet in je eentje.'

De regen sloeg fel tegen de ramen en roffelde op de dakpannen, zo ver boven hun hoofd. Er klonk opnieuw een donderslag, en de ruiten klapperden waarschuwend in hun kozijnen. Charis jammerde zacht.

'Ik zou inmiddels aan die onweersbuien gewend moeten zijn,' zei ze. 'Maar dat ben ik niet. Ik denk niet dat ik er ooit aan zal wennen. Deenie, komen er weer bevingen?'

Ze voelde ze niet. Ze voelde de huiveringen in de aarde bijna altijd, die haar botten al deden rammelen voordat ze alle straten en de gebouwen in het arme Lur deden rammelen.

'Nee. Het is nu rustig.'

Met een zucht drukte Charis haar andere hand tegen haar ogen.

'Daar ben ik blij om.'

'Ik ook,' beaamde ze. 'Ze bezorgen me vreselijke krampen, en piller Kerrils smerige drankjes komen me de neus uit. Vooral nu ze niet meer zo goed werken.'

De laatste bevingen hadden hen zes dagen geleden flink door elkaar geschud, zware bevingen die de helft van de Kersenstraat en de hele Prinsessenweg hadden opengescheurd, en het grootste gedeelte van het Veedistrict in een gat hadden laten verdwijnen. Niet dat er tegenwoordig nog veel werd gehandeld, maar toch. Ook de randdistricten hadden ernstige schade geleden. Een groot deel van het fruit van de paar ongeschonden boomgaarden was verrot, en boerderijen waren gereduceerd tot vochtig stof en puin. Zelfs door Kerrils medicijnen heen voelde ze het allemaal: de pijn van de aarde en de angst in de stad, die aan de muren ontsnapte en zich verspreidde over het platteland.

'Deenie...' Charis' stem klonk bibberig. 'Misschien zou ik hier terug kunnen komen, als jij met me mee zou gaan.'

Ze staarde haar vriendin aan. 'En mama alleen met pa in de Toren laten? O, Charis. Dat kan ik niet doen.'

'Wat moet ik dan doen?' jammerde Charis. 'Ik kan toch niet voor altijd bij jullie blijven wonen?'

Deenie liet een arm om Charis' tengere schouders glijden. 'Het is niet voor altijd. Niet voor de rest van je leven. Een tijdje nog. Charis, je kunt hier niet in je eentje gaan wonen. Het is niet veilig.'

'Het is ook niet veilig om het huis leeg te laten staan,' was Charis'

weerwoord. 'Iedere keer wanneer ik hier langskom, verwacht ik gebroken ramen of een uit zijn scharnieren gerukte deur aan te treffen, of...'

'Zeg niet zulke domme dingen,' zei ze terwijl ze Charis zacht door elkaar schudde. 'Je weet dat dat niet zal gebeuren. De Stadswacht komt regelmatig langs om te controleren of alles in orde is.'

Charis greep de trapleuning vast en trok zichzelf overeind. 'En ze zullen nog vaker langskomen als ze weten dat ik hier weer woon. Uit respect voor papa zullen ze ervoor zorgen dat mij niets overkomt.' Ze sprong de drie treden af naar beneden en draaide zich om. 'Deenie, ik mis hem zo. En hier... hier voel ik me dicht bij hem.'

Nou, dat was in ieder geval beter dan dat ze zich op de begraafplaats dicht bij hem voelde, maar het idee stond haar nog steeds niet aan. 'Dat weet ik. Maar Charis... hij is er niet meer. Je kunt jezelf hier niet als een konijntje verstoppen.'

'Waarom niet?' zei Charis opstandig. 'Jij verstopt je in de toren omdat je Raaf mist.'

Haar adem stokte. 'Dat is niet eerlijk.'

'O, nee? Waarom niet?' zei Charis met een blos op haar vochtige wangen. 'Dat is precies wat je doet. Het is al maanden geleden dat Rafel over de bergen is getrokken, Deenie, en het aantal keren dat je de Toren uit bent gekomen, is op twee handen te tellen. Probeer me dus maar niet wijs te maken dat je je niet verstopt.'

Raaf. 'Mama heeft me nodig, Charis,' protesteerde ze. 'Dat weet je. Pa kan niet alleen worden gelaten, er moet altijd iemand bij hem zijn, en dat kan ze niet in haar eentje af. Dat zou jij beter moeten begrijpen dan wie dan ook.'

Charis stampte bijna met haar voet. 'En jij zou moeten begrijpen dat ik een tijdje alleen wil zijn! Ik wil alleen in mijn huis zijn en aan mijn vader denken, en aan hoe ik hier heb gelachen, en... en...' Haar gezicht betrok en ze liet zich op de onderste trede van de trap vallen.

'Deenie, waarom praat je nooit over Rafel? Je noemt zijn naam zelfs nooit.'

'O, Charis.' Deenie drukte haar voorhoofd tegen haar knieën. 'Dat kan ik niet. Het doet pijn om over hem te praten. Zelfs zijn naam uitspreken voelt al alsof ik mezelf met een mes steek.'

'Dat kan me niet schelen!' zei Charis. 'Deenie, je vertelt niet eens of hij nog leeft. Leeft hij nog? Alsjeblieft, vertel me dat dan in ieder geval!'

Haar hoofd ging met een ruk omhoog. 'Ja, hij leeft nog,' zei ze. 'Als ik dacht dat dat niet zo was, als ik... als ik voelde dat hij niet meer leefde, denk je dan dat ik dat niet zou hebben verteld? Denk je dat ik zoiets belangrijks gehéïm zou houden?'

'Ik weet het niet!' zei Charis vertwijfeld. 'Je bent de laatste tijd zo ver weg, Deenie. Je bent bijna een vreemde. Je bent ergens heen gegaan waar ik je niet kan bereiken.'

Ze moest met prikkende ogen haar blik afwenden bij het zien van Charis' verontwaardigde pijn. 'Het spijt me.'

'Ik weet dat wat Lur overkomt jou pijn doet,' zei Charis, nog steeds overstuur. 'Ik weet dat je Kerrils vreselijke drankjes moet innemen om je gevoel te dempen, en dat ze je misselijk en slaperig maken, maar... Deenie, ik mis jóu ook. Mijn hele leven, nadat mama was gestorven, was papa er, en jij was er, en Rafel. En nu...'

Achter de ramen teisterde de onweersstorm de stad. Ze hoorden het regenwater van het dak af gutsen, en over de aflopende straat langs het pad en het hek aan de voorkant van het huis stromen. In het halfduister en het glimlicht, zo met zijn tweeën, voelde het alsof ze alleen op de wereld waren.

Deenie schudde haar vochtige rok uit. 'Hij leeft nog, Charis. Dat weet ik zeker. Rafel leeft nog.'

'Hoe weet je dat?' fluisterde Charis.

'Dat weet ik gewoon,' zei ze schouderophalend. 'Ik kan je niet vertellen waar hij is en ik weet niet wat hij doet, maar ik weet dat hij nog leeft.' Ze trommelde met haar knokkels op haar borst. 'Ik voel hem. Hierbinnen.'

'O,' zei Charis, opnieuw met een trillende stem. 'O, Barl zij gezegend.'

Charis voelde zich dus alweer wat beter.

Maar ik niet. Het is niet voldoende om te voeten dat hij nog leeft. Ik ivil weten wat er gebeurt. Ik wil weten wanneer hij thuiskomt. Als hij die stomme raadsleden met magie naar Dorana kon terugsturen, waarom kan hij dan geen manier vinden om ons te laten weten wat er gebeurt? Als hij zo'n sterke magiër is, waarom laat hij ons onszelf dan ziek maken van bezorgdheid?

Ze hield van Rafel, werkelijk waar. Maar er waren momenten dat ze dacht dat ze hem tevens haatte.

'Het spijt me, Deenie,' zei Charis, nog steeds met een iele stem. 'Ik wilde niet tegen je tekeergaan.'

Haar hoofd bonsde, hamers van pijn sloegen tegen haar slapen. Ondanks maanden van voortdurende stormen, hoosbuien en bevingen, was Barls weermagie nog niet van Lur losgeslagen. Ze klampte zich aan de aarde vast als een gehavend herfstblad aan een boom, koppig weigerend om haar veilige haven te verlaten.

'Het is al goed.'

'Soms...' Charis haalde diep en hortend adem. 'Soms kan ik niet geloven wat er in Lur gebeurt. Waarom zou Barl dit laten voortduren?

Waarom komt ze niet tussenbeide? Barlsman Jaffee zei in de kapel dat we op de proef worden gesteld. Dat ons geloof sterk moet blijven en dat we ons aan de wetten van Barl moeten houden om dit te overwinnen, maar...' Ze beet op haar onderlip. 'Deenie, het is nog nooit zo druk geweest in de kapellen, maar er verandert niets. Waar denk jij dat Barl op wacht?'

Hoewel ze twee jaar ouder was, leek Charis soms ontzettend jong.

'Geloof je nog steeds in Barl?'

'Eh, ja,' zei Charis onzeker. 'Jij niet?'

Deenie trok een gezicht. 'Ik ben al jaren geleden opgehouden met haar te zien als iets anders dan een dode Doraanse magiër. Ik denk dat Arlin Garricks vreselijke vader gelijk had. Jaffees gepraat over Barl die ons komt redden, is onzin.'

'Deenie!' Geschokt krabbelde Charis weer overeind. 'Het is slecht om dat soort dingen te zeggen.'

'Werkelijk? Nou, dat kan me niets schelen,' zei ze. Ze voelde dat haar gezicht zich tot een norse frons vertrok, net zoals bij pa wanneer hij geïrriteerd was. Vroeger dan. Pa. 'Wachten op Barl die ons komt redden, heeft Lur tot nog toe weinig goeds gebracht.'

'Wat kunnen we anders doen?' zei Charis. 'Hoe nijpend de situatie hier ook wordt, we kunnen nergens heen. We zitten allemaal gevangen tussen de bergen en het rif, zowel Olken als Doranen. Barl is onze enige hoop.'

'En Rafel,' hielp Deenie haar herinneren. 'Hij is daar ergens om te proberen ons te redden, Charis. Hij en Arlin Garrick. Als Arlin nog leeft. Van hem weet ik het niet.'

'Rafel,' zei Charis. Haar stem brak bij het uitspreken van zijn naam.

'O, Deenie. We hebben al zo lang niets van hem gehoord. Stel dat hij in de problemen zit? Stel dat hij hulp nodig heeft?'

Dan staat hij er alleen voor.; Charis. Er is niets wat we kunnen doen. Maar dat kon ze niet hardop zeggen. 'Hij redt zich wel. Het is tenslotte Rafel.'

'En Lur?' vroeg Charis, nog steeds angstig. 'Deenie, hoe lang hebben we nog voordat het koninkrijk helemaal vernietigd is? Weet jij dat?'

Niet precies, maar ze had een slecht voorgevoel. Maar ook die angsten kon ze niet met haar vriendin delen, al zou ze zich misschien minder alleen voelen als ze het wel deed. Pa zou willen dat ze sterk was, ook al was ze zijn kleine, timide muisje. Dus moest ze dat ook zijn, nietwaar? Voor hem, voor mama, voor Charis... en voor Raaf. Ik zou willen dat er iemand was die sterk voor mij kan zijn.

'Deenie?'

Ze schrok op uit haar sombere gedachten en keek haar vriendin aan.

'Ik weet niet hoe lang we nog hebben, Charis. En ik weet ook niet wat er gebeurt wanneer de tijd op zijn einde loopt.'

Charis liep naar het gangraam en legde haar vlakke hand met gespreide vingers tegen de ruit. 'De hele wereld huilt,' zei ze bedroefd.

'Zo ziet het eruit. Gisteren hoorde ik iemand zeggen dat bijna een derde van het koninkrijk onder water staat, nu de Gant en de zijrivieren op zoveel plaatsen buiten hun oevers treden. Ik vraag me af...' Ze liet haar voorhoofd tegen het glas rusten. 'Zullen we eerst verdrinken of sterven van de honger? Of zal de grond opensplijten en ons allemaal verzwelgen?'

De storm knaagde nu aan al haar botten, en Deenie klemde haar armen steviger om haar opgetrokken knieën. 'Zeg niet zulke dingen. Wat heeft het voor zin om zulke dingen te zeggen?'

Charis haalde haar schouders op. 'Wat kan ik anders zeggen? Jij komt misschien nooit in de stad, Deenie, maar ik wel. Ik praat met mensen en ik luister. Overal is er een tekort aan eten. In de Toren hebben we moestuinen en lappen, daar redden we ons nog wel, maar dat geldt niet voor de rest van Lur. De mensen hebben honger en ze zijn bang. De Raad zit met de handen in het haar, en de paar Doranen die niet naar hun buitenhuizen terug zijn gevlucht, kunnen met hun magie ook niets uitrichten. Ze zijn net zo wanhopig als wij, al zullen ze dat niet toegeven.'

Dat wist ze. Sprak ze niet af en toe met de Olken die in het paleis werkten? Ze vertelden haar dingen, voornamelijk in de hoop dat zij hun ook dingen zou vertellen, over Asher, dat hij zich snel weer goed genoeg zou voelen om hen opnieuw te redden. Maar ze had geen behoefte aan hun zelfzuchtige geheimen. Ze vertelden haar alleen wat haar magiërsinstinct haar al duidelijk had gemaakt.

Alles stort in, sneller en sneller, en als er al iemand in Lur is die daar een eind aan kan maken, zou ik niet weten wie.

Er trok weer een huivering door haar heen. 'De storm trekt over,'

zei ze opgelucht. Ze stond op. 'We moeten naar huis. Mama zal wel ongerust zijn.'

Charis wendde zich van het raam af. 'Ga jij maar. Ik wil hier vannacht blijven.'

'Hier?' Deenie fronste. 'Nee, Charis. Dat kun je niet doen. Ik weet dat je oom Pellen mist, maar je wilt toch niet -'

'Vertel me niet wat ik wel of niet wil!' beet Charis haar toe. 'Ik denk dat ik beter weet wat ik wil dan jij, Deenie.'

Gekwetst keek ze langs Charis naar de afnemende regen achter het raam. Was dat een glimpje blauwe lucht of was het haar verraderlijke verbeelding?

'Je hoeft niet in mijn kamer te slapen, Charis. Ik heb je Raafs kamer aangeboden. We kunnen ruilen. Het maakt mij niets uit.'

'Ik wil Raafs kamer niet!' zei Charis. Ze liet haar tranen nu de vrije loop. 'En de jouwe ook niet. Ik wil mijn kamer, Deenie, in mijn huis. Ik wil mijn papa terug. Ik wil dat Lur weer wordt zoals het was, met zonneschijn, zonder storm en regen. Ik wil de grond onder mijn voeten weer vertrouwen. Ik ben het bang zijn beu. Ik word bang wakker en ik ga bang naar bed. Ik was gelukkig. Ik lachte, ik danste, ik zong. Ik wil die Charis weer worden, maar ik weet... ik wéét... dat ik haar nooit meer kan zijn. Ze is dood, en papa is dood, en Lur is stervende. En Rafel is verdwenen, en ik kan er niet meer tegen... ik kan er niet meer tegen...'

'O, Charis,' zei Deenie. Ze liep op haar snikkende vriendin af en hield haar vast. Zelfs op oom Pellens bescheiden begrafenis had Charis niet zo gehuild als nu. Ze moest al die tranen sindsdien hebben opgekropt. 'Alsjeblieft, Charis, maak jezelf niet zo van streek,' mompelde ze. 'Alles zal ten goede keren, dat zul je zien. Echt waar.'

'Je bent een ontzettend slechte leugenaar,' zei Charis hikkend. 'Je zou het niet eens moeten proberen.'

Deenie liet haar los en deed een stap naar achteren. 'Wil je hier echt blijven?'

'Ja, dat wil ik.'

Met een zucht streek ze Charis'vochtige haar glad. 'Goed dan. Maar alleen vannacht! Mama zal niet toestaan dat je hier langer blijft, Charis, en ik ook niet. Stel dat er een beving komt en het huis instort, of dat het in een gat verdwijnt en jou meesleept? Dat is al eerder gebeurd. Dat laat ik jou niet gebeuren.'

Charis' betraande ogen gingen wijd open. 'Voel je een beving aankomen? Déénie...'

Wat jammer dat ze zo'n slechte leugenaar was. Als ze meer op Rafel leek, kon ze 'ja' zeggen en ervoor zorgen dat Charis met haar mee naar huis ging, en dan zou ze deze onzin morgen misschien alweer zijn vergeten.

Ze zuchtte. 'Nee, op dit moment niet. Maar er zullen meer bevingen komen, en ik wil niet dat je dan iets overkomt.'

'Dat zal niet gebeuren,' zei Charis. Ze draaide zich om en keek weer uit het raam. 'De storm is voorbij. Je moet gaan. Ik zie je morgen.'

Aangezien het geen zin had te proberen Charis over te halen om mee te gaan, liet Deenie haar vriendin achter in het van herinneringen vervulde huis en baande zich moeizaam een weg over de lange, modderige Hoogstraat naar het terrein van het paleis. De lucht was niet helemaal opgeklaard, er hingen nog wat wolken, die een druilerig regentje op de stad spuwden. Tegen de tijd dat ze de openstaande hekken van het paleis passeerde, waren haar voeten doorweekt tot aan de enkels en sopten in haar schoenen. Het daglicht was tanende en de herfstnacht sloop naderbij. Ze huiverde, dit keer wel door de kou, en niet door dat vreselijke voorgevoel van naderend, uit magie geboren noodweer.

'Mama,' riep ze terwijl ze de wenteltrap naar de vertrekken van haar ouders op liep. 'Mama, ik ben thuis.'

Mama gaf geen antwoord. Ze antwoordde nooit. Alle kracht die ze nog in zich had, bewaarde ze voor pa.

'Mama,' zei ze opnieuw vanuit de deuropening van pa's slaapkamer.

'Je moet wat rusten voor het avondeten. Ik blijf wel even bij hem zitten.'

Nog steeds geen antwoord. Mama, klein in de grote leunstoel naast pa's bed, hield zijn hand teder vast en had haar blik op zijn slapende gezicht gericht. Ze zei altijd dat ze nooit een knappe vrouw was geweest, zelfs niet toen ze jong was, maar pa had dat nooit zo gezien. Voor hem was ze de mooiste vrouw op aarde, vooral wanneer ze met vuur in haar ogen tegen hem tekeerging.

Deenie voelde een scherpe pijn toen ze naar moeder keek. Haar ogen zijn nu net opgebrande kolen. Ik kan me niet herinneren wanneer ik haar voor het laatst heb horen lachen.

Ze verborg haar bezorgdheid, zoals altijd, en liep over het zachte tapijt naar het bed. 'Alsjeblieft, mama. Ga even rusten.'

Mama keek op. 'Deenie,' zei ze. Haar verdriet verzachtte zich bijna tot een glimlach. 'Daar ben je. Is Charis bij je?'

'Nee, ik ben alleen. Charis slaapt vannacht in haar eigen bed.'

'O,' zei mama vaag. 'Nou, dat zal dan wel in orde zijn.'

Het trof haar opeens als een klap in haar gezicht: Mama zag er erger uit dan vermoeid. Ze zag er óüd uit. Oud en fragiel, en het opgeven nabij. Geloofde ze er niet meer in dat pa zou herstellen? Dacht ze net als alle anderen dat Rafel verloren was?

Ik weet het niet. Ik durf het niet te vragen.

Maar mama mocht niet opgeven. Ze was Jervales Erfgenaam. Tegen de grimmigste verwachtingen in had ze ervoor gezorgd dat de Profetie werd vervuld, en dat Lur van een nachtmerrie werd bevrijd. Morgs vernietiging was evenzeer aan haar te danken als aan pa. Wat moet ik doen als mama opgeeft?

'Deenie? Is er iets?'

Heftig slikkend schudde ze haar hoofd. 'Nee. Natuurlijk niet. Mama, ga alsjeblieft even rusten.'

Er verscheen een rimpel in mama's voorhoofd. 'Ik ben niet moe.'

'Mama...' Maar het had geen zin om haar tegen te spreken. Haar moeder kon vreselijk koppig zijn, echt een pookneuzig wicht. 'Ga dan even in de tuin wandelen. Het is nog niet helemaal donker, en een beetje frisse lucht zal je goeddoen. En ik wil graag even bij pa zitten.'

Nu glimlachte mama echt. 'Goed dan.'

Ze bracht pa's hand naar haar lippen en kuste hem, waarna ze hem voorzichtig op de deken legde. Deenie moest zich bedwingen om haar niet te helpen met opstaan, maar mama kon fel uitvallen wanneer iemand probeerde haar te betuttelen. Ook al was dat nodig. Ook al was ze nog slechts een schim van zichzelf.

'Is er iets te eten?'

'Ik heb een hartige eiertaart op een lage stand in de oven gezet voordat ik wegging.'

Mama kneep in haar arm. 'Je bent een schat, Deenie. Als je me nodig hebt, ben ik dat wandelingetje aan het maken.'

'En ga je daarna even liggen voordat we gaan eten?'

'Deenie...'

'Niet tegen me uitvallen, mama,' fluisterde ze met een dikke keel.

'Het is alleen... je ziet er zo moe uit.'

'Is dat zo?' vroeg mama na een korte stilte, met haar blik weer op pa gericht. 'Nou, misschien ben ik dat ook wel een beetje. En als dat zo is...' haar stem klonk plotseling ijl, als winters zonlicht, 'dan heb ik daar reden toe. Roep me wanneer de taart klaar is.'

Alleen achtergebleven met haar vader ging Deenie in de stoel naast zijn bed zitten. Toen ze zijn hand in de hare nam, voelde die koud, droog en ongeïnteresseerd aan. Ze had een droom dat ze op een dag haar warme, wanhopige vingers om de zijne zou klemmen en hem zou voelen bewegen, zijn ogen zou zien opengaan en zijn liefdevolle stem zou horen zeggen: 'Dag, muis.'

Maar hij lag hier al zo lang stil en roerloos. Wanneer werd het dwaas om te blijven vasthouden aan een droom?

Door verdriet overmand streelde ze zijn zilvergrijs wordende haar. Hij droeg het zelf het liefst kortgeknipt, maar mama had het laten groeien, zodat ze hem niet met een schaar hoefde lastig te vallen nu hij er zo ernstig aan toe was. Op die aanraking reageerde hij ook niet.

'Dag, pa,' zei ze zacht. 'Ik ben het, Deenie.'

Zelfs niet de geringste beweging van zijn oogleden. Mama praatte niet tegen hem, niet meer. Maar zij wel. Ze moest wel. Hoewel haar stem hem nog niet had doen ontwaken, was ze niet van plan om op te geven.

In de open haard brandden vrolijk knetterende blokken djelbahout. De laatste beving had vier van de oudste bomen rond het paleis uit de grond gerukt. De nachtvogels die erin hadden gehuisd, hadden luidkeels hun ongenoegen laten horen, vooral omdat de vogels in de bomen ernaast hadden geweigerd hun woonplaats te delen. De verdreven nachtvogels waren weggevlogen en niet meer teruggekeerd. Misschien hadden ze een nieuw onderkomen gevonden. Misschien waren ze omgekomen. Zelfs vogels waren niet veilig in deze zware tijden.

'Pa, ik heb je raad nodig,' zei ze, met haar blik op zijn langzaam, maar gestaag rijzende en dalende borst gericht. 'Ik weet niet wat ik met Charis aan moet. Ze mist oom Pellen zo, en ik weet niet hoe ik haar moet helpen.'

Pa wist het ook niet. Hij zei geen woord.

Ze klemde haar vingers om de zijne. 'Hoe voel je je nu, pa?'

Toen hij geen antwoord gaf, liet ze haar magiërsinstinct ontwaken en zocht ermee in hem naar die diepgelegen rotte plek die alleen zij kon voelen, hopend - biddend - dat ze hem dit keer niet zou vinden. Maar nee. Daar was hij, een donker, gerimpeld gordijn dat tussen hem en de wereld was neergelaten. O, wat haatte ze dat verderf. Haar haat was zo sterk dat ze er misselijk van werd. En ze werd geteisterd door een schuldgevoel, omdat ze niet wist hoe ze hem ervan moest verlossen.

'Blijf vechten, pa,' fluisterde ze. 'Alsjeblieft. Je mag het niet laten winnen. Ik zal een manier vinden om je ervan te bevrijden. Dat beloof ik. Jij moet alleen blijven volhouden.'

Zijn ingevallen ogen bewogen achter de gesloten, doorschijnende oogleden. Ze hield haar adem in.

Doe ze open, pa. Kijk naar me. Hier ben ik.

Maar hij deed het niet.

Ze kuste zijn koele voorhoofd en voelde hoe ver weg hij was. Toen vertelde ze hem over haar dag, waarbij ze het gedeelte oversloeg waarin ze opnieuw met Doraanse magie had geknoeid. Dat mocht hij niet weten. Haar hele leven had hij zijn best gedaan om haar tegen haar magie te beschermen. Hij zou boos en teleurgesteld zijn als hij wist wat ze had uitgespookt.

Maar ik moet het proberen, pa. Misschien lukt het me eindelijk eens om een Doraanse spreuk drie van de drie keer te laten werken, in plaats van één keer. En als dat me lukt, kan ik Lur misschien helpen. Daarna las ze hem een tijdje voor uit een van mama's beduimelde, oude Doraanse liefdesverhalen, waarvan ze altijd deed alsof ze ze verafschuwde. Toen begon haar lege maag te rammelen. Tijd voor het avondeten. En na het eten zou Kerrils assistent-piller Ulys komen en een deel van de nacht bij hem blijven, zodat zij en mama wat slaap konden krijgen.

'Pa,' zei ze terwijl ze zich wat verder over hem heen boog. 'Onze Rafel is daar nog ergens. Echt waar. Ik voel hem. Verlies de moed niet, pa. Dat heb ik ook niet gedaan, en dat zal ook niet gebeuren.'

Het kon geen kwaad om hem af en toe even alleen te laten, dus streek ze zijn onberoerde dekens glad, kuste hem opnieuw en ging naar beneden naar de keuken om de eiertaart aan te snijden voor het avondeten. Nadat ze zich ervan had verzekerd dat mama had gegeten, en haar kruidenwijn met een licht slaapmiddel erin had opgedronken, groette ze piller Ulys en viel daarna eindelijk op Rafels bed neer. Uitgeput door de storm en de turbulente emoties van andere mensen viel ze al snel in slaap.

En droomde voor het eerst sinds hij was vertrokken over haar vermiste broer.