23

Anderhalve dag later vonden Ewen en zijn krijgsmannen het geestespad dat hen veilig door wat er van Vharnes noordelijke woestenij resteerde zou leiden. En dat meisje Charis, achter Robb op zijn paard gezeten, was al weer de eerste die het voelde, zelfs eerder dan Deenie.

'Stop!' riep ze, met een hik in haar stem door het draven. 'Commandant Sufkop! Stop!'

Ewen knarsetandde. Commandant Sufkop. Hij betreurde het ten zeerste dat ze niet een van zijn mannen was, en hij haar er niet met de platte kant van zijn zwaard van langs kon geven. Commandant Sufkop. Mooi of niet, Charis Orrick was een feeks. Zou ze me nog Sufkop noemen als ze wist dat ik Vharnes kroon draag?

Waarschijnlijk wel. Waarschijnlijk zou ze haar schouders ophalen en hem koning Sufkop noemen. Zo was ze nu eenmaal.

Robb reed op een steenworp afstand aan zijn linkerhand, dus hoefde hij alleen zijn hoofd te draaien. 'Ik heb je toch gezegd dat je moest plassen voordat we vertrokken, meisje,' zei hij tegen Deenies vinnige, respectloze vriendin. 'We kunnen niet iedere halve mijl stoppen voor een plaspauze.'

'Ewen,' zei Deenie over zijn schouder. Robb grinnikte waarderend in zijn pluizige baardje. 'Ik geloof niet dat ze moet...'

'Plassen?' riep Charis. 'Wie zei er iets over plassen? Je dierbare geestespad is hier ergens in de buurt, mocht het je nog interesseren.'

'Deenie?' zei hij, omdat hij haar magiërsinstinct meer vertrouwde dan dat van haar vriendin. Charis was niet degene die beesten had gedood met een woord. Hij voelde haar armen verstrakken om zijn middel. Hoorde haar uitademen, alsof ze zuchtte. 'Je kunt beter stoppen,' zei ze. 'Zodat ik me kan concentreren.'

Met een opgestoken vuist keek hij links en rechts naar zijn mannen. 'Stoppen!'

De paarden kenden het bevel en kwamen binnen een pas vanuit draf tot stilstand. Charis gaf een gil en schoot naar voren. Ze was geen volleerd ruiter. En toen liet ze zich aan de achterkant van Robbs paard glijden, de staart vastgrijpend voor evenwicht toen haar voeten de ongelijke grond raakten. Robb wierp hem een veelbetekenende blik toe. Waarom ik?

Zijn antwoord was een vluchtige, wrange glimlach. Toen keek hij achterom naar Deenie. 'Stijg jij ook af?'

Ze liet hem los. 'Ja. Zorg ervoor dat je mannen en paarden hier blijven.'

Op zijn lip bijtend keek hij hoe de twee meisjes fluisterend een paar passen wegliepen. Het ging niet goed met Deenie. Haar wangen waren krijtwit, onder haar ogen lagen schaduwen, en ze was stiller dan ooit. Kwam dat omdat hij zo stom was geweest om haar bang te maken over die dwalers? Waarschijnlijk wel. En waarschijnlijk kon hij haar de waarheid over zijn vader vertellen. Maar hij durfde het risico nog niet te nemen. Nog niet. Niet nu zijn bloed brandde om het meisje, dat een magiër was, naar zijn bed te dragen. Het vertroebelde zijn oordeel.

Ik heb mezelf in de nesten gewerkt, Tav. Was je maar hier. Er stak een koele bries op, die door het hoge gras ruiste en zijn haren en de manen van de paarden deed opwaaien. Het landschap waar ze doorheen waren gereisd, was open en zat vol konijnenholen. Dat betekende dat ze langzaam moesten rijden om te voorkomen dat de paarden een been braken. In de verte suggereerde een vage schaduw weer een bos. Hij kende dit deel van Vharne niet, maar Hain herinnerde het zich van zijn verkenningstochten in zijn jeugd. Hij ving de blik van de man op en wenkte hem met een rukje van zijn kin.

Hain bracht zijn paard naast het zijne. 'Commandant?' zei hij met een uitgestreken gezicht. AI zijn krijgsmannen waren er inmiddels aan gewend hem zo te noemen.

'Hain...' Ewen haalde de kaart met de geestespaden tevoorschijn en vouwde hem tussen hen uit. 'Die Charis zegt dat ze hier in de buurt een geestespad voelt. Jij weet toch waar we zijn?' Hij wees. 'Dat is het pad dat we zoeken. Heeft ze gelijk? Zijn we op dat deel van de kaart?'

Hain was een man met een vosachtig gezicht. Scherpe neus, scherpe ogen, kort, dunner wordend roodbruin haar, en grijze strepen in zijn warrige baard. Het vosachtige gezicht werd uitdrukkingsloos en zijn blik ging naar de stompe bruine oren van zijn paard.

'Hain?' Ewen keek hem fronsend aan. 'Lucht je hart. Je weet dat ik er niet van houd als je dingen achterhoudt.'

'Ja, commandant,' mompelde Hain. Toen streek hij met zijn onderarm over zijn mond. 'Het is niet iets waar je makkelijk over praat. Over sommige dingen praat je gewoon niet. Verkenners, sommige verkenners, weten het. We praten er niet over. Over tovenarij. Als je je mond houdt, kun je ook niets verkeerds zeggen. Zo werkt dat.'

Hij staarde zijn krijgsman aan. Deenie en Charis waren even vergeten. 'Hain, wil je zeggen dat je van het bestaan van geestespaden af wist?'

Hain likte nerveus aan zijn droge lippen. 'Ik wist niet hoe ze heetten. Niet totdat jij het ons vertelde, die dag dat we uit de Vale klommen.'

'Maar je hebt er wel eens over gereden?'

'Een paar keer, ja,' zei Hain. 'Hier en daar. In de woestenij. Ik vond het pad waar we naar op zoek zijn per ongeluk, maar dat is jaren geleden.' Zijn blik schoot naar Deenie en Charis in de verte, die het pad probeerden te ontdekken. 'Zij zullen het wel vinden.' Hij huiverde.

'Die tovenaressen.'

'Magiërs,' snauwde hij. 'Dat is iets anders. Hain, hoeveel anderen zijn er toevallig op Vharnes geestespaden terechtgekomen?'

'Ik heb geen idee, commandant. In de woestenij zijn wat mensen die het weten. Maar dat vertellen ze niemand.' Hain haalde zijn schouders op. 'Dat heeft geen zin. Die paden doen niets, behalve dat ze je benen laten tintelen.'

Ewen onderdrukte een vloek. Wat iveet ik nog meer niet? 'En voor het geval het tovenarij is, houden mensen die ze hebben gevoeld hun mond stijf dicht.'

'Zo is het,' beaamde Hain. 'Dat is het veiligst. En -'

Een kreet. Het was Deenie. Terwijl Charis op haar af stoof, liet Ewen zijn teugels vallen en gleed uit zijn zadel.

'Deenie!' schreeuwde hij, naar haar toe rennend. 'Deenie!'

Charis bereikte haar als eerste. Ze lag languit op haar rug op het gras. 'Deenie. Alle roestige ankers, zég iets!'

Deenie knipperde met haar ogen naar de bleekblauwe lucht met de schapenwolkjes. 'Niets aan de hand,' zei ze dromerig. 'Het is alleen zo'n opluchting.'

Zodra hij er een voet op zette, voelde Ewen het warme gezoem van het geestespad. 'Opgelucht?' vroeg hij, geërgerd op haar neerkijkend. Me van mijn paard laten springen. Me mijn schrik laten tonen ten overstaan van al mijn mannen. 'Waarom?'

Tut-tuttend greep Charis zijn arm en trok hem van het pad voor een berisping. 'Ben je soms blind?' vroeg ze beschuldigend. 'Ik noem je Sufkop om je te plagen, maar blijkbaar had ik gelijk.' Ze draaide hem om en wees. 'Kijk naar haar, commandant. Uitgeput tot op het bot. Ze heeft je vertéld dat ze zwarte magie aanvoelt. En hoe verder we naar het noorden rijden, hoe erger het wordt. Het vreet aan haar en maakt haar ziek.'

Hij was niet blind. Hij had het gezien. Maar er was niets wat hij kon doen, en hij wist dat ze er niet over wilde praten.

'Voelt ze zich beter op het geestespad?'

'Ja,' zei Charis. 'En Barl zij dank daarvoor. Dit geeft haar wat verlichting, in ieder geval tot we de grens bereiken.'

'Nee, dat kan niet,' zei Deenie. Ze ging rechtop zitten. Droge grassprietjes en blaadjes van verwelkte bloemen bleven in haar haar hangen. 'Als ik op het pad blijf, kan ik geen beesten of dwalers voelen.'

'Als we op het pad blijven, hoeft dat ook niet!' antwoordde Charis.

'Want dan zien zij ons ook niet, en kunnen we als lentelammetjes langs ze huppelen.'

'Alleen...' zei Deenie, met haar donkere, gepijnigde ogen naar hem kijkend, 'past dat misschien niet in commandant Ewens straatje.'

Inderdaad niet. Niet zolang hij nog steeds hoop had dat een van de zwervende dwalers van Vharne de koning zou kunnen zijn. Charis had haar handen op haar heupen geplant. 'Werkelijk? Nou, het kan me geen zier schelen of het in zijn straatje past of niet!'

Voordat hij haar te hulp kon schieten, krabbelde Deenie overeind.

'Ewen, ik heb gelijk, nietwaar? Je blijft zo veel mogelijk uit de buurt van beesten, maar je hebt de dwalers nodig.'

'Misschien kunnen ze ons iets nuttigs vertellen,' zei hij, om de waarheid heen draaiend. 'Diegenen die nog niet zo ver heen zijn.'

Er was wat kleur teruggekeerd op haar wangen. 'Dan zal ik mijn best doen om er een paar voor je te vinden.'

Charis hapte naar adem. 'Deenie...'

'En daar ben ik je dankbaar voor, Deenie,' zei hij snel. 'Maar je voelt je niet goed, zegt Charis, als je niet over een geestespad reist. We kunnen er afwisselend op en naast rijden.'

'Nee,' zei Charis. 'Dat is niet voldoende. Ze moet voldoende rust krijgen. Ze heeft...'

Deenie stak een hand op. 'Het zal voldoende zijn.'

Hij draaide zich om om te fluiten, maar herinnerde zich toen dat hij op een pezig krijgspaard reed, en niet op zijn eigen Graniet. Maar Hain zag het en kwam met zijn paard aan de hand naar hen toe rijden. Hij pakte de teugels aan en sprong weer in het zadel, terwijl Charis achter hem probeerde haar vriendin over te halen.

'Ik heb liever dat je dit niet doet, Deenie. Niemand heeft er iets aan als je instort.'

'Dan kan ik beter niet instorten, nietwaar?' zei Deenie. 'Zeur niet tegen me, Charis. Ik red me wel. Commandant?'

Ze was een pittige tante. Zijn moeder zou haar hebben gemogen. Hij dacht dat zelfs Tavin haar zou mogen, als de zwaardmeester tenminste zou kunnen vergeten dat ze een magiër was. Hij boog zich voorover, pakte haar uitgestoken hand aan en trok haar achter zich in het zadel. Terwijl ze goed ging zitten en haar armen om hem heen sloeg, en Robb zich met de rest van de mannen bij hen aansloot, schraapte Hain zijn keel.

'Ik geloof dat ik ongeveer weet waar we zijn, commandant,' zei hij.

'Achter dat bos voor ons lag vroeger een dorp.'

Ewen knikte. 'Dan rijden we verder om te zien of er nog mensen wonen. Charis, wat sta je daar met je mond open? Probeer je vliegen te vangen als avondeten? Klim op Robbs paard.'

Charis keek hem woedend aan, maar deed wat haar was gezegd. Toen hij zijn paard het geestespad op stuurde, en dat vreemde trekkende gevoel aan de benen van het dier voelde, wierp hij een blik achterom. 'Ik zal een tijdje op het pad blijven, Deenie. Maar daarna...'

'Ik weet het.'

Hij vond het vreselijk haar pijn te moeten doen, al was het in het belang van Vharne. 'Ik ben je dankbaar.'

'Graag gedaan, Ewen,' zei ze terwijl ze haar armen steviger om zijn middel klemde als waarschuwing. 'Maar denk maar niet dat je hiermee wegkomt zonder me een goede uitleg te geven wanneer dit voorbij is.'

Ze klonk net als Charis. Hij snoof. 'Als het kan, zal ik het uitleggen, meisje. Zo niet, dan niet.'

Ze gaf geen antwoord, dus reden ze stilzwijgend verder terwijl de zon gestaag langs de hemel gleed.

Zonder enig teken van beesten of dwalers bereikten ze de rand van het bos, waar ze hun kamp opsloegen voor de nacht. Met een verkrampt gezicht haalde Deenie een paar dikke duiven neer voor het avondeten. Na een snelle maaltijd sliepen ze zonder problemen tot zonsopkomst, vulden hun buik met koude duif en reden niet veel later over het geestespad de schaduwen van het bos binnen. Het pad tussen de dicht opeenstaande bomen was smal, maar stevig, dus draafden en galoppeerden ze om de tijd in te halen van al die keren dat ze alleen stapvoets hadden kunnen rijden.

'Heb je geslapen?' vroeg Ewen zacht, zodat zijn stem niet boven de klepperende hoeven uit kwam.

Deenies hoofd drukte tegen zijn rug toen ze knikte. 'Een beetje.'

'Het spijt me, maar we kunnen vandaag niet lang op het geestespad blijven,' zei hij. Hij voelde zich wreed. 'Het bos is te dicht. Er kunnen makkelijk beesten en dwalers tussen al die bomen verscholen zitten.'

'Dat is goed. Ik begrijp het.'

Ze klonk vermoeid. 'Deenie? Hoe is het om zwarte magie te kunnen voelen?'

'Ik kan het niet uitleggen,' zei ze kortaf. 'Maar wees maar blij dat jij het niet kunt.'

En dat was hij ook, maar het leek hem ongepast om dat hardop te zeggen.

Urenlang reden ze door de groene stilte, door schaduw en zonlicht, afwisselend verkild en verwarmd. De lucht was koel en vochtig, en rook naar rottende bladeren en sap van bomen, met een lichte, zoete hint van bloeiende klimplanten. Boven hun hoofd scharrelden duiven tussen de takken. Elke keer wanneer ze het geestespad verlieten, voelde hij Deenies armen steviger om zijn middel klemmen en hoorde hij haar adem versnellen. En in de korte momenten van respijt die hij haar kon bieden, voelde hij wat Vharne haar kostte aan de manier waarop ze bijna naar adem happend tegen zijn rug aan viel, aan de huivering die door haar vlees en botten ging. Het brak zijn hart. Maar ik mag me niet méér zorgen over haar maken dan over dit koninkrijk. Dat is niet het soort koning waartoe Tav me heeft opgeleid. Rond het middaguur, voor zover hij dat kon beoordelen aan de vingers zonlicht die recht omlaag kwamen door het bladerdak, leidde hij zijn paard opnieuw, met pijn in zijn hart, van het geestespad af. En toen het gat tussen het pad en het omringende bos zich verbreedde, spoorde hij zijn paard aan tot draf. Een tiental passen later haalde Deenie sissend adem.

'Ewen! Stop!'

Zijn vuist ging omhoog. 'Stoppen! Stoppen!'

Gesnuif, gestamp en gevloek toen zijn krijgsmannen, die nog steeds op het geestespad reden, hun paard abrupt tot stilstand brachten.

'Wat is er, meisje? Beesten of dwalers?'

Ze hapte naar adem, met haar armen zo stijf om hem heen geklemd dat hij zelf ook nauwelijks kon ademen.

'Ik weet het niet zeker,' zei ze verstikt. 'Beesten, denk ik. Niet ver voor ons. O, Ewen, zovéél.' Ze snikte bijna. 'En mensen... ik voel mensen... en ze zijn doodsbang...'

Mensen? Dat zou betekenen dat het dorp dat Hain zich herinnerde nog steeds bestond. Hij nam de teugels in zijn linkerhand en bedekte haar ijzige vingers met zijn rechter. 'Deenie, luister. Denk je dat je ze allemaal aankunt? Als we naar dat dorp galopperen, en er is inderdaad een meute beesten, kun je ze dan doden? Ik wil mijn mannen niet in gevaar brengen.'

Een huivering trok door haar heen. 'Ja. Maar, Ewen...'

'Als Morg het voelt, dan voelt hij het maar,' zei hij fel. 'Maar ik ben de ko -' Idioot, denk na voordat je iets zegt. 'Ik ben een commandant van Vharne, meisje. Ik kan mijn volk niet aan beesten overleveren.' Hij keek naar Robb en Hain en de rest van zijn krijgsmannen. 'Getrokken zwaarden, maar stel jullie eigen leven niet in de waagschaal. Houd afstand. Robb, jij blijft in de achterhoede. Charis kan geen beesten doden, maar ze is een magiër. Misschien hebben we haar nodig.'

Charis' gezicht, krijtwit, gluurde over Robbs schouder. 'Deenie? Alles goed met je?'

'Bewaar je vrouwelijke bezorgdheid voor wanneer dit voorbij is, meisje,' beet hij haar toe. 'En hou je aan Robb vast. Een val zou je dood kunnen betekenen.'

'Ik red me wel, Charis,' zei Deenie, naar adem snakkend. 'Doe wat Ewen zegt. En waag het niet om van dat paard te vallen!'

Met een bonzend hart trok Ewen zijn zwaard en drukte zijn sporen toen licht in de flanken van zijn paard.

'Deenie?'

'Ga,' zei ze. 'Ga. En blijf zo lang je kunt op het geestespad. Ik moet op krachten komen.'

Onder luid gedonder van hoeven leidde hij zijn mannen het bos uit, het pad volgend rond blinde hoeken en over steile hellingen. Ze sprongen over droge greppels, stormden door struikgewas en over omgevallen bomen. Misselijk van angst en woede om wat hij weldra te zien zou krijgen, kon hij het geestespad onder hem nog nauwelijks voelen. De bomen werden schaarser, en het halfduister van het bos maakte plaats voor daglicht.

'Deenie,' zei hij boven het gedreun van de hoefslagen uit. 'Ben je er klaar voor?'

Ze zei niets, maar sloeg alleen met haar hand tegen zijn buik. Hij nam aan dat dat 'ja' betekende.

Het geestespad boog af in een lange, flauwe bocht. Toen ze erdoorheen waren, zag Ewen het dorp, de huizen die achter de laatste rij bomen lagen. Het lag een flink eind van het pad af... en werd geplunderd door beesten.

Verse woede raasde door hem heen, die hem verblindde en deed zweten. Hij trok hard aan de mond van zijn paard, het tot een abrupte stop dwingend, en telde zeven... tien... nee, élf beesten. Het niet door wolken gehinderde zonlicht glansde op hun huid, hoorns en slagtanden terwijl ze een huilende, jammerende menigte van het volk van Vharne - zijn volk - voor zich uit dreven naar het open land tussen hun eenvoudige huizen en het bos. Er waren kinderen bij. Tegen borsten geklemde zuigelingen. Door het geestespad aan het oog van de beesten onttrokken, hoorde hij hun doodsbange kreten, drijvend op de bries. En hij zag verscheurde, in bloed gedrenkte lichamen, verspreid op het gras. Maar de beesten waren geen mensen meer aan het doden. Zijn ogen tot spleetjes knijpend, meende hij grijze haren op de hoofden van de vermoorde dorpelingen te zien.

Dit was dus diéfstal. De beesten stalen inwoners van Vharne. Maar alleen mensen die sterk genoeg waren om te overleven. Sterk genoeg om van nut te zijn wanneer ze aan het werk werden gezet. Deenie slaakte een kreun van afschuw. Haar armen klemden zich nog steviger om hem heen en dreigden zijn ribben te breken. Achter hem klonk het ingehouden gevloek van zijn krijgsmannen, en verstikt gesnik van dat meisje Charis. Hij hoorde zijn eigen geschokte adem, en zijn hartslag, bonzend in zijn oren.

Ieder verhaal dat de koning hem had verteld... ieder verhaal dat Tavin in het badhuis met hem had gedeeld... kwam in dat dorp voor zijn ogen tot leven.

Dit is Morgs wereld. Als hij nog leeft, is dit zijn wereld.

'Meisje,' zei hij terwijl zijn maag zich omdraaide, 'kun je zoveel beesten vanaf deze afstand doden?'

'Misschien,' zei Deenie, met een stem vol twijfel. 'Maar ik ben liever wat dichter bij ze.'

Dichter bij ze betekende dat ze de bescherming van het geestespad moesten verlaten.

'Deenie, nee,' protesteerde Charis angstig. 'Het is te gevaarlijk. Je kunt niet...'

'Ik moet, Charis.'

Dit keer wilde hij Charis bijvallen. Maar plotseling verdween Deenies verstikkende greep, toen ze zich op de grond liet glijden. Hij hoorde Charis naar adem happen en hief waarschuwend zijn zwaard. Lippen op elkaar. Maar hij keek niet naar haar, noch naar zijn krijgsmannen. Zijn blik was strak op Deenie gericht. Slank. Fragiel. Nauwelijks meer dan een meisje. Met haar donkere, slordig gevlochten haar, gekleed in de leren broek die hij met zoveel moeite soepel had gekregen, stond ze op het beschermende geestespad en staarde naar de doodsangst en het bloedbad voor hen.

'Wat er ook gebeurt, Ewen, bemoei je er niet mee,' zei ze. Ze klonk als Tavin. 'Je bedoelt het misschien goed, maar geloof me, je zult alleen chaos veroorzaken.'

En voordat hij antwoord kon geven, voordat hij van gedachten kon veranderen, stapte ze van het pad af.

'Jullie daar!' schreeuwde ze met een luide, heldere stem. 'Jullie daar!

Beesten!'

De dorpelingen staakten hun gejammer. Verbaasd draaiden de beesten hun kop om, snuivend, met tikkende klauwen en zwaaiende staarten.

'Beesten!' schreeuwde Deenie opnieuw, en ze schreed op hen af, als een magiër, alsof de wereld haar toebehoorde.

'Deenie... Deenie... wat doe je?'

Dat was Charis' dringende gefluister, maar hij strafte haar er niet voor. Ze verwoordde alleen zijn eigen verbijstering.

'Beesten!' riep Deenie zonder stil te blijven staan. 'Kom hier. Kom hier en stérf.'

Een van de beesten zag haar. Zijn gespleten hoef stampte op de grond. De andere beesten volgden zijn blik, tot ze haar allemaal zagen. Gegrauw en blikkerende slagtanden. Angstaanjagend, dierlijk gegrom. Toen verlieten ze hun gevangenen en liepen op Deenie af. Langzaam. Aarzelend. De lucht opsnuivend.

'Nee, jullie dromen niet,' zei Deenie tartend. 'Ik ben echt. Ik vraag me af of Morg luistert. Kijkt hij toe? Nou, alle roestige ankers op een hoop, laat hem maar toekijken. Het kan me niet schélen.'

Ze bleef stilstaan en hief haar rechterhand met een ruk hoog boven haar hoofd, met gespreide vingers. Iedere lijn van haar meisjesachtige lichaam verkondigde haar woede. Toen balde ze haar gespreide vingers tot een schuddende vuist... en een beest met een blauwe huid, vooruitstekende slagtanden en klauwen als kleine zeisen viel zonder een geluid te maken dood neer.

De tien overlevende beesten keken naar hun gesneuvelde metgezel. Toen gooiden ze hun onmenselijke koppen in de nek en brulden het uit. De dorpelingen begonnen opnieuw in doodsangst te jammeren bij het huiveringwekkende geluid.

Deenie stak haar linkerhand in de lucht. Hoewel hij haar gezicht niet kon zien, wist Ewen dat ze glimlachte. Wist dat ze de magiër in haar volledig de vrije, razende teugel had gegeven.

'Beesten,' zei ze opnieuw, met een stem die droop van minachting.

'Er is geen plaats voor jullie in dit koninkrijk Vharne.'

Terwijl ze haar laatste woorden uitsprak, stormden de beesten huilend en grauwend op haar af. Deenie hield stand en balde haar beide vuisten. Nog een beest viel. En nog een. En nog een. Maar er waren er nog steeds zeven over, en ze kwamen dichterbij... dichterbij...

'Commandant, wat doe je, jij... jij sufkop!' snikte Charis, nog steeds in tranen. 'Blijf daar niet zitten, help haar!'

'Nee,' zei Ewen zonder zijn ogen van Deenie af te wenden. Het zweet liep langs zijn ribben, langs zijn ruggengraat. Zijn paard bewoog schichtig onder hem. Het herinnerde zich maar al te goed wat er de vorige keer was gebeurd toen er beesten waren. 'Ze heeft me opgedragen hier te blijven. En ik heb jóu opgedragen om je lippen op elkaar te houden!'

Het woedende protest van het meisje werd afgekapt toen Robbs nerveuze paard begon te steigeren. Ook zijn andere mannen worstelden met hun rijdier, maar hij kon zich er niet druk om maken. Er was alleen plaats in hem voor bezorgdheid om Deenie.

Ze hield nog steeds stand. Nog twee beesten klapten tegen de grond, maar de andere vijf bleven naderen... en ze begon te trillen. Geest, help haar. Help haar.

Als hij het pad verliet, als de beesten hem zouden ruiken of zien, dan zou ze hem moeten beschermen en tegelijkertijd de beesten moeten doden. Ze zou sneller sterven als ik mijn zwaard nu in haar hart stak. Dus bleef hij waar hij was, al ging hij er haast aan onderdoor. De laatste vijf afschuwwekkende beesten hadden haar bijna bereikt. Misselijk van angst zag hij dat Deenie huiverde en op haar knieën viel. Terwijl ze een wanhopige kreet slaakte, schokte haar slanke lichaam, en ze sloeg met haar kleine vuisten in de lucht.

En toen vlogen haar gebalde vingers uiteen.

De beesten vielen ter plekke dood neer, rollend en glijdend over het stugge gras. Met haar laatste kracht rolde Deenie bij hen vandaan. Daarna was het een wedstrijd tussen hem en Charis om wie haar het eerst bereikte.

'O, kijk,' mompelde Deenie uiteindelijk, veilig in zijn armen. 'Het is commandant Sufkop.'

Charis, die langzamer was geweest, wreef Deenies handen tussen de hare. 'Jij... jij... uilskuiken,' schold ze huilend. 'Pookneuzig wicht!

Als je pa hier was... als hij je kon zien...'

Deenies gezicht was lijkbleek. Bloed druppelde als tranen uit haar halfgesloten ogen. 'Lippen op elkaar, Charis,' zei ze met een poging tot een glimlach. 'Je bent nog erger dan die oude Darran.'

'Dat kan me niet schelen,' bromde Charis. 'Deenie, al die beesten!'

Ze wierp een blik op hun walgelijke, verspreid liggende lijken. 'Ik kan het nauwelijks geloven. Jij. Deenie de muis. Deenie de Beestendoder zullen we je nu moeten noemen. Al die mensen die je hebt gered!

Commandant Sufkop zou zijn koning moeten vragen een optocht voor je te organiseren.' Ze draaide zich om. 'Dat kun je toch doen?'

Ewen onderdrukte een glimlach. 'Ik kan het hem vragen. Ik denk wel dat hij ermee zal instemmen.'

'Kijk eens aan!' zei Charis. 'O, Deenie,' snikte ze toen. 'Ik zweer je, als je me ooit nog eens zo bang maakt...'

Deenie klopte haar vriendin op de hand. 'Het spijt me. Dat was niet mijn bedoeling.'

Robb en de andere krijgsmannen, die ook het geestespad hadden verlaten, bleven op respectvolle afstand, maar Ewen voelde hun verbijsterde blikken. Tovenarij onder een blauwe hemel. En waarschijnlijk waren ze in de war door de aanblik van hun koning met een tovenares in zijn armen. En ik ben niet in de war? Wat is er met mijn leven gebeurd?

'Robb,' zei hij zacht met een blik over zijn schouder. 'Zorgen jullie voor de dorpelingen. Ik kom er zo aan.'

'Commandant,' zei Robb, en hij en de andere mannen reden weg om hun plicht te vervullen. Hun paarden hinnikten nerveus toen ze langs de dode beesten draafden.

'Ewen...'

Hij keek op Deenies zorgwekkend bleke gezicht neer. 'Lig stil, meisje. Je bent uitgeput.'Toen fronste hij, en zijn opluchting koelde af onder een laagje angst. 'Elf beesten, Deenie. Denk je dat Morg dat heeft gevoeld?'

Moeizaam tilde ze haar hand op om zijn ongeschoren kin aan te raken. 'Ik weet het niet. Laten we hopen van niet.'

Hij ving haar vingers in de zijne. 'Ik sta bij je in het krijt. Je hebt mijn volk gered.'

'Nou...' Ze hoestte en kromp ineen. 'In dat geval zou je misschien kunnen vergeten dat Charis en ik ons op verboden gebied bevinden.'

Hij lachte haar dankbaar toe. Ze lachte met hem mee. Toen begon ze te huilen. En daarna maakte ze zich los uit zijn armen en braakte haar ontbijt uit op het gras.

Ze bleven om de dorpelingen te helpen hun doden te verbranden en de beesten in het bos te begraven. Charis liet Deenie achter op het gras in de zon, terwijl ze zelf zo goed mogelijk probeerde gewonden te verzorgen en bange mensen te troosten. Deenie wilde haar helpen, maar Charis wilde er niets van horen. Voor de verandering was Ewen het een keer met het meisje eens.

Toen de beesten waren begraven en de verbrandingen begonnen, en Charis alle zalfjes en smeersels in het dorp voor de gewonden had gebruikt, was de middag bijna voorbij. De dorpelingen smeekten hen om hun kamp die nacht bij hen op te slaan, omdat ze dankbaar waren en voor het geval er meer beesten kwamen.

'Eén nacht,' zei Ewen in een gesprek onder vier ogen met Robb. Ze stonden in de buurt van de plek waar ze hadden geholpen de beesten te begraven. Rook kringelde op van de nieuwe verbrandingskuilen die achter het dorp waren gegraven, en in het schone bos hing de afschuwelijke geur van de dood. 'Maar we vertrekken zodra de zon opkomt.'

'Goed,' zei Robb. Zijn smalle gezicht en kalende hoofd waren bedekt met as, zweet en vuil. 'Denk je dat ze het goedvinden dat we ons hier wassen?'

Zijn Dirk klonk verlangend. Hij berispte hem niet. Hij hunkerde zelf ook naar een bad. 'Het klinkt aanlokkelijk, maar ik zou niet willen dat deze mensen zonder water komen te zitten.'

'Ik zal het vragen,' zei Robb verheugd. Toen versomberde zijn gezicht. 'Hoogheid... commandant...'

'Ik weet het,' zei hij. 'Als er nog meer beesten komen, dan zijn ze verloren. Robb, wat kan ik doen? Ze hebben mijn aanbod om in de Vale te komen wonen afgeslagen. Ik kan hier niet blijven om ze te beschermen, en ik kan ze niet bevelen te vertrekken. Niet in mijn hoedanigheid als eenvoudig krijgsman.'

'Nee,' zei Robb bedroefd. 'Ze wagen het erop.' Toen keek hij naar de plek waar Charis Deenie gezelschap hield. 'Wat een aanblik was dat, zoals dat meisje die beesten dood liet neervallen.'

'Heb je er vrede mee?'

Robb grimaste. 'Hoogheid, het is tovenarij.'

'En ze heeft er een dorp mee gered. Ze heeft óns gered.'

'Deze keer,' mompelde Robb. 'Ik ga kijken of ik dat bad kan regelen.'

Ewen keek hem even fronsend na, en liep toen over het grasveld naar Deenie toe.

'Waag het niet haar van streek te maken,' zei Charis binnensmonds terwijl ze wegliep. 'Ze voelt zich nog steeds niet goed. Je kunt jezelf nuttig maken, commandant Sufkop, door haar te laten terugkeren naar het geestespad. Naar mij wil ze niet luisteren.'

'Luister maar niet naar Charis,' zei Deenie met een vermoeide glimlach. 'Ze is als een zusje voor me.'

Hij ging naast haar zitten, opgelucht dat hij zijn pijnlijke botten rust kon geven. 'Ze heeft gelijk. Je ziet er bedrabbeld uit.'

'Bedrabbeld. Wat een gek woord.'

'Niet gekker dan pookneuzig,' zei hij plagend om haar zich beter te laten voelen.

Maar ze luisterde niet. In plaats daarvan staarde ze voorbij het dorp, in de richting van het noorden. 'We zijn bijna bij de grens, nietwaar?'

'Bijna. Ik denk dat we hem overmorgen laat bereiken. Hoe weet je dat?'

'O...' Ze huiverde. 'Ik voel het. Verderf en zwarte magie, zo dik, zo razend, mijn hoofd doet er pijn van.'

'Je zou naar Charis moeten luisteren en op het geestespad moeten gaan zitten,' zei hij geschrokken terwijl hij half overeind kwam. Haar koude vingers sloten zich om zijn pols. 'Nee. Ik moet dit voelen. In ieder geval een tijdje. Ik moet weten waar ik tegen moet vechten.' Ze liet hem los en wees naar het noordoosten. 'We moeten die kant op. Daar ligt Dorana... en Elvado.'

Hij staarde haar aan en voelde zich plotseling ongemakkelijk, net zoals Robb. 'Weet je dat zeker?'

'Ja,' zei ze met een zwakke, gespannen stem. 'Ik ben een trom, Ewen, en het verderf beukt zo hard op me in dat mijn botten ervan trillen.'

Meisje... meisje... 'Deenie, ga op het pad zitten. Je voelt je bedrabbeld.'

Ze wierp hem een strijdlustige blik toe. 'En zodra het geestespad ophoudt, zal ik me nog veel bedrabbelder voelen, dus kan ik er maar beter aan gewend raken, commandant. Er is niets aan te doen. Morgs zwarte magie maakt me ziek. Dat is altijd zo geweest.'

Maar Morg had nooit over haar land geheerst, had ze gezegd, dus hoe was dat mogelijk? Wat had ze hem niet verteld? Hij had haar zoveel vertrouwen geschonken, maar wat wist hij eigenlijk?

Ik weet dat ze mijn hart op hol brengt. Ik weet dat ze de grootste beestendoder is die Vharne ooit heeft gekend. Haar vader is ziek, haar moeder is gestorven, en ze houdt van haar broer. Maar door haar te vertrouwen, breng ik Vharne misschien in gevaar. Ik moet meer weten dan dat. Elf beesten begraven, gedood met een gedachte.

'Meisje, wie bén je?'

'Ik...' Ze knipperde met haar ogen. 'Ewen, dat heb ik je verteld.'

Hij liet zich niet door haar bedrabbelen, met haar mooie ogen en haar melodieuze stem. 'Je hebt me je naam verteld. Waar je vandaan komt. Maar daar heb ik niets aan. Hoeveel Olken kunnen er doden met een gedachte?'

Ze kromp ineen als een bloem die door vorst werd aangeraakt.

'Ewen...'

Zijn beurt om haar pols vast te grijpen, maar niet om vingers te verstrengelen of haar met eelt bedekte handpalm te kussen. 'Hoevéél?'

'Dat weet ik niet,' zei ze zonder te bewegen. 'Maar ik denk... alleen ik.'

'Waarom Charis niet? Je zegt dat zij ook een magiër is.'

'Ewen, we hebben het hierover gehad,' zei ze verward. Of deed ze maar alsof? 'Olkense magie is... is net als het geestespad. Het is warm en vriendelijk, en kan niet worden gebruikt om kwaad te berokkenen.'

'Maar meisje, jij bent een Olken! Als dat waar is, hoe kan het dan dat jij kunt doden?'

'Dat kan ik je niet vertellen, Ewen,' zei ze zacht. 'Omdat ik het niet weet.'

Hij zou er zijn leven onder durven te verwedden dat ze niet loog. Maar... 'Vertel me dit dan maar: Waarom heeft Morg Lur niet vernietigd, zoals hij Vharne en Iringa en de rest heeft vernietigd?'

Haar ogen werden kil, als van een tovenares. 'Dat zul je hemzelf moeten vragen. Ik was er toen niet bij. Ewen, laat mijn pols los. Je doet me pijn.'

Nu loog ze wel, al vertelde ze tegelijkertijd de waarheid. Haar weigering om hem te vertrouwen stak als de punt van een mes. Zelfs elf dode beesten maakten het niet makkelijker.

Hij liet haar los. 'En Rafel. Heb je hem al gevonden?'

'Nee,' zei ze terwijl ze haar armen om haar bovenlichaam sloeg.

'Maar ik zal hem vinden. En dan zal hij ons helpen.'

Ze klonk nu ziek en vermoeid. Charis en zij hadden een lange reis gemaakt om die broer van haar te vinden, maar als hij niet werd gevonden... Ofals hij wordt gevonden en er slecht aan toe is, dan zullen we de zwarte magiër niet kunnen verslaan. Beesten doden is één ding. Maar Morg verslaan? Dat kan ze niet. Niet alleen. Dus zal ik aan zijn voeten moeten neerknielen en Vharne en de mensen erin aan hem moeten overleveren. Diegenen die hij niet al heeft gestolen dan.

'Ewen...'

Hij keek naar haar vingertoppen die zijn knie aanraakten. Keek op en zag dat haar ogen weer warm stonden.

'Als ik je bang heb gemaakt door die beesten te doden,' zei ze zacht,

'als dat de reden is waarom je plotseling zo argwanend bent, dan spijt het me. Als je je er beter door voelt, ik heb mezelf ook bang gemaakt.'

Ze had hem doodsbang gemaakt, maar dat zou hij nooit toegeven. Hij wierp haar een dreigende blik toe. 'Je kunt maar beter gelijk hebben wat je broer betreft.'

'Dat heb ik.'

'Zweer dan op je leven dat hij de magiër is die Morg zal doden.'

Haar ogen vulden zich met tranen. 'Ik begrijp het niet, Ewen. Ik dacht dat je me vertrouwde.'

Dat wilde hij, zo graag dat het pijn deed, maar de waarheid was dat hij het niet wist. Niet met al haar geheimen die tussen hen in de lucht hingen. Had hij Tavin maar niet in de Vale achtergelaten.

'Ik ben een krijgsman, meisje,' zei hij schor. 'Ik vertrouw mijn zwaardmeesters training en mijn zwaard.'

'Denk dan aan mij als je zwaard,' fluisterde ze. Ze greep zijn handen vast. 'Denk aan mij als het wapen in je hand.'

Elf beesten begraven, gedood met een gedachte.

En als zij mijn zwaard is, betekent dat dan dat Vharne gered is?

'Goed,' zei hij met een kort knikje. 'Jij bent mijn zwaard. Maar Deenie... als je me snijdt? Dan breek ik je doormidden.'

Het brak haar hart om de dorpelingen te moeten achterlaten. Ze begreep niet waarom Ewen hen niet dwong om naar zijn Vale te gaan, waar ze veilig zouden zijn. Uitleggen hoe het geestespad hen kon helpen was niet voldoende. Ze konden niet op het pad gaan wonen. En vroeg of laat zouden meer beesten hen vinden.

'En wanneer dat gebeurt,' zei Ewen kortaf, 'dan rennen die dorpelingen naar het pad en verbergen zich tot de beesten weggaan. Dit is Vharne, meisje. Wij doen dingen op onze manier, niet op de jouwe.'

O, wat klonk hij korzelig. Deels omdat hij wist dat de dorpelingen, of ze het pad gebruikten of niet, zelfs een aanval van één beest niet lang zouden overleven, maar voornamelijk omdat hij wist dat ze hem niet de volledige waarheid had verteld.

'Zeg tegen hem dat hij de gratenkoorts kan krijgen,' zei Charis, die haar dwong verslag te doen van het vreselijke gesprek terwijl Ewen en zijn mannen hun paarden zadelden. 'Hoe durft die commandant Sufkop te klagen, terwijl er dankzij jou elf beesten in het bos begraven liggen?'

En hoewel dat haar een glimlach ontlokte, wist ze dat het niet zo eenvoudig was.

In een grimmige stilte leidde Ewen zijn krijgsmannen het dorp uit, en in een berustende stilte zat ze achter hem in zijn zadel. Ze had in ieder geval het geestespad om de toenemende pijn die het verderf had opgerakeld te verlichten. En volgens die vreemde kaart van hem zou die verlichting in ieder geval tot aan de grens van Vharne aanhouden. Maar het liep anders.

Zo'n twee uur voor zonsondergang, na een meedogenloze dag te paard, kwam er een abrupt eind aan het pad, alsof ze van een klif af waren gereden. De kwaadaardige, kruipende kracht van het verderf raakte haar zo hard dat ze de nog steeds kribbige Ewen losliet en als een lappenpop van zijn paard op de harde, rotsachtige grond viel.

'Stop!' riep Charis, en ze sloeg Robb op zijn schouder. Maar zonder te wachten tot hij luisterde, liet ze zich langs de achterkant van het paard glijden, zoals ze altijd afsteeg, en rende op haar vriendin af.

'Deenie! Wat gebeurt er? Wat is er?'

Haar verreisde leren kleding had haar voor ernstige snijwonden en beurse plekken behoed, maar haar linkerhand was geschaafd. Ze schudde ermee om het prikken te verminderen, en liet zich door Charis overeind trekken.

'Het is Morgs verderf,' zei ze met een hand tegen haar opspelende maag gedrukt. 'Het kruipt, Charis. Ik denk dat het het geestespad heeft weggevreten.'

'Wat bedoel je, meisje?' vroeg Ewen, die zijn paard dichterbij stuurde. Ze hadden in het dorp allemaal een weldadig bad genomen, en hij had het grootste deel van zijn baard weggeschraapt. Het was vreemd om zijn gezicht weer te zien. Het was smaller geworden, en zijn ogen leken groener dan ooit. 'Het pad weggevreten? Maar ik sta er toch op?'

De trouwe Charis keek hem kwaad aan. 'En als we het uitleggen, commandant Sufkop, geloof je ons dan? Of ga je ons van snode plannen betichten?'

'Niet doen, Charis,' mompelde Deenie. Toen keek ze naar Ewen.

'Ja, je staat op het pad, maar dat zal niet lang meer duren.' Ze wees voor hen. 'Het eindigt daar. Morgs zwarte magie heeft het vernietigd. Het spijt me. We kunnen ons niet meer voor beesten en dwalers verbergen.'

Zijn hand lag al op het gevest van zijn zwaard. Nu trok hij het wapen half uit de schede. Zijn krijgsmannen volgden zijn voorbeeld, stuk voor stuk klaar om te vechten.

'Heeft Morg dit gedaan?'

'Zijn zwarte magie, ja. Dat is wat ze doet, Ewen. Ze vergiftigt dingen.'

De blik in zijn ogen maakte duidelijk dat hij wilde zeggen: 'En hoe weet jij dat?' Maar hij deed het niet. Hij liet zijn zwaard terug glijden in de schede en keek naar Robb.

'We rijden verder. Blijf op je hoede.'

'Deenie.' Charis beet bezorgd op haar lip. 'Je ziet er weer vreselijk uit.'

En ze voelde zich ook vreselijk. 'Het valt wel mee. En trouwens, wat niet kan worden genezen, moet worden verdragen. Dat zei oude Darran altijd, en hij had gelijk.'

'En als we meer beesten tegen het lijf lopen? Als jij tegen het verderf vecht...'

Zal ik sterk genoeg zijn om ze te doden? Ze wist het niet. Maar hoe kon ze dat zeggen? 'Maak je geen zorgen. Ik zal ons beschermen.'

Ewen trok een voet uit de stijgbeugel en boog zich met een uitgestrekte hand voorover. Ze grepen elkaars pols vast, en met een voet in de stijgbeugel sprong ze op terwijl hij haar omhoogtrok. Het was inmiddels een bekend ritueel, maar dit keer glimlachte hij er niet bij. Bedroefd zat ze achter hem in het zadel. Ze voelde zich ziek. Toen ze verder reden, met krijgsmannen aan weerszijden van hen, verraste hij haar met een vraag. 'Je zegt dat het geestespad vergiftigd is. Hoe lang duurt het voordat dat gif zich heeft verspreid en dat dorp aantast?'

Nog een vraag die ze niet wilde beantwoorden, maar dit keer kon ze in ieder geval de waarheid vertellen. 'Dat weet ik niet.'

'Zal het hen ook vergiftigen?' gromde hij. 'Morgs verderf? Of alleen het pad?'

'Het spijt me, dat weet ik niet.' Ze voelde de spanning en de woede in zijn lichaam in haar losse omarming. 'Ewen, waarom beschermt jullie koning die dorpelingen niet, in plaats van ze hier aan hun lot over te laten?'

'Hou je mond, meisje,' snauwde hij. 'De koning doet wat hij kan. Vharnes geschiedenis is ingewikkeld.'

Duidelijk. En toen kwam er nog een vreselijke gedachte in haar op.

'Ewen, heb je enig idee hoeveel dorpen zoals dit er in de woestenij zijn?'

'Nee,' zei hij na een lange, ongemakkelijke stilte. 'Het is de woestenij. We hebben niet genoeg verkenners om onder iedere steen en grasspriet te gaan zoeken.'

Dus toen hij zei dat Morg zijn land had vernietigd, nam hij geen loopje met de waarheid.

Zijn stem klonk vol pijn en schaamte. Maar het was zijn schuld niet. Hij was een krijgscommandant, hij kon de koning niet bevelen om alle mensen te vinden die hij in de wildernis van Vharne was kwijtgeraakt.

'Het spijt me,' zei ze nogmaals. 'Het was niet mijn bedoeling om...'

Ze zuchtte. 'Het spijt me.'

'Ik weet het,' zei hij vermoeid.

En meer viel er niet te zeggen.