7

Fel zonlicht, warm en schitterend op een fontein. Een vijver. Een landhuis. Het is kleiner dan prins Gars hagelwitte paleis, maar bijna net zo imposant. Behoedzaam kijkt ze rond. De tuin komt haar bekend voor. Ze is hier eerder geweest.

Op het balkon van het landhuis staat een man. De zon weerkaatst op zijn juwelen. Goud aan zijn vingers. Goud op zijn voorhoofd. Zijn tuniek is dieppaars, zijn broek zwart als de nacht. Hij draait zich om en kijkt naar haar. Zijn bruine ogen worden warm en hij glimlacht. Rafel. Het is Rafel. Hij is veilig. Hij schreeuwt niet. Maar dan beseft ze dat het niet waar is. Dit is haar broer niet, hoewel deze man zijn gezicht draagt. Dat mogen dan zijn ogen zijn, en zijn lippen wanneer hij glimlacht, maar toch... het is Rafel niet. Plotseling trekt er een schaduw over hem heen. De glimlach verdwijnt en zijn warme ogen worden koud.

'Wie is daar? Wie waagt het naar me te kijken?'

Ze voelt het kwaad in hem, scherp en doordringend. Ze bevriest tot op het bot en is verlamd van angst.

Zie me niet... zie me niet... ik ben hier niet. Ik ben een droom. Maar terwijl ze zichzelf losrukt, voordat die angstaanjagende man haar werkelijk ziet, hoort ze een zwakke stem om hulp roepen. Deenie, ik ben het. Ik ben hier. Deenie, help me alsjeblieft. Je moet me helpen, voordat het te laat is. Deenie... alsjeblieft...'

'Deenie! Déénie! In Barlsnaam, word wakker!

Hijgend en verward schrok Deenie wakker. Ze deed haar mond open om Charis'toe te bijten dat ze niet zo moest schreeuwen... maar hapte opnieuw naar adem toen een nieuwe en andere pijn door haar heen schoot.

'Deenie!' zei Charis opnieuw, met een olielamp in haar hand geklemd. Haar gezicht was bleek van angst in het warm gele licht. 'O, Barl zij geprezen. Deenie, ik...'

Boven hun hoofd klonk een donderslag die hun botten deed rammelen en Charis' woorden overstemde. De kamer lichtte karmozijnrood op toen een bliksemschicht de nacht doorkliefde.

'Deenie, is dit het?' vroeg Charis in de oorverdovende stilte die volgde. 'Is dit het einde?'

Met klapperende tanden sloeg Deenie haar deken terug en gleed uit bed. 'Ik weet het niet. Ik weet het niet.' Ze had het gevoel alsof ze een emmer gloeiende kolen had ingeslikt. De pijn schroeide bij iedere beverige ademhaling door haar heen. Rafel. 'Je mag niet instorten, Charis. Ik kan niet -'

Opnieuw een krakende donderslag. Meer lichtflitsen. En toen kwam de regen naar beneden, vol haat en hagel. Ze wankelde naar het kamerraam en keek naar buiten. Stukken ijs kletterden tegen de ruiten, tegen de stenen van de toren en op de voren in de verwaarloosde tuin onder haar. De razende nacht werd karmozijnrood verlicht door felle flitsen, die de neerstortende regen in bloed veranderden.

'O, Deenie,' fluisterde Charis, die dicht tegen haar aan kwam staan.

'Ik denk dat dit het einde is.' Ze snikte. 'Ik ben geen krachtige magiër zoals jij of Rafel, maar ik voel het. Ons arme koninkrijk probeert zichzelf aan flarden te scheuren... en wij gaan dood!'

Deenie greep haar hand en hield hem stevig vast. 'Zeg dat niet, Charis. Het is niet het einde. Het is gewoon een hevige onweersbui en -'

Toen schreeuwde ze, een ademloze kreet, want de pijn die door haar heen schoot was... was...

Ga ik dood? Is dit hoe het voelt om dood te gaan?

Diep uit de aarde kwam een beving omhoog.

'Charis...' Ze viel op haar knieën. 'We moeten hier weg. Kleed je aan, zo veel mogelijk lagen over elkaar, en kom dan naar me toe in pa's kamer. Ga nu. En haast je.'

Charis liet haar hand los. 'Deenie, wat ga je -'

'Schiet op!' riep ze, en ze sloeg met een hand naar Charis om haar in beweging te krijgen.

Toen ze alleen was, greep ze de vensterbank vast en hees zichzelf kreunend overeind. Charis had de lamp meegenomen, dus riep ze glimvuur op. De pijn die dat veroorzaakte deed haar ogen uit haar hoofd puilen. Toen ze zeker wist dat ze niet weer zou vallen, schuifelde ze naar haar kledingkast. Iedere stap was een kwelling. De storm buiten was niets, niéts vergeleken met de storm in haar vlees, en de storm buiten was vreselijk. Rollende donderslagen teisterden de hemel als een lawine. Zweepslagen van bliksem en slagregens. Het geratel van hagel op steen en glas. De pijn achter haar ogen benam haar het zicht. Met haar ogen knipperend, onvast op haar voeten, met trillende handen en een hart dat uit haar borst dreigde te bonzen, trok ze haar nachthemd uit en worstelde zich in haar ondergoed, een leren broek en een lang wollen hemd met daaroverheen nog twee hemden. Daarna trok ze haar dikste wollen rok aan, een leren jas die ze stevig om haar middel vastmaakte, en daaronder twee paar sokken. Ze kromp ineen toen ze haar stevigste leren laarzen dichtreeg. Dik en onhandig ingepakt keek ze naar de rest van haar kleren in de kast. Toen draaide ze zich om en keek door het raam naar de razende storm. Sloot haar ogen en voelde hoe de aarde zich wanhopig vastklampte en de adem inhield.

Dus pakte ze het krukje op dat in haar kamer stond en smeet het door de ruit, waarna ze de haarborstel van haar kaptafel pakte en de glasscherven uit de sponning veegde. Daarna rukte ze elk kledingstuk, iedere schoen en iedere laars die ze bezat uit de kast en wierp ze naar beneden, op het geteisterde, met hagel bezaaide gras. Als laatste trok ze de stevige houten kist tevoorschijn waarin ze al haar munten bewaarde. Raaf had haar altijd geplaagd omdat ze haar trins en kuyks niet in de koninklijke schatkamer bewaarde, maar ze had het nooit een prettig idee gevonden dat andere mensen wisten waar haar kleine vermogen te vinden was, dat ze van kleins af aan rustig en gestaag had opgespaard. En ik had gelijk, nietwaar, Raaf ? Het is nu maar goed dat mijn geld zich niet in het paleis bevindt.

Toen ze alle gespaarde trins en kuyks in haar grootste leren tas stortte, voelde ze een snik opwellen in haar keel. Raaf. Maar er was geen tijd om aan hem te denken of haar vreselijke droom te analyseren. Dat zou moeten wachten tot later, wanneer iedereen in de Toren in veiligheid was. Ze durfde de zware tas niet achter al haar kleren aan uit het raam te gooien, dus hees ze de brede riem over haar schouder, liet het rinkelende gewicht op haar heup rusten en stond op. Duizelig van de droom en de storm, kreunend bij het voelen van de toenemende pijn van de aarde, strompelde ze de deur uit en de wenteltrap op naar pa's kamer. Daar trof ze Charis met mama en piller Ulys, die weer bij haar vader was komen waken om mama wat rust te gunnen. Glimvuur doofde half en glom weer op en doofde weer half toen de karmozijnrode bliksem flitste en weer wegstierf.

'Deenie!' zei mama, die haar in de deuropening ontwaarde. 'Wat is er aan de hand? Charis zegt -'

'Niet nu, mama. We moeten gaan,' zei ze, naar pa starend. Hij lag doodstil onder zijn deken, maar zelfs vanaf een afstand voelde ze het razende verderf in hem. Alsof hij werd geroepen door de razende storm. 'Er komt een beving. Een hevige. We mogen niet in de Toren zijn wanneer die losbarst.'

'Weet je het zeker?' vroeg mama. 'Is dit niet weer zo'n warrige droom van je?'

Ze keek op. Er lagen donkere schaduwen onder haar moeders ogen. In het schemerlicht zag ze er breekbaarder uit dan ooit, en haar gezicht vertoonde een verwilderde sereniteit, waardoor ze eruitzag als een vreemde.

'Nee, mama. Het is echt. Voel je het niet?'

Haar moeder drukte haar magere handen tegen haar hoofd. 'Ja. Een beetje. Ik ben niet... ik voel me wat... Ulys heeft me een drankje gegeven.' Met moeite dwong ze zichzelf tot een vertraagde alertheid.

'Deenie...'

Ze verliet de bescherming van de deuropening. 'Mama.' De onrust in haar was nu zo sterk dat het leek alsof ze op messen liep. Maar ze mocht er geen aandacht aan schenken. Ze bereikte haar moeder, pakte haar beide polsen vast en trok haar zachtjes bij pa's bed vandaan.

'Ga beneden maar zoveel tegen me tekeer als je wilt. Maar nu moeten we uit de Toren weg. Alsjeblieft, mama? Vertrouw me.'

Mama staarde haar aan. 'Je was altijd zo timide, Deenie. Waar is onze kleine muis gebleven?'

Met een snik trok ze haar moeder in haar armen. 'Iemand heeft me betoverd, mama, en me in een kat veranderd.' Ze liet weer los en draaide zich om. 'Piller Ulys...'

Piller Kerrils assistent sprong op. 'Deenie?'

Ze beet op haar lip. Ulys was misschien een aardige vrouw, maar ze was niet erg stevig gebouwd. Maar ze is alles wat ik heb, dus zal ik het met haar moeten doen. Bovendien is pa niet zo zwaar. Niet meer. 'Ulys, ik heb je hulp nodig.'

Ulys' groene ogen schitterden van angst. 'Natuurlijk.'

Een nieuwe hagelbui teisterde het raam van pa's kamer. De storm deed zijn best om binnen te komen. 'Ulys, draag pa samen met Charis de trap af en naar buiten. Wikkel hem in al zijn dekens en pak hem bij zijn schouders en enkels. Snel! Mama en ik komen vlak achter jullie aan.'

'Deenie, je vader is ziek,' protesteerde mama toen Charis en de assistent-piller op het bed af sprongen. 'Er mag niet zo met hem gesold worden! Jullie kunnen niet met hem gaan slepen. Het is een storm, hij trekt wel weer over, net als de vorige...'

Wat er ook in dat verdraaide drankje had gezeten dat haar moeder had ingenomen, het had haar behoorlijk beneveld. 'Nee, mama,' zei ze. 'Dat doet hij niet.'

'Goed dan,' zei mama weifelend. 'Als je het zeker weet.'

'We hebben hem, Deenie,' zei Charis, die pa's in dekens gewikkelde enkels vasthad. Piller Ulys, met haar handen stevig om zijn schouders geklemd, knikte instemmend.

'Ga dan!' snauwde ze. 'Zo snel jullie kunnen. Wacht niet op ons en zorg ervoor dat jullie zo ver mogelijk bij de Toren vandaan komen, en bij alles wat er naar beneden zou kunnen vallen.'

'Maar Deenie...' Met een van bezorgdheid vertrokken gezicht staarde Charis haar aan. 'De hagel, en de bliksem...'

'Zijn niet half zo dodelijk als deze Toren wanneer hij boven ons hoofd instort!' Ze klapte in haar handen om glimvuurballen op te roepen die ze over de wenteltrap en de hal verspreidde, zodat Charis en Ulys niet zouden struikelen en met pa zouden vallen, met gebroken botten als rampzalig gevolg. 'En nu wégwezen!'

'We gaan al, we gaan al,' zei Charis. 'Deenie...'

Ver onder haar voeten voelde ze de aarde kreunen. 'Maak je geen zorgen, we zitten vlak achter jullie,' zei ze met een poging tot een glimlach, om haar angst en pijn voor Charis te verbergen. 'Schiet op!'

Charis trok een gezicht. 'Schiet jij maar op.'

Een nieuwe kreun diep uit de aarde. Zichzelf dwingend om niet mee te kreunen, wendde ze zich van Charis en Ulys af, die met pa de kamer uit strompelden, en pakte haar moeders handen, haar zacht met zich mee trekkend.

'Kom, mama. We moeten naar beneden toe.'

'Wacht,' zei mama. 'Deenie, wacht even. Ik ben je moeder, commandeer me niet zo.' Ze trok haar handen los. 'Help me droge kleren voor je vader te zoeken. Wat heeft het voor zin om hem van een beving te redden en hem vervolgens aan een kou te laten doodgaan.'

Geen enkele, behalve dat... 'Mama, alsjebli'éft...'

Maar drankje of geen drankje, mama bleef een pookneuzig wicht.

'Nee, Deenie! Dit is zo gebeurd.'

Het was duidelijk dat niets haar moeder van gedachten zou kunnen doen veranderen. 'O, goed dan,' mompelde ze. 'Maar schiet alsjeblieft óp!'

Mama gooide de deuren van pa's kledingkast open en begon in zijn hemden, broeken en wambuizen te graaien, kleren die hij in geen maanden had gedragen, aangezien hij al die tijd ziek in bed had gelegen.

'Sta daar niet zo nerveus te doen, Deenie!' zei ze. 'Steek je armen uit!'

Misselijk van de zenuwen deed Deenie wat haar was opgedragen. Ieder instinct dat ze bezat schreeuwde Vlucht... vlucht... vlucht... maar ze kon haar moeder moeilijk de kamer uit sleuren, en ze was niet van plan haar achter te laten.

Binnensmonds mompelend griste mama twee hemden en twee wollen broeken uit de kast. Daarna pakte ze pa's beste winterjas van de haak en legde die op de stapel, waarna ze wollen sokken en zijn lievelingslaarzen pakte.

'Mama, zo is het wel genoeg!' zei ze, wankelend onder het gewicht van de stapel kleding, terwijl haar eigen tas al zwaar aan haar schouder trok. 'Mama, alsjeblieft, we moeten gaan!'

Mama wuifde ongeduldig met een hand in haar richting en bleef in de kledingkast rommelen. 'Ja... ja... misschien nog één hemd...'

Voor het eerst sinds haar kindertijd stampte Deenie met haar voet.

'Néé, mama!' De aarde kreunde opnieuw, en een plotselinge doodsangst greep haar bij de keel. 'Mama, hou op met me als een kind te behandelen! Doe niet zo stóm! Ik ben een magiër en ik zeg je dat er een grote beving komt!'

Geschokt draaide haar moeder zich om. 'Deenie! Hoe durf je...'

Een bliksemflits knetterde zo scherp en hard dat hij pijn deed aan hun oren, gevolgd door een oorverdovende donderslag. En direct daarna... een angstaanjagend, donderend gegrom. Deenie liet pa's kleren vallen en greep haar moeder bij de pols. 'Rennen, mama. Rennen!'

Protesterend over pa's achtergelaten kleding rende mama met haar mee. Ze had geen keuze. Het was rennen of meegesleept worden. De blauwstenen botten van de Toren sidderden terwijl de onrust in de aarde razendsnel naar het oppervlak steeg. Bij het voelen van de vrijkomende krachten, van de lang begraven, woeste pijn van het koninkrijk, liet Deenie haar moeders hand los en duwde haar door de deuropening naar de overloop naast de trap. De ballen glimvuur die ze had opgeroepen, sputterden en vonkten.

'Snel, mama!' zei ze. Haar blik werd wazig. De pijn van de aarde brandde zo diep in haar dat ze er bijna misselijk van werd. 'Maak je geen zorgen, ik ben vlak achter je!'

En dat was ook zo, de eerste vier stappen. Maar toen moest ze blijven stilstaan en de trapleuning vastgrijpen, zo misselijk en duizelig dat ze nauwelijks overeind kon blijven.

Even, even, ik heb even nodig...

'Deenie?' riep mama, inmiddels onzichtbaar voorbij de eerste bocht van de wenteltrap.

'Ik kom eraan, mama! Niet blijven stilstaan, ik ben vlak achter je!'

Maar toen ze de leuning losliet, hoorde ze geknars door de dikke stenen muren van de Toren gaan. Voelde het door haar eigen botten knarsen, en kon een kreet niet onderdrukken.

En toen, met een sissende vonkenregen, doofden alle glimvuurballen, en werd de kreunende, knarsende Toren in duisternis gehuld. En de duisternis werd verbroken door een ijselijke gil.

'Mama!' schreeuwde ze. Ze stortte zich van de trap af, verblind door hernieuwde doodsangst en een verstikkende golf van ontzetting. Opnieuw scheurde er een knarsende kreun omhoog uit de aarde, die door de Toren trilde, en door haar botten en haar bloed. Ze voelde haar ouderlijk huis om haar heen rimpelen. Hoorde dingen omvallen en breken. Glas. Stenen vazen. Boekenkasten. Borden. Met haar handen tegen de bewegende muur gedrukt zocht ze zich een weg naar beneden, naar de hal. Haar maaginhoud kwam omhoog, gal verschroeide haar keel. Deenie probeerde te roepen, maar het geluid stokte in haar keel. Ze probeerde nieuw glimvuur op te roepen, maar de magie wilde niet aanslaan.

'Mama, mama,' zei ze krakend terwijl ze haar hielen op iedere bevende traptrede voelde wegglijden en haar hart pijnlijk in haar borst tekeer voelde gaan. 'Mama!'

Aan de voet van de trap struikelde ze over het roerloze lichaam van haar moeder.

Geen tijd om te schreeuwen, om te huilen of om haar vast te houden. Alleen tijd om haar polsen te grijpen en haar als een zak meel over de vloer van de hal te slepen, die trilde en beefde en omhoog begon te komen. De haldeuren stonden wijd open, het geluid van de donder weerkaatste tegen de gebogen muur, regen en hagel werden naar binnen geblazen en vormden plassen op de grond. De bliksem was nog steeds karmozijnrood en knetterde synchroon met haar hart. Half buiten zinnen door de pijn van de aarde bereikte ze de deuropening, waar ze haar moeders polsen losliet en tegen de storm in leunde. 'Charis!' schreeuwde ze. 'Charis!'

Maar Charis hoorde haar niet.

Ik kan dit niet. Ik kan het niet. Ik ben niet sterk genoeg. Ik ben een muis. Lurs lijdende aarde rimpelde, als een vijver waar een steen in was gegooid. De Toren zwaaide heen en weer. Dakpannen gleden weg en vielen in stukken op de zandstenen trap. Een zweepslag van bliksem, hard en heel dichtbij, en de hal lichtte op in een spookachtig, felrood licht.

'Deenie! Déénie!'

Ze keek op, terwijl ze haar moeder met haar lichaam beschermde, en zag Charis in de deuropening staan, doorweekt tot op haar huid. Ze slaakte één enkele snik en smoorde haar panische angst.

'Help me, Charis! Snel!'

Geteisterd door regen en hagel, half tillend, half slepend, droegen ze mama naar buiten, de schuddende trap van de Toren af en over het trillende grind van het voorplein naar het begin van de oprijlaan, waar piller Ulys met pa op hen wachtte.

'Help me, Ulys,' zei ze klappertandend terwijl ze haar moeder naast pa op de grond liet zakken. 'Mama is van de trap gevallen.'

'Van de trap?' Druipend van de regen duwde de piller haar opzij en knielde naast mama neer. 'Van hoe hoog?'

'Ik weet het niet. Het was donker, ik kon het niet zien.' Haar stem brak. De hevige regen roffelde op haar huid en droop als tranen over haar koude gezicht. 'Is het ernstig?'

Piller Ulys aarzelde. 'Het is te donker. Ik kan het niet zien.'

'Je hóéft het niet te zien!' antwoordde ze. 'Je bent een piller. Je geneest mensen, dus genéés haar!'

De modderige grond onder hen beefde. Deenie klapte dubbel toen Lurs pijn door haar heen raasde. Ze voelde hoe Charis haar arm stevig om haar schouders heen sloeg en haar vasthield. Opnieuw een rimpelend gerommel. Meer donderslagen. Meer karmozijnrode bliksem, onophoudelijk knetterend. Het bleef stromen van de regen, maar godzijdank hagelde het niet meer.

'Ulys!' schreeuwde ze boven de storm uit. 'Wat mankeert haar?'

Een nieuwe bliksemflits, die Ulys' ontstelde gezicht verlichtte. 'Deenie... het spijt me. Ze is... ze is dood.'

Dood? Mama dood? Nee, nee, nee. Dat klopt niet. Terwijl ze Charis hoorde snikken en haar arm nog steviger om haar schouders voelde klemmen, stak ze haar hand uit en klemde haar gebalde vingers om de mantel van de piller. 'Je hebt het mis. Je bent maar een assistent. Wat weet jij ervan?'

'Het spijt me,' herhaalde Ulys. 'Haar nek is gebroken.'

Mama is dood. Mama is dood.

De woorden kneusden haar als hagelstenen, huiverden door haar heen als een aardbeving en verscheurden haar. Diep in haar borst voelde ze een schreeuw opwellen, omhoog, omhoog, op zoek naar een weg naar buiten.

'... spijt me, Deenie, het spijt me zo, Deenie, Deenie, wat erg voor je. Deenie, ik ben hier.'

Dat was Charis, die maar bleef ratelen. De woorden rolden van haar lippen als de regen.

'Pa?' hoorde ze zichzelf vragen. 'Hoe gaat het met pa?'

'Hij ademt nog,' zei Ulys. 'Hij is doorweekt, maar hij leeft.'

Pa leeft en mama is dood. O, wat zal hij zeggen wanneer hij wakker wordt en het hoort?

Er trok een nieuwe trilling door de aarde. En nog een. En nog een. De derde was zo hevig dat ze vielen. De vaste grond golfde als een deken die door boze handen werd uitgeschud. Ergens in de buurt klonk het geluid van grote bomen die uit de grond werden gerukt en omvielen. Doormidden braken.

'Deenie!' gilde Charis, doodsbang in het donker. 'Deenie, wat gebeurt er?'

Deenie viel over het levenloze lichaam van haar moeder heen en hapte naar adem. De grond beefde. Nee, de wereld beefde. Het hield abrupt op met regenen en onweren, en toen was er alleen nog de beving, zich opbouwend en opbouwend, als een reus die zichzelf opmaakt om zijn woede de duisternis in te brullen. Charis verbrak de vreselijke stilte. 'Deenie?'

'Hou je vast,' fluisterde ze. De misselijkheid stroomde in hete golven door haar heen. 'Hou je vast... Het komt eraan...'

Piller Ulys huilde, met hevige, hikkende snikken die ze in haar keel probeerde te smoren terwijl de ondergelopen oprijlaan onder hen bokte en golfde. Deenie tastte in het duister naar de koude hand van de piller. Met haar andere hand greep ze naar die van Charis en ze hield hen beiden stevig vast. Het ontbreken van licht leek alles nog veel erger te maken. Als ze moest sterven, dan wilde ze nog een laatste blik op mama's gezicht werpen. Nog een laatste kans krijgen om haar vader vaarwel te kussen. Het spijt me, Raaf. Het spijt me. Ik had je willen redden. Ik wist alleen niet hoe. Ik kon niet...

De beving beukte als een mokerslag op hen in.

Totaal onbeschut, zonder een mogelijkheid om te schuilen, rolden en stuiterden ze over de grond. Blauwe plekken, snijwonden, schaafwonden en kapotte lippen. De pijntjes waren welkom, want ze betekenden dat ze niet dood waren. Steen voor steen, raam voor raam en dakpan voor dakpan stortte de Toren in.

Deenie voelde iets in haar breken. Hoorde zichzelf snikken. Ze verwachtte elk moment dat de aarde zou opensplijten en haar zou verzwelgen en vermorzelen. Een nieuwe reeks dreunen. Kreten van dieren in doodsangst, die abrupt werden afgekapt. De stallen. De stallen stortten in. Pa's trots en vreugde, ooit, zijn tweede thuis. Zijn grote liefde. De paarden. Dood of stervende, net als Lur.

Blijf slapen, pa. Niet wakker worden. Je wilt dit niet zien. In de verte klonk opnieuw gedreun. Wat was het dit keer? Het paleis? Stortte het paleis ook in? Stond hun hele wereld op het punt van instorten?

Charis had gelijk. Dit is het einde.

De pijn van de aarde was haar pijn, die zich een vurige weg baande door haar weerloze, kwetsbare vlees. Hij leek nog niets af te zwakken, evenmin als de furie van de aarde. Ze zou de hevige bevingen overleven, of ze zou doodgaan. Ze bleef vreemd kalm bij dat besef, zelfs al jammerde ze van de vlammende pijn.

Wasje maar hier, Raaf. Jij zou wel weten wat we moeten doen. Het arme Lur. Het arme geruïneerde koninkrijk. En dit alles dankzij Morg. Dankzij Barl. Dankzij de Doranen die hierheen waren gekomen met hun knapzakken vol problemen. U had gelijk dat u hen niet vertrouwde, pa. Dit is allemaal hun schuld. De pijn in haar nam zo langzaam af dat ze even niet zeker wist of ze het zich verbeeldde. Maar toen tilde Charis, die ineengedoken naast haar zat, langzaam en snuffend haar hoofd op.

'Was dat het? Is het voorbij?'

En ze besefte dat de aarde niet meer beefde.

'Ik denk het,' fluisterde piller Ulys. 'Bij de tieten van Barl, ik hoop het.'

De onverwachte grofheid ontlokte haar een zenuwachtig lachje. 'Ja. Ik geloof het ook.'

Ze gingen rechtop zitten. Met ingehouden adem riep Deenie glimvuur op, en dit keer werkte de magie wel. De kleine, deinende bol toonde haar Charis, bemodderd en met tranen op haar wangen. Toonde haar Ulys, bleek als melk. Toonde haar pa, grotendeels door zijn dekens bedekt. Zijn ogen bewogen willekeurig onder zijn oogleden. Toonde haar mama, dodelijk stil.

Charis trilde. 'O, Deenie.'

'Het spijt me werkelijk,' zei piller Ulys ontdaan. 'Ik kan als enige troost zeggen dat het... snel is gegaan.'

Snel. Langzaam. Wat maakte het uit? Mama was dood. Deenie liet de tas met munten van haar schouders glijden en liet hem op de modderige grond vallen. Toen wurmde ze zich uit haar doorweekte leren jas en legde hem over het gezicht van de vrouw die haar had gebaard, die van haar had gehouden, die haar rots in de branding was geweest. De pijn van de aarde had haar hol en verdoofd achtergelaten. Ze zou dit vreselijke verlies gaan voelen. Ze moest het gaan voelen. Ze wist alleen niet wanneer, of hoe.

'Ik vraag me af hoe laat het is,' zei ze terwijl ze haar armen stevig over elkaar sloeg. 'Ik vraag me af wat er in de stad gebeurd is.'

Ulys, die controleerde of pa het goed maakte, keek op. 'Misschien kan ik er beter heen gaan. Er zijn waarschijnlijk mensen gewond. Ze zullen alle pillers kunnen gebruiken die ze kunnen krijgen.'

Deenie staarde haar aan. 'En pa hier achterlaten? Dat kun je niet doen.'

'Deenie...' Ulys zuchtte. 'Ik kan niets voor hem doen. Niet hier. En bovendien is er voor zover ik kan zien niets veranderd aan zijn toestand.'

'Hij moet naar binnen, naar bed. We moeten ervoor zorgen dat hij warm en droog wordt,' hield ze vol. 'Maar de Toren...' Ze moest even stoppen tot ze weer op haar stem durfde te vertrouwen. Mijn moeder is dood en mijn huis is geruïneerd. 'Misschien staat het paleis nog overeind. Of een deel ervan.'

'Misschien,' zei Charis. 'Maar Deenie, zo ver kunnen we hem niet dragen.'

'Er staat - er stond - een handkar in een van de stallen. Om balen hooi mee te verplaatsen.' Ze raakte Charis' koude hand aan. 'Wacht hier. Ik ga kijken.'

De blik op Charis' door glimvuur verlichte gezicht maakte duidelijk dat ze haar wilde tegenspreken, maar in plaats daarvan knikte ze.

'Goed. Doe voorzichtig.'

'En jij blijft hier bij ze, piller Ulys,' voegde ze eraan toe. 'Je gaat nergens heen totdat ik terug ben.'

Ze riep een tweede bal glimvuur op en ging op zoek naar de handkar, die als door een wonder nog onbeschadigd tussen de brokstukken leek te staan. Het grootste deel van het stalerf bestond uit diepe gaten en bergen puin. Alle stallen, op één na, waren verwoest, maar de hooischuur met de open voorkant stond nog overeind. En de smidse. Maar de paarden hadden het niet gered. O, pa. Je dierbare oude Cygnet. Raafs Vuurdraak. Haar eigen merrie, die lieve Jade. Ook de staljongen had het niet overleefd. Tam. Ik tuil om ze huilen. Echt waar. Ik wil om ons allemaal huilen. Maar de brandende pijn van de aarde had haar tranen verdampt. Ze liep tussen het puin door, pakte voorzichtig de handkar en reed ermee terug naar pa, Charis, piller Ulys en mama.

'We zullen haar moeten achterlaten,' zei ze zacht nadat ze pa hadden opgetild en half opgevouwen in de kar hadden gelegd. 'Ik kom morgen wel terug, wanneer ik meer weet over...'

Charis kneep in haar hand. 'Ik ga met je mee terug, Deenie. Wees niet bezorgd. We zullen zorgen dat het in orde komt.'

In orde? Er zou helemaal niets in orde komen. Ze zou worden begraven. In de grond worden gestopt. Mama. Deenie haalde diep adem en propte haar tas met geld naast pa. Riep meer glimvuur op om de oprijlaan te verlichten, zodat ze eventuele gaten zouden kunnen ontwijken, en pakte toen een van de handvatten van de kar. Charis greep het andere handvat.

'Laten we gaan.'

Piller Ulys liep uit extra voorzorg voor hen uit. De oprijlaan golfde onder hun voeten, maar ze zagen geen gaten. Wat ze wel zagen, was het paleis, waarvan zowel het oude als het nieuwe gedeelte was ingestort of op instorten stond. Het zou niet veilig zijn om er in de buurt te komen.

Ulys hapte naar adem. 'Barl zij genadig.'

'Ik kan het bijna niet geloven,' zei Charis met een ijle, geschokte stem. 'Het is het paléis. Het is daar altijd geweest.'

Deenie haalde haar schouders op, te aangeslagen om iets anders te voelen dan vermoeidheid. 'Aan altijd is vandaag een einde gekomen, Charis.'

'Nou...' Charis draaide haar door glimlicht beschenen gezicht naar haar toe. 'Dan zullen we naar mijn huis moeten gaan.'

Als haar huis nog overeind stond. Hoeveel was er van de stad overgebleven na die vreselijke bevingen? Er was maar één manier om erachter te komen. En als Charis' huis net als de Toren is ingestort? Wat doen we dan?

'Kom,' zei Charis. Haar kin trilde. 'Je pa heeft een warm bed nodig... en wij ook, als we geen kou willen vatten.'

Het was uitputtend om de kar over het hobbelige terrein te duwen, maar het verdreef in ieder geval de kilte van de regen. Dat beurde hen iets op... totdat ze ver genoeg op de Hoogstraat waren om te zien en te horen wat er met Dorana Stad was gebeurd.

'Het spijt me,' zei Ulys, naar de vuren in de verte starend, naar de vernielde winkels en huizen, naar de verdwaasde en bloedende mensen die over de omhooggekomen, met glimvuur verlichte keien zwierven. Een paar leden van de Stadswacht probeerden de orde te bewaren, maar ze leken net zo verdoofd en doelloos rond te lopen als iedereen. 'Ik moet hier helpen. Ik kom morgen naar het huis van de burgemeester om naar je vader te kijken, Deenie, zodra ik hier niet meer nodig ben. Ik beloof het.'

'Ga maar,' zei Deenie gelaten, want de piller had natuurlijk gelijk.

'We redden ons wel.'

Terwijl Ulys wegrende om de gewonden te helpen, onderdrukte Charis een snik. 'Denk je nog steeds dat je wakker zult worden, Deenie?'

'Ja,' zei ze eenvoudigweg. 'Kom mee. We kunnen hier niet blijven.'

Het kostte heel wat tijd om Charis' huis te bereiken, te voet de zware handkar over de omhooggekomen straten duwend, zigzaggend tussen ingestorte gebouwen en gapende gaten in de grond door. Niemand die ze tegenkwamen bood hulp aan. Er was te veel verdriet en wanhoop, en er waren te weinig ongedeerde handen die gemist konden worden.

'O, nee,' fluisterde Charis toen ze haar straat eindelijk bereikten. Van de eerste twee huizen die ze zagen, was niet meer over dan stenen, glas en gebroken dakpannen. 'Deenie...'

'Loop door,' zei Deenie met een harde stem om haar verdriet niet de overhand te laten krijgen. 'Niet kijken. We hebben zelf problemen genoeg om ons druk te maken over die van anderen.'

Toen Charis haar huis zag, dat op twee gesneuvelde ramen en een handvol gebroken dakpannen na ongeschonden was, barstte ze in tranen uit. Ze duwden de handkar tot aan de voordeur, die Charis openmaakte met de sleutel die ze aan een ketting om haar nek droeg. Deenie overspoelde het huis met glimlicht, waarna ze pa de salon in droegen. Ze waren te uitgeput om hem de trap op te krijgen. Ze legden hem op de oude, doorzakkende sofa neer, trokken zijn natte nachthemd uit en trokken hem - met gesloten ogen, omdat sommige dingen nu eenmaal ongepast waren - een van oom Pellens nachthemden aan, waarna ze het hem zo gemakkelijk mogelijk maakten met kussens, dekens en een paar van oom Pellens dikke wollen sokken aan zijn voeten. Er was geen hout voor een vuur. De dekens en sokken zouden moeten volstaan. Toen pa comfortabel lag, trokken ze hun eigen natte kleren uit tot aan de onderste droge laag en verspreidden ze in de keuken en de woonkamer om aan de lucht te drogen.

'Thee,' zei Charis toen dat allemaal gebeurd was. 'Dat is wat we nodig hebben. Er is nog een schepje kolen over om water te koken. Ga jij maar zitten, Deenie, ik doe het wel.'

Ze had niet de kracht om te protesteren, dus bracht Deenie eerst haar tas met geld uit de handkar naar binnen, die ze onder de sofa propte. Toen schoof ze een krukje bij en nam haar vaders koude hand tussen de hare. Zijn handen waren de laatste tijd nooit warm, maar er zat leven in hem. Ze voelde het. Daar was ook het verderf, maar het was tot rust gekomen.

'O, pa,' zei ze hulpeloos. 'Wat moet ik nu doen?'

Pa zei niets, en zelf had ze ook geen idee.

Ze dronk de hete, zoete thee die Charis haar bracht, maar kon de tarwebiscuit niet naar binnen krijgen en kwam niet van de kruk af. Charis at en dronk, krulde zich toen op in een leunstoel en viel snel in slaap.

Pa sliep ook. Zelfs zo'n vreselijke nacht had hem niet kunnen doen ontwaken.

De tijd verstreek. Achter de gesloten gordijnen gaf de nacht zich langzaam over aan de dageraad. Toen ze vond dat het licht genoeg was, stopte Deenie haar vaders hand onder zijn deken en stak haar arm uit om Charis' knie aan te raken.

Charis schrok wakker. 'Wat? Wat?' zei ze. 'Is er weer een beving?

Wat is er?'

'Nee,' zei ze. 'Maak je geen zorgen. Ik ga naar buiten. Ik moet Kerril vinden. Ik moet weten hoe ernstig de situatie is. Wil jij bij pa blijven zitten? Ik blijf niet lang weg, dat beloof ik.'

'Goed dan,' zei Charis, slaperig fronsend. 'Maar doe voorzichtig, Deenie. En niet treuzelen. Zoek uit wat je moet weten, en kom dan snel terug. En wat je verder ook doet, val niet in een gat.'

Op een of andere manier wist ze een glimlach op te brengen. 'Ik zal het proberen.'

Met een handvol munten uit haar tas in een van haar zakken liet ze Charis achter om over haar vader te waken en ging naar buiten. Het water van het nachtelijke noodweer lag in plassen en poelen in de straten. In het bleke ochtendlicht dat door de laaghangende bewolking heen probeerde te dringen, was de omvang van de schade aan de stad pijnlijk duidelijk zichtbaar. Zelfs het vallen van de Muur had niet zo'n ravage achtergelaten, als ze de verhalen van die lieve, oude Darran kon geloven. En dat kon ze.

De vroege ochtendlucht was klam en kil, en vervuld van de smerige stank van dood en verderf. Overal waar ze keek zag ze ingestorte huizen, ontwortelde bomen en diepe gaten en barsten in de straten en stoepen. In te veel voortuinen zag ze lichamen, sommige onder lakens of dekens, sommige onbedekt. Een paar keer ontsnapte ze aan de aandacht van een gardist die zijn best deed om dreigende problemen te voorkomen. Ze zag veel huilende Olken. Een paar Doranen. Sommigen van hen waren gewond. Geen van hen zag haar, zo gingen ze op in hun eigen verdriet en angst. Ze vond het niet erg. Ze wilde hen niet onder ogen komen, niet de voor de hand liggende woorden moeten zeggen.

Ik weet hoe je je voelt. Mijn huis is ook ingestort, en mijn moeder is dood. Ze sneed nog liever haar tong af met een roestig mes dan die woorden te moeten zeggen. Ze liet de buitenwijken achter zich en baande zich langzaam en voorzichtig een weg naar het centrum van de stad. Om antwoorden te vinden, moest ze iemand met gezag vinden, iemand van de Algemene Raad... hoewel er de laatste tijd bedroevend weinig raadsleden over waren. Of een Barlsman. Misschien zelfs Barlsman Jaffee. Commandant Mason van de Stadswacht. Iémand wiens taak het was om Dorana overeind en veilig voor haar inwoners te houden. Maar toen ze het Marktplein bereikte, ging ze langzamer lopenen langzamer... tot ze stilstond. O, pa.

Ze was met stomheid geslagen. Het hele plein was omhooggekomen en gebarsten. Het standbeeld van Barl was gereduceerd tot brokken steen op de losgeslagen straatkeien. En ieder belangrijk gebouw rond het plein was beschadigd of vernietigd. Het Gerechtshof was half ingestort. Het Geréchtshof, waar haar vader had geholpen de wet in het koninkrijk te handhaven. Waar hij en prins Gar elkaar voor het eerst hadden gezien als echte mensen, niet als vreemden die niets met elkaar gemeen hadden. Ze voelde de pijn daarvan door haar verdoving heen. Het was haar familiegeschiedenis die daar in puin lag. De Barlskapel was aan stukken geslagen, en er was geen Barlsman te bekennen. Ook oom Pellens arrestantenlokaal en de indrukwekkende zetel van de Algemene Raad hadden het niet overleefd. De bevingen hadden niets en niemand gespaard. De prachtige stad Dorana was één grote puinhoop.

O, pa.

Het geteisterde, stille plein was spookachtig leeg, op één man na, die verdwaasd en met verslagen hangende schouders op de stoep voor het Raadsgebouw stond. Toen ze dichterbij kwam, zag ze dat het burgemeester Stott was. Ze moest vier keer zijn naam roepen voordat hij besefte dat hij niet meer alleen was.

Stotts voorhoofd was geschaafd en hij keek met doffe en roodomrande ogen op haar neer. Hij leek te uitgeput om verbaasd te zijn. 'Deenie.'

'Meneer de burgemeester...' Ze moest haar keel schrapen. Waarom kan Charis geen gelijk hebben? Waarom kan ik niet gewoon... wakker worden?'Burgemeester Stott...'

Zijn dure kleren waren op verschillende plekken gescheurd. Onder de scheuren zag ze opgedroogd bloed. Er zat opgedroogd bloed op zijn handen. Hij raakte haar schouder aan.

'Deenie... jij bent Ashers dochter,' zei hij schor. 'Kun jij ons niet helpen? Kun jij dit herstellen? Heb je dan niéts van je vader in je?'

Geschokt deed Deenie een stap achteruit. 'Ik kan niet... u hebt niet het recht om...' Ze slikte gal weg. 'Mijn moeder is dood.'

'Er zijn heel veel mensen dood,' zei burgemeester Stott met een dikke stem van verdriet. 'Honderden misschien. Misschien zijn zij de gelukkigen. Zij zijn snel gestorven.'

Net zoals mama. 'Meneer de burgemeester, waar is de rest van de Raad?'

'Dood, stervende, gewond of ongedeerd,' zei hij schouderophalend.

'Barl mag het weten. Ik heb nog geen van hen gezien.' Hij streek met een hand over zijn stoppelkin. Zijn ogen stonden vol tranen. 'Het was fout om je broer de bergen over te laten trekken. Als hij hier was, zou hij dit kunnen herstellen. Hij zou alles weer in orde kunnen maken.'

Ze slikte meer gal weg. Rafel. 'Burgemeester Stott...'

'Wat doe je hier, meisje?' vroeg hij fronsend. 'Je zou niet zo over straat moeten zwerven. Je staat alleen maar in de weg. Ga naar huis, als je geen idee hebt wat je hieraan kunt doen. Zorg voor je zieke vader. Dat is je plicht als dochter.'

Alsof iemand me moet vertellen wat mijn plicht is.

'Ik heb geen huis,' snauwde ze, te moe en te bang om beleefd te blijven. 'De Toren is ingestort. Meneer de burgemeester, weet u misschien waar ik piller Kerril kan vinden?'

Stotts frons werd dieper en hij maakte een vaag gebaar met zijn hand. 'Ze is ergens gewonden aan het verzorgen. Deenie...' Hij drukte zijn vingers vluchtig tegen zijn lippen. 'Je vader... hij is waarschijnlijk de enige hoop van dit koninkrijk. Denk je dat hij nog wakker wordt? Denk je...'

Ze draaide zich op haar hielen om en liep weg.