4
Bij het horen van zachte, schuifelende voetstappen op het steen achter hem, stopte Arlin met het schoonmaken van zijn zadel en draaide zich om. Het waren Femel Pintte en zijn trouwe schaduw Gans - die kwijlende idioot, Rafels beste vriend.
We hadden hem in dat verrotte dorp moeten achterlaten. Hij heeft geen enkel nut... en ik krijg de koude rillingen van hem.
'Vertrekje?' vroeg Pintte, die met de halvegare op het pad tussen de nog lege stallen verscheen. 'Zo snel alweer?'
Hij was pas twee dagen geleden teruggekeerd naar het landhuis, na zes dagen weg te zijn geweest en nog drie meelijwekkende slachtoffers van Morgs versplinterde wezen te hebben gevonden en mee terug te hebben gesleurd. Twee mannen en een vrouw dit keer. De magiër had hen in rap tempo een voor een geconsumeerd en zich vervolgens van hen ontdaan, te gulzig voor een langzame, wellustige moord, en had zichzelf daarna opgesloten om andere gastlichamen te vinden. Hoe meer stukjes van zijn kracht hij verzamelde, hoe meer hij er nodig leek te hebben... en hoe minder hij bereid was te wachten tot zijn slachtoffers gehoor gaven aan zijn oproep. En daar zitten we nu net op te wachten. Een ongeduldige, onvoorspelbare, almachtige magiër.
'Ik vertrek wanneer Morg dat beveelt,' zei hij terwijl hij een borstel over de opgedroogde modder op zijn zadelriem haalde. 'Hoezo? Mis je me als ik weg ben, meneer de burgemeester?'
'Vind je het nodig om met me te spotten?' zei Pintte met een ziekelijk roze blos op zijn wangen. 'Waarom spotje met me, Arlin? Wat heb ik jou ooit aangedaan?'
De stallen waren in spinnenwebben gehuld. Die idioot van een Gans was over de stenen vloer naar het dichtstbijzijnde vuile raam geschuifeld en keek nu met open mond en een lege blik naar een in de kleverige draden verstrikte vlieg. Arlin stopte met het afborstelen van de vuile zadelriem. 'Wat jij me hebt aangedaan? Eens kijken...' Hij deed alsof hij nadacht. 'O, ja! Je hebt mijn vader laten doodgaan. Dat lijkt me voldoende om ermee te blijven doorgaan, vind je niet?'
'Dat heb ik niet gedaan,' zei Pintte met opgeheven kin. 'Dat waren Asher en zijn zoon.'
'Misschien. Maar jij bent medeverantwoordelijk.'
'En jou valt niets te verwijten?' spotte Pintte. 'Jij was daar ook, Arlin. Je bent een magiër. En ik kan me niet herinneren dat je een vinger uitstak om hem te helpen.' Het gezicht van de Olken vertrok. 'Maar jij en Rodyn Garrick waren niet bepaald dol op elkaar, wel?'
Zonder na te denken, handelend in blinde woede, schoten zijn vuist en zijn krachten uit, die Pintte door het pad tussen de stallen door smeten, tot hij tegen een gesloten staldeur tot stilstand kwam. Stofwolken stegen op. Echo's weerkaatsten luid. Gans, de imbeciel, liet zich jammerend op de stenen vloer vallen, met zijn armen om zijn hoofd geklemd.
Uit Pinttes rechterneusgat sijpelde een straaltje bloed. Languit op de stenen vloer, in een vreemde hoek tegen het oude, verbleekte houtwerk steunend, hapte hij met een zwoegende borst naar lucht. En toen begon hij te lachen, een schokkend geluid.
'Dacht jij mij angst te kunnen inboezemen, heer Garrick? Na Mórg?'
Kreunend rolde hij om, krabbelde moeizaam overeind en stak een hand uit naar de halvegare. 'Rustig maar, Gans,' suste hij terwijl hij met de vuile hand op een brede schouder klopte. 'Er is niets aan de hand. Niets aan de hand. Let maar niet op onze Doraanse vriend daar. Hij is een luidruchtige, arrogante schoft, maar hij kan ons geen kwaad doen.'
Licht beschaamd, en om die reden kwaad op zichzelf, keek Arlin toe terwijl Pintte de idioot hielp opstaan. Hun kleren waren inmiddels niet meer dan vodden. Morg weigerde hun iets van de fraaie kleding te geven die in het huis lag opgeslagen. De hologige Pintte met zijn ingevallen wangen was nu een bediende, een slaaf, met de opdracht een soort van orde te houden op het landgoed en onder de gevangenen. Die halvegare Gans was nog net genoeg bij zinnen om hout te halen en te hakken, en om dode herten en zwijnen van hun ingewanden te ontdoen. Aangezien beide mannen niet bestemd waren om tot beesten te worden getransformeerd, waren ze overgeleverd aan de geringste gril van de onberekenbare Morg.
Net als ik. En dat weet Pintte.
'Hij heeft je dus opgedragen er weer op uit te gaan,' zei de ooit zo trotse Olken. 'Hoeveel stukjes van hem neem je dit keer mee terug?'
Arlin stapte opzij, bij het zadel op het houten onderstel vandaan, en leunde met een schouder tegen de stenen muur. De borstel bungelde vergeten tussen zijn vingers. 'Dat weet ik niet.'
Met zijn arm nog steeds beschermend om de schouders van de halvegare streek Pintte met een hand over zijn stoppelkin. 'Hoeveel zijn er nog? Heeft hij dat gezegd?'
'Hij zegt weinig.'
'Hij zegt genoeg,' zei Pintte, zijn stem rauw van bittere pijn. 'Arlin, kun je hem niet tegenhouden?'
Hij voelde zijn lippen naar achteren trekken in een woeste grijns.
'Ja, natuurlijk kan ik dat, Fernel. De reden waarom ik het nog niet heb gedaan, is omdat ik er zó vreselijk veel plezier in schep wanneer hij onschuldigen afslacht en mannen en vrouwen tot beesten transformeert, dat ik er niet aan moet denken om van dat vermaak verstoken te raken.'
Fernel Pintte keek hem met een sombere blik aan. 'Ik heb altijd geweten hoe jouw soort is. De Doranen zijn een smet en een vloek op deze aarde.'
Hij was voor de verandering eens niet in de stemming om dat te betwisten. Hoe kon hij, wanneer Morgs bestaan de bevestiging ervan was? Maar ondanks dat kon hij een dergelijk gebrek aan respect van een Olken niet ongestraft voorbij laten gaan.
'Luiheid is een zonde, Pintte,' zei hij kortaf. 'Dus maak jezelf eens nuttig, en je kwijlende huisdier ook. Mijn paard heeft voer nodig van het veld en moet gezadeld worden. Zorg daarvoor.'
Onder Pinttes stilzwijgen schemerde passieve rebellie, maar de Olken durfde Morgs geliefde hulpje niet ongehoorzaam te zijn. Dat zou vragen zijn om een vreselijke straf. Dus greep hij de gerafelde mouw van de halvegare stevig vast en trok de sul met zich mee naar buiten, het felle, onverzoenlijke daglicht in.
Arlin schudde zijn hoofd.
De dwaas die de halvegare leidt. In wat voor wereld leven we?
Hij keerde terug naar het landhuis. Elke deur werd bewaakt door Morgs hersenloze, gehoorzame beestslaven. Hij zou nooit aan ze wennen. Hoe vaak hij ook werd geconfronteerd met een snuit, een slagtand, een geschubde huid of een gestekelde staart, iedere keer leek weer de eerste keer te zijn. Iedere keer voelde hij zijn adem stokken, zijn hart overslaan en het zweet op zijn voorhoofd en zijn rug uitbreken. De magie deed de wezens onrustig slapen onder hun huid. Ze vervuilden de lucht. Ze verduisterden de zon. Ze waren zo intens onnatuurlijk dat het niet eenvoudig was om ze te verdragen. Hij betrad het huis door de zijdeur van de bijkeuken, waar hij gedwongen was tussen twee met vervaarlijke slagtanden gewapende beesten door te lopen. Arlin richtte zijn blik op de stenen vloer. Drava's konden - en zouden - iemand binnen een oogwenk openrijten als ze gevaar bespeurden. Hij had het gezien tijdens zijn reizen om Morgs versplinterde delen op te halen. Hij raakte de stank van bloed, uitwerpselen en ingewanden niet meer kwijt. Het geluid van verscheurende klauwen en tanden. De dierlijke kreten van de stervenden. Steeds wanneer hij zijn ogen sloot, vond hij de herinneringen achter zijn oogleden, klaar voor de aanval. Hij sliep de laatste tijd niet zo best.
Met zware benen van afkeer begaf hij zich naar de bovenste verdieping, één grote ruimte onder het oude puntdak. Daar bracht Morg het grootste deel van zijn tijd door. Hij verzond er zijn magische oproepen, herenigde zichzelf en zat stil te mediteren terwijl hij zijn krachten vergaarde en zijn plan beraamde om de wereld opnieuw aan zich te onderwerpen.
En ik help hem daarbij. Vader zou trots op me zijn geweest. Stap voor stap sjokte hij de trap op, en vroeg zich niet voor de eerste keer af waarom hij niet gewoon zelfmoord pleegde. Hij kon zichzelf dankzij een onverbrekelijke dwangbezwering geen letsel toebrengen, maar als hij een van de drava's kwaad maakte, moest het toch lukken. Het probleem was...
Ik wil het niet. Ik wil niet dood.
Rafel zou dat ongetwijfeld laf noemen, maar dat kon hem niets schelen, aangezien het zeer onwaarschijnlijk was dat Rafel het ooit te weten zou komen. Uiteindelijk bereikte hij Morgs arendsnest. Voor de gesloten, met koper beslagen deur wachtte hij tot hij werd binnengeroepen. Hij hoefde nooit te kloppen. Morg wist altijd wanneer hij er was. Dit keer wachtte en wachtte hij, maar hij werd niet binnengeroepen. Dus klopte hij ten slotte. Niet hard, slechts een licht, respectvol klopje. Nog steeds niets.
Hij haalde diep adem, ontgrendelde met een bonzend hart de zware deur en duwde hem open. Morg zat, zoals altijd, op een eenvoudige rechte, houten stoel, met zijn gezicht naar het grote ronde raam van de kamer gericht. De ochtendzon viel op hem als een zegening, en baadde hem in een gouden gloed. Op de stoel na was de kamer leeg. Kaal zelfs. De vloer bestond uit onbewerkte houten planken, de eenvoudige muren waren in een onopvallende roomkleur geschilderd. Niets in de kamer wees op macht of wreedheid. Het was een lege ruimte, volledig gevuld met de aanwezigheid van één man. Arlin sloot de deur achter zich en bleef stil staan wachten. Morg deelde zijn stilte, met zijn met ringen overladen vingers om de armleuningen van de stoel geklemd. Plooibaar in het zonlicht strekte de tijd zich doelloos uit.
Uiteindelijk, misselijk van angst, zichzelf hatend om zijn angst, schraapte Arlin zachtjes zijn keel. 'Meester?'
De man in de stoel gaf geen antwoord en bewoog niet. Maar hij was niet dood. Zijn kracht was levendig en liet de warme, droge lucht wervelen.
'Meester,' zei hij nogmaals. 'Ik ben hier, opdat u me kunt bevelen.'
Morg zweeg nog steeds.
'Mééster,' zei hij nog een keer. Zijn hart bonsde nu nog harder. Gevaarlijke, verraderlijke hoop flakkerde, als een klein vlammetje in het donker.
Laat het voorbij zijn. Laat hem vergiftigd zijn door zijn eigen besmette ziel.
Toen Morg bleef zwijgen, waagde hij zijn leven door de stoel te naderen zonder daar toestemming voor te hebben gekregen. Door eromheen te lopen totdat hij in Morgs gezicht kon kijken. Met wijd open ogen staarde Ashers zoon hem zonder te knipperen aan. Onder de rijkelijk versierde zijden tuniek van de magiër rees en daalde zijn borst licht. Bijna tot sprakeloosheid geschokt liet Arlin zich op één knie vallen en stak zijn hand uit.
'Nee, raak me niet aan,' fluisterde Rafel met een nauwelijks zichtbaar, wanhopig hoofdschudden. 'Dan wordt hij wakker.'
Rafel. Het was Rafél. Maar hoe was dat mogelijk? En hoe was het mogelijk dat hij zich zo opgelucht voelde? Zo blij? Toch was het zo. Belachelijk.
Deze man heeft mijn vader vermoord. Heeft geholpen mijn vader te vermoorden. Wat maakt het uit dat ik nooit van Rodyn Garrick gehouden heb?
Hij was mijn vader. Hij was een Doraan. Deze Olken zou voor zijn dood moeten boeten.
Maar toch... toch...
'Ik weet het,' zei Rafel, nog steeds bijna onhoorbaar. 'Ik kan ook nauwelijks geloven dat ik blij ben jou te zien.'
Hij negeerde de opmerking. 'Bedoel je dat Morg slaapt?'
'Niet precies. Het is meer een soort trance.'
Ongelovig steunde Arlin met zijn vuisten op zijn gebogen knie. O, had hij maar een zwaard. Of een dolk - of zelfs maar een steen. Ik zou hem de hersens kunnen inslaan. Ik zou hem hier ter plekke kunnen doden.
'Nee, dat zou je niet kunnen,' fluisterde Rafel. 'Je bent gebonden door een gehoorzaamheidsbezwering. Dat betekent dat je hem niet kunt doden. Je zou nog eerder een dolk tegen jezelf opheffen.'
'Weet jij dat?'
Een enkele traan viel op Rafels bleke wang. 'Ik weet alles, Arlin. Ik weet alles wat hij heeft gedaan en alles wat hij van plan is. Daar zorgt hij wel voor. Hij geniet ervan om mijn onmacht te voelen wanneer hij mensen doodt. Wanneer hij zich verkneukelt over zijn toekomstige heerschappij van het land dat aan zijn tirannie is ontsnapt nadat pa hem vernietigde. Of dat in ieder geval probeerde.'
Daar schuilde waarheid in. Morg beleefde meer plezier aan andermans pijn dan aan de beste wijn. 'En waarom staat hij je nu toe met mij te praten?'
Rafel glimlachte als een geest, als geesten al bestonden. 'Dat doet hij niet. Ik ben hem te slim af geweest, maar ik kan niet lang aan het oppervlak blijven.'
'Hem te slim af geweest?' Ongelovig schudde Arlin zijn hoofd. 'Dat is onmogelijk. Hij is niet zomaar een magiër, Rafel, hij is een zwarte magiër. Zijn krachten... wat hij weet, wat hij kan doen... Zelfs jij kunt niet...'
'Ja, dat kan ik wel,' zei Rafel. Trots schemerde door zijn pijn heen.
'En dit is niet de eerste keer. Maar het wordt steeds moeilijker om vrij te komen. Arlin...'
'Hoe doe je het?' wilde hij weten. 'Vertel het me. Laat het me zien. Er moet een manier zijn om -'
'Om onze krachten te bundelen en hem uit te drijven?' Weer een spookachtige grijns. 'Denk je dat ik daar niet over heb nagedacht? Het is onmogelijk. Eén aanraking en hij zou je proeven. Hij zit nog steeds hierbinnen, Arlin. Alleen op deze zeldzame momenten is hij zich niet van zijn omgeving bewust. Hij zoekt. Hij roept mensen naar zich toe. Hij moet nog heel wat delen van zichzelf consumeren.'
'Hoeveel? Hoe compleet is hij? Wanneer zal hij klaar ziin om te transmuteren?'
'Dat weet ik niet,' zei Rafel, langzaam met zijn ogen knipperend.
'Sommige dingen laat hij me vol trots zien. Andere verbergt hij voor me. Dat is een van die dingen. Het enige wat ik je kan vertellen, is dat hij te werk gaat als een soort kunstenaar die een zelfportret maakt. En ieder toegevoegd deeltje vormt een nieuw laagje van het portret.'
Hij sloeg met een vuist op zijn knie. 'Rafel, je móét meer weten dan dat!'
'Ik weet dat de ontbrekende delen over honderden mijlen en verschillende landen verspreid zijn. En ik weet dat veel gastlichamen van zijn versplinterde krachten ziek worden en sterven. Die delen zijn verloren voor hem, tenzij ze een nieuw gastlichaam vinden om te blijven voortbestaan. Sommige gaan zelfs voorgoed verloren.'
Arlin boog zich naar hem toe. 'Dan hebben we nog tijd. Hij is kwetsbaar in een lichaam van vlees en bloed. Hoe kunnen we hem doden?
Kun jij dat, Rafel? Kun je die schoft doden terwijl je daarbinnen gevangenzit?'
Weer een traan, en nog eentje. Rafel schudde zijn hoofd. 'Nee.'
Na al die maanden Morg achter die donkerbruine ogen te hebben gezien, was het zó vreemd om Ashers zoon te zien. En nog vreemder was het overweldigende medelijden dat in hem opwelde.
'Jij zegt dat er delen van hem zijn die hij nooit kan terughalen,' zei hij bruusk, omdat hij geen pijn wilde voelen om Rafels pijn. 'Hebben we daar iets aan?'
'Niet genoeg,' zei Rafel. 'Arlin... hij heeft de beschikking over zóveel kracht. Voor hem is het verliezen van een stukje hier en daar hetzelfde als wanneer wij in onze vinger prikken en een paar druppeltjes bloed verliezen. Daar gaan we niet aan dood... en dat geldt ook voor hem.'
Hij kon het ronde raam in de kamer wel kapotslaan van frustratie. Of met zijn vuist uithalen naar Rafels gezicht, in de hoop dat de klap Morg pijn zou doen. 'Ik weiger te geloven dat er niets is wat we kunnen doen.'
'Ik zei niet dat er niets is, Arlin,' fluisterde Rafel. 'Maar het zal niet makkelijk zijn. Er zal een prijs moeten worden betaald in bloed, tranen en doodsangst. En ik vind het vreemd dat jij bereid zou zijn die te betalen.'
'Denk je dat ik lieg?'
'Ik denk dat dat een mogelijkheid is.'
'Denk jij dat het mij iets kan schelen wat jij denkt?' beet hij hem toe. 'Jij stomme, onnozele Olken!'
Rafels lippen vertrokken zich tot een glimlach. 'Daar is de oude vertrouwde Arlin Garrick weer.'
'Je hebt geen keuze, Rafel. Je zult me wel móéten vertrouwen.'
'Dat weet ik,' zei Rafel na een lange stilte. 'Omdat ik zie wie Morg werkelijk is. Erger nog, ik vóél het. En ik doe mijn best om hem te dwarsbomen. Maar iedere keer dat hij zich te goed doet aan zijn eigen essentie, legt hij een nieuwe ketting om mijn kooi.'
Arlin voelde een stekende angst. 'Je praat over dwarsbomen, Rafel, maar het klinkt alsof je het opgeeft. Dat mag je niet doen, Rafel. Kijk eens wat er gebeurt. Je praat tegen mij zonder dat hij het weet. Als je harder vecht, als je meer je best doet, dan moetje toch...'
Rafels ogen spoten vuur. 'Ik vecht zo hard ik kan tegen Morg! Je hebt geen idee, Arlin, je kunt je niet voorstellen wat...'
Toen rolden zijn vuurspuwende ogen naar achteren en begon hij hevig te trillen. Schuimend, bloederig speeksel kwam over zijn lippen terwijl zijn vingers verkrampten rond de leuningen van de houten stoel. Arlin greep zijn polsen vast. 'Rafel! Rafel! Kun je me horen?'
Ga niet weg. Laat me niet alleen met hem.
'Rafel?' zei Morg, en hij sloeg hem hard in zijn gezicht. 'Hoe durf je die omhooggevallen Olken te roepen! Je bent een dwaas, heer Garrick. Een walgelijke dwaas.'
Arlins hoofd dreunde nog na van de klap, pijnlijk en brandend. Hij liet zich in een houding van totale onderwerping op de grond vallen.
'Vergeef me, meester. Ik was alleen...'
Morg sprong overeind. 'Je was alleen wat, mijn kleine marionet? Op zoek naar de zoon van mijn grootste vijand? Aan het proberen me kwaad te doen? Me te verraden?'
Hoe dicht was hij bij de dood? Nog niet zo dichtbij, dacht hij. Morg had hem nog nodig. Laat me niet dicht bij de dood zijn.
'Meester, ik gaf gehoor aan uw oproep, maar u bewoog helemaal niet,' zei hij, naar Morgs laarzen starend. 'Ik heb gewacht en gewacht, maar toen u niets zei, werd ik ongerust. Ik heb uw naam geroepen, maar u gaf nog steeds geen antwoord. Ik dacht dat u misschien ziek was en ik -'
'Je hóópte dat ik ziek zou zijn!' schreeuwde Morg. 'Ben ik een dwaas, Garrick? Denk je dat ik geloof dat je me uit vrije wil dient?'
Nu keek hij op... en het was niet Rafels gezicht waar hij in keek. Dat waren Rafels ogen niet. Rafel was verdwenen, alsof hij nooit had bestaan. Wanhoop, angst en paniek raasden door hem heen. Ik ben alleen, waarschijnlijk voorgoed. En nu sta ik voor een dilemma. Ik kan het in mijn eentje tegen Morg opnemen... of ik kan me overgeven en hem dienen.
Hij probeerde te slikken, maar zijn mond was gortdroog. 'Meester, ik weet niet wat u denkt. U bent de machtigste magiër aller tijden, en ik ben een jonge, onervaren magiër wiens geboorterecht hem eeuwen geleden is ontnomen.'
Morg lachte. 'Moet ik geloven dat je me vereert?'
'Nee, meester. Ik heb van kleins af aan geleerd uw naam te vrezen. U bent het monster dat zich onder mijn kinderbed verschool.'
Stilte. Toen boog Morg zich over hem heen. 'Magiërtje, magiërtje... wat wil je?'
'Meester...' Misselijk en zwetend dwong Arlin zichzelf Morgs meedogenloze blik te beantwoorden. 'Ik wil blijven leven.'
Een glimp van een glimlach, waarna Morg zijn rug rechtte. 'Wat nog meer?'
Ik moet hem afleiden met een waarheid. Hem misleiden, zodat ik geen leugen hoef te vertellen.
Hij voelde het zweet door zijn hemd dringen. 'Meester,' zei hij. 'Ik ben opgegroeid met de woorden "dat mag je niet" in mijn oren. Iedere dag vertelden de inferieure Olken me wat ik wel of niet met mijn krachten mocht doen. Maar ik geloof dat ik een groot magiër zou kunnen zijn.'
'En waarom zou ik een groot magiër om me heen willen hebben?'
zei Morg nonchalant. 'Wij Doranen zijn een ambitieus volk. De smaak van macht voedt een gulzig verlangen naar meer. Hoe kan ik dat niet weten? Ooit was ik jóü.'
Luisterde Rafel mee? En zo ja, wat dacht hij dan? 'U vleit me, meester. Ik geef toe dat ik ambitieus ben, maar ik ken mijn grenzen. Ik ben Arlin Garrick. Ik ben Morgan Danfey niet.'
Morgs ogen vernauwden zich. 'Dat is geen antwoord op mijn vraag.'
'Ik durf hem niet te beantwoorden, meester,' zei hij terwijl hij zijn blik weer op de grond richtte. 'Ik heb gezien wat er gebeurt wanneer u ontstemd bent.'
Morg boog zich opnieuw diep over hem heen. Arlin kromp ineen toen de magiër zijn gezicht tussen Rafels sterke arbeidershanden nam, zo stevig dat hij een scherpe pijn voelde.
'Magiërtje, je hebt me nog nóóit ontstemd gezien.'
Morgs duistere kracht dreunde door hem heen en deed pijn en angst ontwaken. 'Meester, u hebt me nodig.'
De zwarte magiër duwde hem zo hard weg dat hij met zijn gezicht tegen de grond sloeg.
'Jou nodig? Sla jezelf niet te hoog aan, heer Garrick.'
Versuft, terwijl het bloed uit een snee boven zijn wenkbrauw zijn gezicht scharlakenrood kleurde, deed Arlin geen poging zichzelf te beschermen. 'Dat doe ik niet. U hebt me nódig. U bent Morg... maar nog niet volledig. U mist nog stukjes. U zoekt nog steeds. Meester, totdat u weer compleet bent, hebt u een magiër nodig die u kunt vertrouwen.'
'En die magiër ben jij?' Morg lachte. 'Arlin...'
Hij ging voorzichtig rechtop zitten. 'Vraag het Rafel,' zei hij. 'Als hij nog steeds daarbinnen zit. Als hij nog leeft. Vraag hem wat voor magiër ik ben. Wat voor man. Hij haat me, en daar heeft hij alle reden toe. Ik ben zijn vriend niet. Dat ben ik nooit geweest en dat zal ik nooit zijn.'
Waarheid na waarheid. Geen leugen die Morg zou kunnen ruiken. Morg wendde zich af en begon door de kamer te ijsberen. 'Denk je dat je me er met deze ontroerende verklaring toe kunt brengen de dwangbezwering op te heffen? Denk je dat ik mijn macht met je zal delen?'
'Natuurlijk niet, meester,' zei hij snel. 'Zo roekeloos zou u nooit zijn.'
'Wat denk je dan?'
'Ik denk - hoop - dat u me van mijn magische ketens zult bevrijden. Ik bezit wat krachten, meester. Laat me die gebruiken om u te dienen. Laat me ze gebruiken. Dat heb ik nog nooit gedaan. Niet echt. Ik ben nooit een echte Doraan geweest.'
Morg draaide zich weer naar hem toe. 'En je verlangt ernaar. Zo sterk dat het pijn doet. Je hunkert ernaar te worden vrijgelaten, de ketens te breken die anderen je hebben omgelegd. Is dat het?'
'Ja,' fluisterde hij. Want het was waar. Hij hunkerde net zo sterk naar zijn geboorterecht als naar lucht om te ademen. Zijn hele leven had hij onder het juk gezeten van Olken zoals Asher, en van verraderlijke, laffe Doranen die geloofden in de leugen dat hun eigen volk moest worden beteugeld en gevreesd. 'Ja, meester. Ik heb pijn. Ik brand.'
Morg glimlachte. Het was een vreselijke aanblik. 'En dat zal ook gebeuren als je me verraadt, heer Garrick. Je zult pijn hebben en branden tot het einde der tijden.'
De dreiging - de belofte - deed hem bijna de controle over zijn darmen verliezen. 'Meester, ik heb u de waarheid verteld. Dat u me nodig hebt, is al bewezen. Wie anders hebt u het verzamelen en terugbrengen van uw versplinterde delen toevertrouwd? Niemand. Er is niemand anders die u kunt vertrouwen. Maar ik kan zoveel meer zijn dan... dan een herdershond. Geef me de kans dat te tonen. Laat me u helpen terug te krijgen wat verloren is gegaan toen Asher van Restharven probeerde uw leven te beëindigen. Laat me u helpen ons thuisland Dorana opnieuw op te bouwen. Ze was ooit een schitterend juweel. Laat haar weer schitteren. Ik smeek het u.'
Een warme stilte. Toen glimlachte Morg weer. 'Rafel huilt,' fluisterde hij. 'O... zijn tranen. Zijn tranen.'
Arlin haalde zijn schouders op. 'Laat hem huilen. Wat doet de pijn van een Olken ertoe?'
'Interessant,' zei Morg. Zijn glimlach stierf weg. 'Ik zou bijna geloven dat je Ashers zoon net zo haat als ik de vader van de zoon.'
'Geloof het maar,' zei hij hardvochtig. 'Meester, geloof dat ik hen beiden haat. Ben ik geen wees door hun toedoen? Ben ik niet kléin?'
'Wat je bent, Arlin, valt nog te bezien,' zei Morg. 'Wat je kunt worden? Dat kun je me nu bewijzen. Kom mee.'
Morg liep met grote passen de kamer uit en Arlin volgde hem strompelend. De krakende trappen af, de gangen door, de dienstingang door naar buiten, naar de achterkant van het grote oude huis, waar Fernel Pintte en de halvegare de wacht hielden bij een gezadeld paard. Eén blik op Morg en de kwijlende imbeciel nam de benen. Morg lachte en deed geen poging hem tegen te houden. Dus bleef Pintte alleen achter, met knikkende knieën van angst.
'Meester,' zei hij schor. De scherpe geur van urine bereikte zijn neus. Hij had in zijn broek gepist.
De onverschillige drava's die de achterdeur en elk raam op de begane grond bewaakten, en wier dikke, gehoornde huid glansde in de zon, keken toe terwijl Morg met zijn vingers knipte en een dolk uit het niets tevoorschijn haalde. Het lemmet was lang en smal, een glanzende belofte van de dood.
'Pak aan, Arlin,' zei de magiër terwijl hij hem het mes toestak. 'En dood Fernel Pintte.'
De teugels van het paard glipten uit Pinttes onhandige vingers. Het dier, nerveus geworden van de drava's, van de zinderende krachten in de lucht en het gevaar, probeerde op hol te slaan. Morg hield het met één enkel woord tegen.
'Heer Garrick?'
Arlin sloot zijn vingers om het heft van de dolk. Er was niets magisch aan het wapen. Ijzer, been en een drakentraan als versiering. Fernel Pinttes dood zou niet meer zijn dan een doodgewone slachtpartij. Als ik mijn ogen sluit, zal ik Rafel dan horen huilen ?
'Arlin...'
Dat was Pintte, klein en wanhopig. Hij negeerde de Olken en wendde zich tot Morg. 'Waarom?'
Morgs wenkbrauw ging omhoog. 'Is dat belangrijk?'
'Waarom?' vroeg de magiër met een scherpe blik. 'Hij is een Olken. Je haat hem.'
'Meester...' Zijn adem ontsnapte in een langzame zucht. 'Het is belangrijk omdat het belangrijk voor ü is.'
'Aha.' Met een suikerzoete glimlach stak Morg zijn hand uit. 'Arlin, ik geloof werkelijk dat je het begint te begrijpen.'
Hij dwong zichzelf ineen te krimpen bij de aanraking van de magiër, want als hij dat niet deed, zou hij argwaan wekken. Maar toen, toen Morg zijn handpalm tegen zijn wang drukte, wachtte Arlin... en wachtte... en gaf zichzelf toen over aan de streling. Geloof me. Geloof me. Ik begrijp het maar al te goed.
'Arlin,' zei Fernel Pintte. 'Je kunt niet... Je bent niet...' Hij hapte zwaar en hortend naar adem. 'Je bent een arrogante klootzak, Arlin, maar je bent geen moordenaar!'
Morg trok zijn strelende hand terug. 'Wil je weten waarom? Omdat er een prijs staat op juwelen, heer Garrick. Vertrouwen moet worden verdiend. Om groot te zijn, moet men grote dingen doen. Grote offers brengen. Jezelf zuiveren van iedere neiging tot menselijkheid. Hoe kun je verwachten de sterren te zien wanneer je blik op de modder is gericht?'
Arlin keek naar de dolk die losjes in zijn hand lag. Fernel Pintte was al gedoemd te sterven. Hij leeft al sinds hij over de bergen trok in geleende tijd. En als hij toch algedoemd was te sterven, maakt het dan werkelijk uit hoe?
Hij wist het antwoord natuurlijk. Maar als de dood van één man de dood van duizenden anderen kon voorkomen... Trouwens, het was Pintte.
Arlin?' zei Morg bedrieglijk vriendelijk. 'Toon me hoe oprecht je bent. Toon me je trouw. Toon me het gezicht dat je niemand anders toont, dan zal ik je - misschien - geloven.'
De burgemeester van Dorana probeerde te vluchten, maar werd net als het gezadelde paard met één woord tot stilstand gebracht. Tot stilstand - maar niet tot stilzwijgen. Hij kon smeken. Hij kon huilen. Toon me het gezicht dat je niemand anders toont. Hij kon Pintte snel doden. De dolk door zijn keel of zijn hart steken en snel een eind aan het bestaan van het miezerige mannetje maken. Maar Morg keek toe, en wat hij wilde, was geen genade. Als ik niet voor deze test slaag, is de wereld verloren.
'Nee,' fluisterde Pintte. 'Nee, alsjeblieft, nee!'
Arlin klemde zijn kaken op elkaar. Zijn hele leven was hij op de proef gesteld. En als hij niet aan de eisen voldeed, volgde er een snelle en zekere straf. Omdat hij een Garrick was, en een Garrick mocht niet falen.
Hoe goed hebt u me dat geleerd, vader? Ik denk dat we daar nu achter gaan komen.
Het scherpe lemmet van de dolk sneed zonder weerstand door het vlees van Pinttes weke buik en zonk erin weg tot het heft het gerafelde hemd van de Olken raakte. Toen hij het steekwapen terugtrok, stroomde felrood bloed gretig naar buiten.
Pintte staarde er in geschokt stilzwijgen naar.
Hij stak de Olken opnieuw, dit keer door de fragiele ribbenkast. Pintte slaakte een borrelende kreet. Bloedspatten verschenen op zijn lippen. Als Morg hem niet met zijn bezwering had vastgehouden, zou hij zijn gevallen.
'Vuile schoft,' fluisterde de Olken. Een ader in zijn keel klopte als een razende. 'Vervloekte Doraan. Verwerpelijk magiërsgebroed. Jij -'
Hij stootte de dolk weer in Pinttes buik en draaide hem dit keer om, om de ingewanden bloot te leggen.
Pintte gilde.
Arlin keek hoe het bloed en de darminhoud van de Olken naar buiten stroomden, zich bewust van een afstandelijke en kille nieuwsgierigheid. Waar was het berouw? Waar was de walging? Waar was de schokkende pijn, dat hij iemand dit kon aandoen?
Toon me het gezicht dat je niemand anders toont. Van kleins af aan had hij geleerd de Olken te minachten. Dat was een les die hij graag had geleerd, zonder ooit aansporing nodig te hebben gehad. Dat onbeduidende ras, die zogenaamde magiërs, die bewaarders van geheimen die het zich verwaardigden hun meerderen te veroordelen, en wetten uitvaardigden om grootsheid in te dammen, omdat grootsheid onbereikbaar voor hen was.
Ik haat ze. Ik haat ze allemaal.
Een hand op zijn schouder. Een zachte adem. 'Ik zie je nu, Arlin. Zo is het genoeg. Je mag hem doden.'
Hij stootte het mes in Pinttes hart, deed een stap achteruit en keek hoe hij stierf.
Morg knipte met zijn vingers. Pintte viel op de grond.
'Ik heb nog twee van mijn versnipperde delen gevonden, heer Garrick. Ze reizen hierheen vanuit Brantone. Je vindt ze op zo'n zes uur rijden, op de Kille Weg. En wanneer je terugkeert, zullen we praten. Houd de dolk. Misschien is hij je nog eens van nut.'
'Meester,' zei hij. Hij wist niet waar hij de dolk moest laten. Morg lachte. Hij knipte een tweede maal met zijn vingers en stak hem de leren schede van de dolk toe, en een riem om hem aan te hangen. Arlin bukte en veegde de dolk schoon aan de mouw van de dode Olken, waarna hij hem wegstak en om zijn heupen gespte. Toen hij zijn paard bereikte, liet de magiër het dier vrij. Het schudde met zijn hoofd en rolde met zijn ogen bij de stank van vers bloed. Arlin greep de teugels, stak zijn voet in de stijgbeugel en zwaaide omhoog in het zadel. Wat miste hij zijn eigen hengst, een prachtig dier met een onberispelijke stamboom. Dit ding was niet meer dan een knol. In antwoord op een zwijgend bevel verscheen zijn escorte van drava's op de open plek tussen het huis en de lege stallen. Altijd dezelfde beesten, snel en sluw, door Morg gecreëerd. Lichtvoetig. Onvermoeibaar. In staat om een paard in volle draf bij te houden en een vluchtende ongelovige te overmeesteren.
Morgs blik bleef even op ze rusten, trots en liefdevol. Toen fronste hij. 'Heer Garrick? Je treuzelt. Is er een probleem?'
'Nee, meester,' zei hij snel. Hij drukte zijn hielen in de flanken van het paard en trok aan de teugels om het slome dier in beweging te krijgen. De drava's gingen opzij om hem door te laten. Maar toen hij tussen hen door reed, hoorde hij een verstikte kreet. Hij draaide zich in het zadel om en zag Gans, de halvegare, uit de schaduw van de stallen schuifelen, in de richting van het doorboorde lichaam op de grond. Klokkende klanken in zijn keel. Onverstaanbare woorden. Het meelijwekkende wezen probeerde te praten. Hij is zijn verstand niet volledig kwijt. Maar wel grotendeels. Jammer dat Morg me niet op hem op de proef heeft gesteld. Dat zou genadig zijn geweest, en het resultaat zou hetzelfde zijn.
Jammerend van verdriet liet Rafels krankzinnige vriend zich naast de dode Fernel Pintte op de grond vallen. Hij trok het afkoelende lijk in zijn armen en wiegde de Olken, snotterend als een kind. Een ongeduldig geluid, en Morg hief zijn arm op. Spreidde zijn vingers. Opende zijn mond voor een spreuk om de wereld van de halvegare te bevrijden.
Maar terwijl Arlin toekeek, zag hij iets over het gezicht van de magiër flakkeren. Zag een spier trillen onder de door woede rood aangelopen huid, en voelde een snelle, onaangename werveling van macht. Morgs ogen gingen wijd open. Zijn ademhaling versnelde. Zijn gespreide vingers verkrampten en balden zich toen tot een vuist. Hij stond daar, roerloos als een rots... en Gans Martin bleef leven. Rafel.
Langzaam liet Morg zijn uitgestrekte hand zakken. Een verandering achter zijn ogen. Weer een flakkering over zijn lege gezicht. Rafels korte moment van overwicht was voorbij.
Arlin spoorde zijn paard met zijn hakken aan en stoof in de richting van het pad dat bij het huis vandaan leidde. De drava's stampten achter hem aan, gedwongen om hem te volgen.
De ruïnes van Elvado lagen in een cirkel verspreid, met vier hoofdwegen die vanuit het hart van de stad naar de vier grenzen van Dorana leidden. De Kronkelende Weg kwam uit in Trindek. De Snelle Weg leidde naar Feen. Om Manemli te bereiken, moest men de Smalle Weg nemen, en de Kille Weg naar Brantone. In het huis lag een getekende landkaart met daarop alle oude wegen en de oude landen. Arlin had hem nauwkeurig bestudeerd, maar was niets over Dorana te weten gekomen, behalve hoe hij er niet moest verdwalen. De Kille Weg was geflankeerd met bomen, en de grote, grijze stenen waren aangetast door de tijd. Hij spoorde zijn inferieure paard aan tot een gelijkmatig sukkeldrafje, met de drava's klossend en stampend achter hem. Hij sloot zijn ogen en probeerde niet aan Femel Pintte te denken. Het was beter om aan Gans Martin te denken en aan hoe Rafel hem het leven had gered. Ik ben niet alleen. Ik ben niet alleen.
Uit de verte naderde een grote groep drava's. Ze keerden terug van een rooftocht - hoogstwaarschijnlijk in Brantone, of misschien verder, in Ranoush. Ze hadden gevangenen bij zich, meer voer voor Morg om in beesten te veranderen. Hij was een leger van beesten aan het creëren. Hij had drava's nodig om de landen rond Dorana te heroveren, waarover hij ooit had geheerst, vastbesloten om er opnieuw over te heersen.
Landen waarvan hij denkt dat ik er samen met hem over wil heersen. Omdat ik hem dat heb laten denken. Omdat ik hem dat heb laten geloven. Het zachte meegeven van Pinttes buik toen het lemmet van het mes erin verdween.
Toon me het gezicht dat je niemand anders toont. En dus had hij dat gedaan. Hij had niet anders gekund. Er was geen andere manier geweest. Maar door Morg dat verborgen gezicht te tonen, had hij het ook zichzelf getoond. Wist ik dat? Ben ik dat echt? Of is het iemand anders?
Hij wachtte tot de naderende drava's en hun smerige, uitgeputte, doodsbange gevangenen hem gepasseerd waren, en braakte zijn maaginhoud toen uit op de weg. Geloof niet wat ik je heb laten zien, Rafel. Laat me niet alleen.