8

Deenie zwierf bijna een uur lang door de vrijwel verlaten straten, maar ze kon piller Kerril noch enige andere piller vinden. Uiteindelijk, flauw van de honger en in de wetenschap dat Charis zich zorgen om haar zou maken, pakte ze brood en geconserveerd vlees uit een half ingestorte winkel op de Sluipweg achter het plein, en liet een zilveren trin als betaling achter op de toonbank. Daarna zocht ze haar weg terug naar het grotendeels ongeschonden huis van oom Pellen. Nog steeds werd ze door niemand opgemerkt. Ze hield haar hoofd gebogen en liep snel door. Als nog iemand haar zou vragen of ze dit ongedaan kon maken of aan haar hoofd zou gaan zeuren over pa, zou ze waarschijnlijk iets onverstandigs doen.

Charis sprong op toen ze de salon betrad. 'Deenie! Je bent uren weg geweest. Ik was ervan overtuigd dat je was doodgevallen in een gat!'

'Dat had makkelijk kunnen gebeuren,' zei ze. 'Barl weet dat er tientallen zijn om uit te kiezen.' Ze stak haar vriendin het brood en het vlees toe. 'Heb je honger?'

Charis pakte de proviand gedachteloos aan. 'Is het heel erg? De stad?'

Haar benen weigerden plotseling dienst. Ze liet zich op de kruk naast de sofa vallen. Pa had zich niet bewogen. Ze pakte zijn hand vast en richtte haar blik op zijn bleke, bewegingloze gezicht. Er zaten alweer stoppels op. Ze moest hem nodig scheren.

'Ja. Wat er in Dorana is gebeurd... Charis, het was het ergste wat ik ooit heb gezien.'

'Erger dan Westwalen?' vroeg Charis ademloos.

Ze knikte. 'Veel erger. Ik denk... Ik denk...'

Maar ze kon het niet zeggen. Nog niet.

'Ik ga het ontbijt klaarmaken,' zei Charis. 'En daarna kunnen we praten over wat we moeten doen.'

Ze verdween naar de keuken. Deenie draaide zich weer naar haar vader toe en legde haar hand tegen zijn wang. 'En dat is de grote vraag, nietwaar, pa?' fluisterde ze. 'Wat gaan we doen?'

Hij gaf geen antwoord. Zo stil, zo ver weg. Maar voor het eerst sinds hij in deze afschuwelijke bewusteloosheid was geraakt, speet het haar niet. Want zolang hij sliep, kwam hij niet te weten dat mama dood was.

En ik ga het hem ook niet vertellen. Als ik het hem vertel, volgt hij haar misschien... en ik ben er nog niet klaar voor om hem te verliezen. Nadat ze hadden gegeten, vertelde Deenie Charis alles wat ze in de stad had gezien en gehoord. Charis hoorde haar zonder iets te zeggen aan, diep weggedoken in de leunstoel, en toen het droevige verhaal klaar was, bleef ze geruime tijd zwijgen.

Maar uiteindelijk veerde ze op. 'Heeft er niémand de leiding?'

'Nou ja, burgemeester Stott, neem ik aan, maar het enige wat hij deed, was doorratelen over dat pa ons moest redden. Ik denk niet dat hij weet wat hij moet doen, Charis. Ik denk dat niemand dat weet. Zoiets als dit is nooit eerder gebeurd. Ik weet niet eens hoeveel er van de Raad over is om de leiding van hem over te kunnen nemen.'

'Papa zou het nooit zo hebben gedaan,' mompelde Charis. 'Hij en je pa hebben er na de val van de Muur samen voor gezorgd dat Dorana weer werd opgebouwd. Samen hebben ze het koninkrijk weer opgebouwd. En... en...' Haar stem klonk zacht en aarzelend. 'En je moeder natuurlijk.'

Mama. De salon werd plotseling wazig toen haar ogen zich met hete tranen vulden.

'Deenie, wat je moeder betreft...'

'Ik weet het, Charis,' zei ze, verwoed met haar ogen knipperend. 'Ik moet terug naar de Toren. Ik moet...'

Haar ergens te rusten leggen. Haar begraven. Haar aan de aarde toevertrouwen.

'Wat ik wilde zeggen,' zei Charis, nog steeds aarzelend, 'is dat je haar misschien in de koninklijke crypte te rusten kunt leggen. Als die tenminste niet is vernietigd. Dan hoefje geen... je weet wel... geen graf te graven.'

De koninklijke crypte. 'Ik denk dat pa dat fijn zou vinden,' zei ze langzaam. 'En ik zou het ook fijn vinden. Maar...'

'Daar heb ik ook aan gedacht. Misschien kan ze een van de andere kisten delen. Tijdelijk. Totdat alles weer normaal is.'

Als dat ooit gebeurt. Maar dat zei ze niet hardop. 'Niet prinses Fanes kist,' zei ze. 'Mama sprak niet vaak over haar, maar ik weet dat pa haar niet kon uitstaan.'

'Koningin Dana's kist?' stelde Charis voor. 'Volgens pa was iedereen dol op haar.'

Ja. Koningin Dana's kist. Dat klonk goed. Pa zei altijd dat mama de koningin van zijn hart was.

'Je zult hulp nodig hebben,' zei Charis. 'Je zult mij nodig hebben. Dat is niet iets wat je in je eentje kunt of mag doen, Deenie.'

En dat wilde ze ook absoluut niet. 'Maar ik kan pa hier toch niet alleen achterlaten?' protesteerde ze. 'Dat hij zich nog niet heeft bewogen, wil niet zeggen dat het niet kan gebeuren. En ik kan het risico niet lopen dat hij -'

Er werd op de deur gebonsd. Charis en zij staarden elkaar geschrokken aan. De stad was nog niet tot chaos vervallen, maar dat kon wel gebeuren. Nu er niemand de leiding had en orde hield, en iedereen zo bang en wanhopig was, zóu dat ook gebeuren.

Charis ging kijken wie het was en kwam even later terug met piller Ulys. De jonge novice was vuil en zag grauw van uitputting. Haar groene tuniek was besmeurd met bloed en andere dingen.

'Kerril kan niet komen,' zei ze onomwonden. 'Ze heeft mij gestuurd. Ik moet je vader in de gaten houden en het haar onmiddellijk laten weten als er iets in zijn toestand verandert.'

Piller Ulys zag eruit alsof ze geen drie stappen kon verzetten, maar dat zei Deenie niet. 'Dank je,' zei ze in plaats daarvan. 'Dat stemt me dankbaar.' Ze keek naar Charis en zag dat ze hetzelfde dachten. 'Ulys, je ziet er vermoeid uit. Heb je ook honger?'

Ulys liet een half lachje horen, waarin doorklonk dat de tranen haar hoog zaten. 'Het was tot nu toe een lange, zware nacht, en een nog vreselijker dag. Zoveel gewonden. Zoveel stervenden.'

'Je moet wat rusten,' zei Charis. 'Niemand heeft er iets aan als je instort. En als je hier blijft om iets te eten en een kop thee te drinken, zodat je weer een beetje bijkomt, dan bewijs je Deenie en mij daar tevens een gunst mee.'

Met een snelle blik op pa pakte Deenie Ulys' arm en trok haar zachtjes mee. 'Het is mama,' zei ze zacht. 'Ik moet... voor haar zorgen. En ik heb Charis' hulp nodig.'

Ulys' gezichtsuitdrukking veranderde. 'O. Ja. Natuurlijk blijf ik dan een tijdje, Deenie. Maar... wees voorzichtig. Nu de ergste schok voorbij is, worden de mensen pas echt bang.'

Opnieuw een blik op Charis. 'Ik ben al buiten geweest. Wat ik zag, was voornamelijk verwarring.'

'Barlsman Jaffee is omgekomen in zijn kapel,' zei Ulys met een gepijnigde blik in haar ogen. 'Ook Spreker Shifrin is dood. Gardecommandant Mason is gewond. De helft van de Stadswacht is gewond. En aangezien er geen belangrijke Doraan meer in de stad is...'

'Heeft alleen burgemeester Stott de leiding,' zei Deenie moedeloos. Barlsman Jaffee? O, pa, dat is vreselijk. 'En burgemeester Stott leek me zo in de war dat het een wonder is als hij zijn eigen naam nog weet.'

'Maar ik ben ervan overtuigd dat alles uiteindelijk goed komt,' voegde Ulys eraan toe, duidelijk niét overtuigd, maar met de behoefte het te geloven. 'Blijf niet bij het paleis rondhangen, Deenie. En kom voor het donker terug. Als je het niet voor jezelf doet, doe het dan voor mij.'

'Dat beloof ik,' zei ze. 'Maar vertel me voordat ik ga hoe het met pa is.'

Charis verdween naar de keuken om het laatste brood en vlees op te snijden en nieuwe thee te zetten. Terwijl ze daarop wachtte, onderwierp Ulys pa aan een snel onderzoek. Ze drukte een handpalm tegen zijn voorhoofd, voelde zijn pols en testte de kracht van zijn adem tegen haar wang.

'Voor zover ik kan zien, heeft hij geen nare gevolgen van de afgelopen nacht ondervonden,' zei ze toen ze klaar was. 'Dat mag een wonder heten.'

Deenie streek pa's slappe haar uit zijn gezicht. 'Hij is de Onschuldige Magiër.'

'Deenie.' Ulys vouwde haar handen voor haar buik. 'Wat er volgens jou in hem zit, is dat waar? Voel je het?'

'Als ik ja zeg, geloof je me dan? Kerril doet dat namelijk niet.'

'Piller Kerril is een pragmatische vrouw,' zei Ulys, haar woorden uiterst zorgvuldig kiezend. 'Ze gelooft alleen wat ze kan zien.'

Vóór vandaag had ze nooit veel aandacht aan Ulys besteed. Ze had haar alleen als een Doraanse hulppiller gezien die wel eens bij pa waakte. Maar nu leek haar mening opeens ontzettend belangrijk.

'En jij?'

Ulys keek om toen Charis terugkeerde met een maaltijd en een kop thee op een blad. 'Ik begrijp het wellicht niet, Deenie, en het druist misschien in tegen alles wat me als piller en als magiër is geleerd, maar... ik zag je gezicht gisteravond. Ik zag wat je in de storm voelde, en in de bevingen. Dat was echt. Ik kon het niet voelen, maar het was echt. Dus...' Met een beleefd knikje pakte ze het blad van Charis aan en liep terug naar de rechte houten stoel. 'Het zou dwaas zijn te zeggen dat je andere dingen niet ook kunt voelen, nietwaar?'

'Net zo dwaas als Kerril?' mompelde Deenie. 'En ja, het is waar. Er zit een verdorven plek in pa, die hem probeert te vernietigen. Het kost hem al zijn kracht om ertegen te vechten. Ik denk dat hij daarom niet wakker wordt.'

'En die verdorven plek, zoals jij het noemt,' zei Ulys, 'heb je enig idee wat het is? Weet je wat de oorzaak ervan is?'

'Denk je niet dat ik dat dan al veel eerder zou hebben verteld?'

snauwde ze. Stom mens. 'Ik heb je verteld wat ik weet, Ulys. Meer weet ik niet.'

'Je kunt maar beter goed luisteren naar wat Deenie zegt,' zei Charis, die naast de sofa stond, met haar armen strijdlustig over elkaar geslagen. 'Ze is de dochter van de Onschuldige Magiër, piller Ulys. Ze is Rafels zuster. En ze zijn geen van allen doorsnee Olken.'

'Dat weet ik.' Ulys nam een hap brood en vlees, kauwde, slikte en spoelde het weg met een slok thee. 'Ik heb nog een vraag. Misschien word je er boos om, maar...'

'Maar aangezien iedereen het me vraagt, kun jij het ook wel doen?'

Gefrustreerd stond Deenie op van de kruk en beende naar het raam. Ze leek pa wel. Zij en Raaf hadden vaak gelachen om de manier waarop pa altijd naar het raam stampte om naar buiten te kijken als hij geïrriteerd was.

'Ulys, ik zal je vertellen wat ik al die anderen ook vertel. Als pa wakker was, als hij die verdorven plek niet in zich had, dan zou hij waarschijnlijk iets kunnen doen om Lur te redden. Dat heeft hij altijd gedaan. Mama...' Ze moest even stoppen, maar de tranen bleven koppig dreigen. 'Mama zei dat hij daarvoor is geboren. Om ons koninkrijkje te redden. Maar nu hij niet wakker wordt, kan hij het ook niet redden, nietwaar?'

'Kun jij het?'

Drie woordjes die als dolken haar hart doorboorden. Ze schudde haar hoofd. 'Nee.'

'Ik dacht dat Charis zei -'

'Vergeet wat Charis zei!' riep ze uit. Ze draaide zich op haar hielen om. 'Charis moet leren wanneer ze haar mond moet houden. Ja, ik bén Ashers dochter. Ja, ik bén Rafels zuster. Maar dat betekent niet dat ik net zo ben als zij. Dat ben ik mét. Ik kan het klimaat niet regelen. Ik kan Lur niet redden. Kon ik het maar! Barl weet dat het een redder nodig heeft!'

Ulys liet haar schouders hangen. Het eten en de thee waren vergeten. 'Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling om... Het spijt me.'

'Deenie...'

Vol wroeging keek ze naar Charis, die zo'n uitbrander niet had verdiend. 'Nee, het spijt mij,' zei ze beverig. 'Dat was gemeen. Het is alleen... iedereen blijft het me maar vragen, en ik moet steeds weer zeggen dat ik niet kan helpen, en...' Ze moest haar zin weer afbreken, omdat haar stem brak en pijnlijk in haar keel bleef steken.

'Het is wel goed,' zei Ulys, een en al sympathie. Ze was geen dom mens. Ze was bijzonder aardig. 'We begrijpen het.'

Maar dat deed ze niet. Hoe kon ze het begrijpen? Deenie beet op haar lip. 'Het is heel erg daarbuiten, nietwaar, Ulys? Ik heb het niet gedroomd.'

'Het is ontzettend erg,' zei Ulys. Ze klemde haar vingers om haar theekop. 'Ik ben... ik ben bang.'

'We zijn allemaal bang,' zei Charis. 'Maar we mogen ons niet door angst laten overheersen. Er is een uitweg. Die moet er zijn. Het enige wat we moeten doen is hem vinden.'

'Ja,' zei Ulys knikkend, in een poging om dapper te zijn. 'Ja, je hebt vast gelijk. Deenie, ik denk dat jij en Charis moeten vertrekken als jullie nog willen gaan. Des te eerder zijn jullie terug. Ik weet dat ik hier nodig ben, maar nu er zoveel mensen hulp behoeven en er te weinig pillers zijn, ben ik overal nodig.'

'We zijn zo snel mogelijk terug, dat beloof ik.'

'Goed,' zei Ulys. Toen schraapte ze haar keel. 'Deenie... je moeder. Moet ze gebalsemd worden? Ik heb tijdens mijn opleiding aan dodenverzorging gedaan en... ik heb een bezwering voor je als je die nodig hebt.'

'O,' zei ze flauwtjes. Daar had ze niet aan gedacht. Ze had haar best gedaan om er niet aan te denken dat mama dood was. 'Ja.'

Dus haalde Charis pen en papier voor Ulys, die de woorden neerkrabbelde en Deenie het papier toestak. 'Het is niet de makkelijkste bezwering, maar je bent Ashers dochter. Ik weet zeker dat het je zal lukken.'

Zelf was ze daar niet zo zeker van, maar ze stak het opgevouwen stuk papier in haar zak. 'Dank je, Ulys. Voor alles.'

De ontreddering in Dorana was zo groot dat ze nauwelijks aandacht trokken toen ze zich moeizaam met de handkar een weg door de stad baanden. Een paar mensen keken. Een paar mensen wezen. Maar de meeste mensen waren zo met hun eigen strijd en ellende bezig dat ze geen aandacht hadden voor wat een paar Olkense meisjes aan het doen waren. Grimmig en vastberaden duwden ze de kar langs de rand van het Marktplein tot ze de Hoogstraat bereikten. Daar hielden ze even stil om op adem te komen.

'Het is verschrikkelijk,' fluisterde Charis toen ze de omvang van de ravage in de stad in het volle daglicht zag. 'Als een speelgoedstadje dat kapot is getrapt door een klein kind met een driftaanval.'

Bloemrijk, maar waar. Deenie wendde zich van de ingestorte winkels en gebouwen en de ontmoedigde Olken af om omhoog te kijken naar het eind van de Hoogstraat, en ze hapte naar adem. 'O!'

Het prachtige zeemeeuwwitte paleis was volledig verdwenen. Hun hele leven had het boven de stad uitgetorend, glanzend in de zon, een vertrouwde en geruststellende aanwezigheid. Nu was er alleen nog een lelijk gat.

Charis' hand schoot naar haar mond. 'Barl zij genadig. Deenie, wat moeten we doen als de koninklijke crypte ook is vernietigd?'

Ze had haar best gedaan om daar niet aan te denken. 'Laten we niet op de zaken vooruitlopen, Charis. We moeten voortmaken, anders brengen we piller Ulys in de problemen.'

Het was een hijgende, zwetende aangelegenheid om de handkar de Hoogstraat op en naar het terrein van het paleis te duwen. Tegen de tijd dat ze op gelijke hoogte met het ingestorte paleis kwamen, scheuren in de aarde en omgevallen bomen ontwijkend, waren ze allebei kwaad en hadden ze spijt dat ze geen sterke man hadden gezocht om te helpen. Ze stopten weer om op adem te komen en hun spieren te strekken. Charis wees. 'Kijk.'

Tussen de puinhopen van het paleis scharrelden Olken en Doranen, daar waar de dagelijkse regeringszaken grotendeels hadden plaatsgevonden. Al die documenten, verloren. Ontelbare jaren van de geschiedenis van Lur. En ergens daaronder lagen vele kisten met geld begraven. De schatkamer. De stadsgardisten die zich in de puinhopen waagden, zouden daar moeten blijven om al dat geld te bewaken.

'Ze hebben ons niet gezien,' zei Charis op gedempte toon. 'Vind je dat we iets moeten zeggen?'

Deenie schudde haar hoofd. 'Nee. Ik wil met niemand praten. Het enige wat ik wil, is mama te rusten leggen.'

Dus duwden ze de kar door naar de Toren, maar ook daar stonden gardisten, die hun leven en ledematen waagden in de stapel blauwe stenen die ooit een thuis waren geweest. De eerste man die hen zag, riep iets naar zijn drie metgezellen, en kwam toen op hen afrennen. Wyn was zijn naam. Een vriend van Raaf.

'Juffrouw Deenie! Juffrouw Orrick!' zei hij, geschokt en verheugd.

'We waren al naar jullie op zoek tussen het puin.'

'We waren hier, maar we zijn op tijd weggekomen,' zei Deenie. 'De meesten van ons. Wyn... waar is mijn moeder?'

Wyns prettige, alledaagse gezicht versomberde. 'Vrouwe Dathne. Het spijt me zo. We... we hebben haar daar in de schaduw gelegd.' Hij wees. 'Ben je hier voor haar, Deenie?'

Als ze naar Wyns gezicht bleef kijken, naar zijn lichtbruine ogen en de diepe, opgezwollen snijwond op zijn linkerwang, dan hoefde ze niet naar de Toren te kijken. Dan hoefde ze zich niet te herinneren hoe het had gevoeld toen hij was ingestort. Hoe de aarde had aangevoeld en in haar bloed had geschreeuwd toen de pikdonkere nacht karmozijnrood was opgelicht door de bliksem.

'Wyn, ik ga mama in de koninklijke crypte te rusten leggen,' zei ze.

'Dat is wat mijn pa zou willen. En dat is ook wat ze verdient, na alles wat ze voor Lur heeft gedaan. Ik hoop dat je daar niet moeilijk over gaat doen.'

'Moeilijk?' Wyn staarde haar aan. 'Nee. Waarom zou ik?'

'Er is zeker nog niemand bij de crypte geweest?' vroeg Charis. 'Om te kijken of hij er nog is?'

'Ik weet het niet, juffrouw Orrick,' zei Wyn geschrokken. 'Ik geloof het niet.'

'Misschien kun jij voor ons gaan kijken?'

'Ja, natuurlijk,' zei hij. 'Blijven jullie maar hier, Deenie. Ik ren wel even heen en terug.'

'Dank je, Wyn,' fluisterde Deenie.

Raaf had zich wel eens spottend over Wyn uitgelaten, en hem boers en simpel genoemd. Maar voor haar was hij nu de meest geweldige man op aarde. Ze keek hoe hij op een drafje door de paleistuin rende, en draaide zich toen om om te kijken waar hij en zijn medegardisten haar moeder hadden neergelegd. Daar was ze. Ze was niet alleen verplaatst, maar ook respectvol in een laken gewikkeld. Hadden ze dat tussen het puin van de Toren gevonden? Of bij het paleis? Of hadden Wyn en zijn vrienden het uit voorzorg meegenomen, op het ergste voorbereid? Het maakte niet uit. Het was een zegen. De leren jas waarmee ze haar moeder de avond ervoor had bedekt, lag opgevouwen naast haar op de ongelijke grond. Charis pakte Deenies hand vast. 'Kom. Laten we bij haar gaan zitten.'

Ze lieten de handkar achter en zochten hun weg over de rest van de door de beving gebarsten en met bomen bezaaide oprijlaan. Nu moest ze wel naar de Toren kijken. Naar wat ervan over was. Eronder was een groot gat ontstaan, dat de helft van de blauwe stenen, ramen, dakpannen en inhoud had opgeslokt.

Deenie hoorde zichzelf snikken, één keer.

'Dapper zijn,' fluisterde Charis terwijl ze in de hand van haar vriendin kneep. Ze wilde niet dapper zijn. Ze wilde schreeuwen en huilen. Maar wat zou dat voor zin hebben? Het zou haar moeder niet terugbrengen. Het zou de Toren niet op magische wijze weer doen herrijzen. De leren jas was niet groot genoeg om met zijn tweeën comfortabel op te zitten, dus werden ze allebei nat van de door regen doordrenkte grond. Met gekruiste benen naast haar moeder zittend, kon ze zichzelf er niet toe brengen om het laken weg te trekken. Zelfs het losjes gedrapeerde linnen kon de popachtige stijfheid van haar moeders ledematen niet verhullen. Als ze diezelfde stijfheid in mama's gezicht zou zien, wist ze dat ze haar zelfbeheersing volledig zou verliezen.

'Deenie?' Charis schraapte haar keel. 'Ik zeg dit niet graag, maar als je die bezwering wilt gebruiken die piller Ulys je heeft gegeven...'

Ja. Die kon ze het beste nu gebruiken, nu ze toch moesten wachten. Ze haalde het opgevouwen stuk papier uit haar zak, vouwde het open en las Ulys' haastig opgeschreven woorden. De piller had gelijk, de Doraanse balsembezwering was ingewikkeld. Vooral voor haar, zonder betrouwbare beheersing over haar magie. Maar het moeilijkste van alles was dat ze haar dode moeder zou moeten aanraken.

O, pa. Geef me kracht.

'Kan ik iets doen?' vroeg Charis beschroomd.

Nee. 'Je bent hier. Dat is voldoende.'

Charis' ogen vulden zich met tranen. 'Ik wilde dat ik meer kon doen. Deenie, ik wilde...'

'Ik weet het,' zei ze snel. 'Het is al goed. Wees nu even stil, zodat ik dit kan doen.'

Met een bonzend hart en een misselijk gevoel legde ze haar handpalm zacht op mama's roerloze borst. Zelfs door het laken heen voelde ze de onnatuurlijke kilte. Mama. O, mama. Met een brok in haar keel van verdriet sprak ze de bezwering uit.

Werk alsjeblieft, werk alsjeblieft.

Toen ze het laatste woord van de bezwering oplas, ziek van angst om te falen, voelde ze de kracht oplaaien en door haar lichaam stromen. Voelde hem in haar moeder stromen. Ze meende lentebloemen te ruiken en een tintelende golf van warmte te voelen.

'Was dat het?' zei Charis na een korte stilte. 'Ik dacht dat er... ik weet niet... vonken of zo aan te pas zouden komen.'

Opnieuw misselijk, maar nu van opluchting, trok ze haar hand terug. 'Nee. Dat was het. Niets bijzonders.' En ik heb het gedaan. Dit is voor het eerst dat een Doraanse bezwering me in één keer is gelukt. Was jij dat, pa? Heb je me geholpen? Haar stem brak. 'Mama, het spijt me. Het spijt me zo.'

Charis staarde haar aan. 'Deenie, niet doen. Het was een ongeluk.'

De stemmen van de andere gardisten rezen en daalden tussen het puin van de Toren. Geknars van steen op steen. Een waarschuwende kreet. Een vloek. Melodieus gerinkel van gebroken glas op steen. De scherpe geur van het sap van de ontwortelde djelbabomen prikkelde in haar neus. Al die arme nachtvogels die geen huis meer hadden. Net als ik. Ik ben niet meer dan een dakloze nachtvogel.

'Deenie, ik meen het!' zei Charis scherp. 'Ga me nu niet vertellen dat je jezelf de schuld van deze tragedie geeft.'

Met lede ogen en een zwaar hart keek ze haar vriendin aan. 'Ik heb toegestaan dat ze in pa's kledingkast bleef rommelen, Charis. Ik heb haar als eerste de trap aflaten gaan. En toen de storm, de bevingen... ik raakte zo buiten mezelf dat ik moest blijven stilstaan. Maar ik dwong haar door te lopen. En toen ging het glimvuur uit. Als ik haar bij me had gehouden, of bij haar op de trap was geweest, als ik haar had vastgehouden, haar had geholpen...'

'Dan had ze jou misschien met zich meegesleept!' zei Charis fel.

'Dan had ik hier bij haar én jouw lichaam gezeten!'

'Ga niet zo tegen me tekeer, Charis,' mompelde ze. 'Ik kan het niet helpen dat ik me zo voel.'

Charis prikte in haar knie. 'Nou, ik ook niet. Ik krijg zin om je een mep te geven, Deenie. Het was niet jouw schuld!'

Misschien had ze gelijk. En misschien was het ook niet haar schuld dat pa niet wakker werd, ook al voelde ze het verderf in hem. Het was niet haar schuld dat ze als magiër niet sterk genoeg was om Lur te genezen. Ze kon er niets aan doen hoe ze was geboren. Maar is Rafel mijn schuld? Dat ik hem aan de andere kant van de Bergen van Barl aan zijn lot overlaat, waar hij ook is, terwijl hij me nodig heeft en om me schreeuwt, en ik niet eens probeer hem te gaan redden ? Is dat wel mijn schuld?

'Deenie?' zei Charis argwanend. 'Waar denk je aan?'

Soms wil ik helemaal niet denken.

'Niets,' zei ze. Bij het zien van Charis' boze en geërgerde gezicht voegde ze eraan toe: 'Niets waar ik nu over wil praten. Pas wanneer ik daaraan toe ben.'

Voordat Charis kon gaan zeuren of tegenspreken, keerde Wyn terug van het terrein van het paleis. Er zat verse modder op zijn vuile uniform, en zijn stevige laarzen waren tot boven de enkels bedekt met klonten aarde.

'De crypte staat er nog,' zei hij. De snee in zijn wang was weer opengegaan en er druppelde helder bloed uit. Hij leek het niet te merken.

'De Tuin der Herinnering is helaas grotendeels geruïneerd, maar... als je vrouwe Dathne nog steeds bij de koninklijke familie te rusten wilt leggen, dan lijkt dat me geen probleem. Er zijn waarschijnlijk regels voor, en misschien heb je toestemming nodig van de Raad, maar...'

'Ik denk niet dat er nog een Raad is, Wyn,' zei Deenie. 'Er zal in ieder geval weinig van over zijn. En zoals ik al zei: mijn moeder heeft dit verdiend.'

Wyn knikte. 'Dat heeft ze zeker. Deenie...' Hij aarzelde. 'Ik heb je in geen maanden gezien, niet sinds je vader ziek werd. Ik wil je zeggen dat ik het vreselijk vind van Rafel. Hij was een goede vriend van me. En Gans ook.'

O, Gans. Ze stond zichzelf nooit toe om aan Gans Martin te denken. Al die meisjesdromen die ze voor niets had gedroomd. Gans en zij hadden elkaar nooit gekust. Nooit geknuffeld. Het was altijd 'later'. Maar nu zou er geen 'later' meer zijn.

'Dat is aardig van je, Wyn,' zei ze op een toon die niet onvriendelijk was, maar wel duidelijk maakte dat hij genoeg had gezegd. 'Kun je ons helpen met mijn moeder? En met wat er in de crypte moet gebeuren?'

'Natuurlijk,' zei hij. 'Ik zal Grif halen om mee te helpen.'

Toen ze toekeek terwijl Wyn en zijn vriend Grif mama als een bundel vademhout achter in de handkar legden, stortte ze bijna in, maar ze moest kijken. Ze kon dit alles de rug niet toekeren, want dat zou laf zijn. Het zou haar moeder teleurstellen.

De jonge mannen pakten de handgrepen van de kar en begonnen te duwen. Ze volgde hen met Charis, die haar hand weer vastpakte. Het was een vreemde en bedroevende begrafenisstoet, die oom Pellens begrafenis extravagant deed lijken. O, mama, je verdient zoveel meer dan dit. Liederen in de Barlskapel, gebeden van Barlsman Jaffee. En alle zielen in Dorana zouden zich moeten verzamelen om afscheid van je te nemen.

Maar er was geen Barlskapel meer, en Jaffee was dood. En alle zielen in Dorana waren zelf dierbaren verloren om om te rouwen. Charis boog zich naar haar toe. 'Maak je geen zorgen, Deenie,' fluisterde ze. 'Later zullen we dit doen zoals het hoort. Wanneer dit allemaal voorbij is, zal ik daarvoor zorgen. Dat beloof ik.'

Ze knikte, maar durfde niets te zeggen. Als ze haar mond opendeed, zouden er alleen jammerkreten van verdriet uit komen. Eindelijk bereikten ze de crypte. Ze schonk nauwelijks aandacht aan de vernielde Tuin, en had alleen oog voor Wyn en Grif, die mama voorzichtig uit de handkar tilden en haar de koele duisternis van de crypte in droegen. Na zacht glimvuur te hebben opgeroepen, volgde ze hen naar binnen, met Charis als liefhebbende schaduw. Wyn en Grif zeiden niets, maar knikten slechts toen ze naar de stenen kist van koningin Dana wees. Voorzichtig legden ze mama op de stenen vloer, waarna ze zonder enig teken van angst of aarzeling het zware deksel met het gedenkbeeld van de laatste rustplaats van de koningin tilden. Ze kreunden onder het gewicht. Charis' koude vingers klemden zich om de hare. Zij was ook koud, vanbinnen, waar niemand het kon zien. Ze zou niet weten wat ze zonder Charis aan haar zijde had moeten doen.

'Weet je het zeker, Deenie?' vroeg Wyn op gedempte toon. Hij hield zijn blik zorgvuldig op haar gericht, en niet op de kist. 'Hierin?'

'Ik weet het zeker,' zei ze. 'En als je bang bent voor de gevolgen, maak je dan geen zorgen. Ik zal het aan niemand vertellen.'

Ze kende Wyns vriend Grif helemaal niet, die lange, hoekige jongeman met pukkels op zijn kin. 'Ik ben niet bang,' zei hij schor. 'Het is jouw familie. Jouw keuze.'

Met moeite wist ze een glimlach voor hem op te brengen. 'Dank je.

Alsof ze hun eigen geliefde vlees en bloed was, lieten ze mama in de kist zakken. Daarna schoven ze het deksel terug, opnieuw kreunend onder het gewicht, en deden een stap achteruit. Drukten hun hand tegen hun borst en bogen hun hoofd, in een stil vertoon van respect.

'Is er nog meer wat we kunnen doen?' vroeg Wyn daarna. 'Zo niet, dan kunnen Grif en ik beter...'

'Nee, nee,' zei ze. 'Ga maar. Ik ben jullie zeer dankbaar. En mijn pa ook. Ik weet dat hij dit bijzonder op prijs zou stellen.' Ze draaide zich om. 'Charis, ga jij ook maar terug. Ga naar huis. We mogen Ulys niet langer van haar plichten als piller afhouden dan nodig is... en ik wil graag even alleen zijn.'

Met tranen in haar ogen kuste Charis haar wang. 'Natuurlijk.'

Eindelijk alleen liet Deenie zich op de stenen vloer zakken en leunde tegen koningin Dana's kist aan. Misschien had Charis gelijk en was mama's dood haar schuld niet, maar toch voelde ze zich verantwoordelijk. Ze liet zich langs de kist glijden tot ze languit op de koude vloer lag, plotseling uitgeput. Ze legde haar hoofd op haar armen en liet de tranen komen, eindelijk, in een hete, onstuitbare stroom. Toen de tranen ten slotte op waren, voelde ze zichzelf wegglijden in duisternis en slaap... waar Rafel haar weer vond. Alleen zijn stem dit keer, wanhopig en veel zwakker.

Help me, Deenie. We hebben weinig tijd meer. Je kunt me vinden. Je moet me vinden. Doe je dat niet, dan zal de hele wereld daarvoor boeten. En toen schreeuwde hij, en schrok ze wakker.

Met een bonzend hart en verse tranen die in haar ogen opwelden, drukte ze haar handen tegen haar koude gezicht. 'En hoe moet ik je vinden, Raaf? Denk je dat ik vleugels kan toveren en over de bergen kan vliegen? Of dat ik met mijn vingers kan knippen en het rif kan breken, en al die maalstromen en waterhozen kan laten verdwijnen?'

Hij gaf geen antwoord.

Heen en weer geslingerd tussen wanhoop en boosheid krabbelde ze overeind en begon tussen de vele kisten door te ijsberen. In haar verwarring en opwinding lette ze niet goed op, en ze slaakte een luide kreet toen haar heup hard met de scherpe hoek van een van de kisten in aanraking kwam. Het was die van koning Gar. Het deksel met het gedenkbeeld was niet helemaal dicht, wat gevaarlijk was als iemand niet goed oplette. Mompelend wreef ze over de beurse plek en trok een gezicht naar pa's beste vriend, waarna ze verder ijsbeerde. Dit is typisch iets voor Raaf. Help me, zegt hij, maar hij zegt er niet bij hoe. Als ik niet kan vliegen of op water kan lopen, denkt hij zeker dat ik een waterhoos kan temmen en daarop naar hem toe kan rijden. Alsof ze dat kon. Alsof iémand dat kon. Lur was vervuild met duistere magie en er was geen ontsnapping mogelijk. Hoeveel boten hadden geprobeerd het woeste water te bedwingen? Tientallen... ontelbare... en een voor een waren ze gezonken of aan splinters geslagen tegen het Drakentandrif.

Waarom denkt Raaf dat ik meer geluk zal hebben?

Ze zou het niet doen. Ze kon het niet. Ze was Deenie de muis, die alleen maar deed alsof ze een kat was.

Behalve... behalve...

Ik voel dingen. Dat is de enige magie waar ik echt goed in ben. En wanneer het op voelen aankomt, ben ik beter dan de meeste anderen. Nou, ja. Beter dan iedereen, volgens mama. Volgens mama voelde niemand de kronkelingen en verschuivingen in aarde en water zo sterk als haar Deenie. Tot nu toe was die gave niet meer geweest dan een vloek, maar...

Stel dat het betekent dat ik mijn weg door de haven en voorbij het rif kan voelen?

Wat een idioot idee. Waar kwam dat opeens vandaan?

Maar... ik ben Ashers dochter. Ik moet ergens goed voor zijn. Ik mag hem niet teleurstellen.

Met een bonzend hart draaide ze zich om en keek naar Darrans gedenkbeeld, dat pa zo levensecht en mooi had gemaakt.

'Hé daar, ouwe kraai,' fluisterde ze terwijl ze ernaartoe liep. Zo had pa hem altijd genoemd wanneer hij in een plagerige bui was. 'Ik ben het, Deenie. Ik weet trouwens dat het jouw schuld is dat ik zo'n stomme naam heb. Gardénia. Dacht je dat ik er niet achter zou komen?

Rafel heeft het me verteld.'

De flakkerende glimvuurschaduwen overtuigden haar er bijna van dat hij glimlachte.

'Weet je nog wat je me altijd vertelde?' zei ze, nog steeds fluisterend. 'Dat ik bijzonder was, net als Rafel, maar op mijn eigen speciale manier? Was dat waar, Darran? Meende je dat? Of probeerde je me alleen maar te troosten als Raafs geplaag me aan het huilen had gemaakt?'

Hij gaf geen antwoord. Het was doodstil in de crypte.

'Darran, we zitten zwaar in de problemen,' zei ze, met haar vingers zijn witstenen haar strelend. 'En ik ben de enige die ons er nog uit kan redden. Mama is dood. Pa is ver weg. Rafel zit ergens achter de bergen in de problemen. Ik denk dat als hij en pa zouden kunnen samenwerken, ze Lur misschien zouden kunnen redden. Maar dan moet pa eerst beter worden, en daar kan ik niet bij helpen. Misschien is Raaf wel de enige magiër die hem van dat verderf kan verlossen. Dus moet ik hem eerst redden. Maar...'

Zich over de oude stenen man heen buigend, klemde ze haar trillende handen rond de zijne. Voelde het koude marmer onder haar koude vingers.

'Darran, alsjeblieft. Je moet het me vertellen. Is het dwaas van me te denken dat ik uit Lur kan ontsnappen? Of ben ik bijzonder? De enige magiër die het zou kunnen?'

Ja, natuurlijk was het dwaas. Het verdriet had haar van haar verstand beroofd. Ze was een wees, net als Charis, of in ieder geval zo goed als, en alle verstandige gedachten waren met haar tranen weggespoeld. Ik ben geen echte magiër. Ik ben pa's kleine muis. Maak kleine Deenie niet van streek, pas op dat ze niet van slag raakt. Dat zei pa altijd. Haar hele leven had hij geprobeerd haar te beschermen, vooral na die vreselijke keer dat hij krijgsbeesten had opgeroepen in zijn slaap, en zij ze had gevoeld en zo hard schreeuwend wakker was geworden dat het een wonder was dat de Toren toen niet om hen heen was ingestort.

Daarna had ze iedere avond een drankje gekregen voordat ze naar bed ging. Met kalmerende kruiden die volgens Kerril haar vreemde magische gevoelens zouden afzwakken. Ze hadden afschuwelijk gesmaakt en nauwelijks iets geholpen. Maar dat had ze tegen niemand verteld, voor het geval ze haar drankjes zouden geven die nog smeriger smaakten.

'O, maar Darran,' zei ze terwijl ze haar koude voorhoofd tegen het zijne drukte. 'Zelfs als ik uit Lur zou kunnen ontsnappen, wat dan?

Moet ik in mijn eentje door de woeste wereld achter de bergen gaan zwerven? Terwijl ik geen idee heb wat ik daar zal vinden? Terwijl ik niet eens een echte magiër ben?'

De tranen welden weer op en ze moest moeite doen om kalm te blijven. En toen meende ze een stem te horen. Darrans stem. Zacht en beschaafd, vol cynische liefde.

Die schavuit van een vader van je was bang, Deenie. Hij was zo bang dat hij het bijna in zijn broek deed. En hij was boos, daar heb je geen idee van. Hij heeft er nooit om gevraagd om de Onschuldige Magiër te worden. Hij haatte het dat iedereen hem vertelde dat dat zijn lot was. Maar het was zijn lot, en uiteindelijk heeft hij ons gered. Deenie, jij bent zijn dochter. Zou jij ook maar iets anders kunnen doen ?

Ze duwde zich bij de kist vandaan en wees met een trillende vinger naar Darrans marmeren gezicht. 'Zeg dat niet! Waag het niet om... Ik wil het niet horen, stomme... stomme ouwe kraai!'

Deenie, jij bent zijn dochter. Zou jij ook maar iets anders kunnen doen?

En natuurlijk wist ze daar het antwoord op... dat haar zo beangstigde dat ze het bijna in haar broek deed.

'Goed dan. Góéd dan!' schreeuwde ze tegen Darran, tegen Raaf, tegen de lege lucht en Barl en wie er verder ook mocht meeluisteren. 'Ik zal het doen. Ik zal het proberen. Als er geen andere manier is, zal ik het proberen.'

En er was geen andere manier.

Ik ben de enige die het kan doen. En ik ben een muis. Maar als ik het niet doe, zal Lur sterven.