13

Tavin gaf een brul die de hoge heuvel in echo's deed uitbarsten, en stampte in de richting van het pad dat naar beneden leidde. Maar toen zijn gelaarsde voeten de aangestampte aarde bereikten, bleef hij stilstaan.

'Tavin...' Met een zucht kwam Ewen bij hem staan. 'Wie anders kan ik de zetel van de koning toevertrouwen? Wie anders kan zijn belangen behartigen zonder hem te beschamen? Noem me zijn naam en ik zal luisteren.'

'Ik vind dat jij het moet zijn,' zei Tavin met hangende schouders.

'Geen ander in Vharne dan jij.'

'Tav, geen ander dan ik kan hem gaan zoeken,' antwoordde hij. 'Wat heb je werkelijk op je hart, oude vos? Ben ik zo'n onschuldig lam dat ik door de eerste de beste wolf die ik tegenkom zal worden verslonden?'

Tavin draaide zich om. Zijn gezicht stond nu verslagen en in zijn ogen lag verbittering. 'Wie neem je mee wanneer je mij achterlaat?'

'Ivyn,' zei hij zonder aarzelen. 'Een grote mond of niet, hij weet hoe hij een zwaard moet hanteren. En zijn broers worden ook vermist. Het is zijn recht om naar hen op zoek te gaan. Bryn van de Croft wil ik ook meenemen. Hij is een listig man en een goed spoorzoeker. En hij kent het noordwesten. En Noyce, met zijn honden. En drie man uit de barakken, als je die kunt missen.'

'Meer niet?'

'Het is genoeg. Vharne is het meest gebaat bij zo min mogelijk ophef.'

Tavins knikje was aarzelend, alsof toegeven pijn deed. 'Waar ga je heen?'

'Naar Neem, in het voetspoor van mijn vader,' zei hij. 'Daar verstuurde hij zijn laatste bericht per duif. Daar zal Bryn zijn spoor oppikken.'

'Als het laatste bericht van de koning uit Neem kwam...' mompelde Tavin. 'Valken eten duiven, weet je nog?'

De zwaardmeester kon zo dwars zijn. 'Nou, Tav, tenzij ik op een hoopje bebloede veren en een in snippers gescheurd bericht stuit die het tegendeel bewijzen, is het volgens mij het beste plan.'

Tavin gromde. 'En als de Crofter en mijn mannen geen sporen vinden?'

Daar had hij de hele nacht over liggen nadenken. 'Dan volg ik de noordelijke grens naar het westen, naar de kust, dan naar het zuiden tot aan de monding van de Spaat, en daarna landinwaarts langs de rivier totdat ik de Vale bereik. Ik zal mijn vader vinden.'

Dat hoop ik.

Tavins leren jas kraakte toen hij zijn armen over elkaar sloeg. 'Je zou meer mannen moeten meenemen, Ewen. Het is een heel eind door verlaten gebied. Met genoeg schaduwen waar dwalers met hersenrot

- of erger - zich in kunnen verbergen.'

'Erger?' Ewen staarde hem aan. 'Je bedoelt beesten? Tav, die tijd ligt allang achter ons.'

'Dat zeg jij.' Tav trok opnieuw koppig zijn schouders op. 'Maar ik zegje wat ik al eerder zei. Er broeit iets in het noorden. Vharne is besmet met hersenrot. Er kunnen daar beesten zijn.'

De zon was aan het klimmen. Hij zou moeten terugkeren naar de troonzaal. Terwijl Tavin en hij Padrig verbrandden, had Clovis persoonlijk bericht naar Ivyn, Bryn van de Croft en de hondenafrichter Noyce gestuurd. Ze zouden rond het middaguur bij het kasteel arriveren. Ik heb geen tijd om me door Tav aan het twijfelen te laten brengen. Ik spreek nu met de stem van de koning.

'Zijn er bewijzen dat er beesten zijn, Zwaardmeester?' snauwde hij.

'Toon me iemand die er een heeft gezien, of een hoorn, of een staart. Een reep bebloede huid. Geef me bewijs, dan zal ik bang voor schaduwen zijn.' Met Padrigs urn stijf in zijn armen geklemd ging hij dichter bij Tavin staan. 'Er zijn mensen in Vharne die zich net als jij de tijd van de beesten herinneren. Ik wil rust in het koninkrijk, Tav, geen paniek zonder bewijs.'

In plaats van fel te reageren, hield Tavin slechts zijn hoofd schuin.

'Wat herinner jij je ervan? Van de beesten?'

Wat hij zich ervan herinnerde? 'Hoezo?'

'Geef gewoon antwoord, jongen.'

Tavin, je stelt mijn geduld op de proef met je ongemanierdheid. Maar aangezien hij zijn zwaardmeester zou achterlaten, zag hij het door de vingers.

'Angst,' zei hij. 'Slagtanden en klauwen. Doden. En ik herinner me dat ze stierven, Tav. De beesten en de zwarte magiër.'

Tavin keek somber uit over de Vale. 'Ken je de haiusbloesem? Sterft af in de herfst en slaapt de hele koude winter. Maar wanneer de aarde opwarmt, ontwaakt hij, Ewen. Niet alles wat dood is, blijft dood.'

Zijn armen klemden zich steviger om Padrigs urn. Maar het meeste wel. 'Tavin, geef antwoord. Neem je de plaats van de koning in of moet ik iemand anders kiezen, wat ik niet wil, en de Vale alsnog zonder jou verlaten?'

'Ik zal hem innemen,' zei Tavin korzelig. 'Kan ik weigeren wat de zoon van de koning van me verlangt? En ik zal persoonlijk de mannen uitkiezen die met je meegaan. Dat wil ik voor je doen, Ewen, als jij belooft dat je mijn waarschuwing niet door je vingers zult laten glippen als zeep in een bad.'

De geest zij dank. 'Dat beloof ik. Maar ik weiger me bang te laten maken door geruchten. Ik ben op mijn hoede, Tav. Sinds wanneer is dat een slechte eigenschap?'

'Als je voor iemand staat die met getrokken zwaard op je afrent, ben je dan op je hoede wanneer je je eigen zwaard niet trekt of niet opzij springt?' antwoordde Tavin, nog steeds kribbig. 'Ze zullen je behoedzame hoofd en je behoedzame lichaam in twee vuren verbranden, jongen.'

'Dat is jouw mening,' zei hij na een geschokte stilte. 'Het is niet de mijne.'

Als antwoord begon Tavin het steile pad af te lopen. Zijn laarzen bonkten hard op de aangestampte aarde. Het was een teken van frustratie. Zijn tred was gewoonlijk veel lichter. Ewen staarde naar de brede, zich verwijderende rug van de zwaardmeester. We zijn vrienden. Dit waait wel weer over.

De zwaardmeester was inmiddels halverwege de heuvel. Ewen volgde hem, zich erbij neerleggend dat hij gestraft werd met zwijgen. Ze keerden terug naar het kasteel zonder dat er nog een woord werd gesproken.

Even voor het middaguur kwam zijn brallerige neef Ivyn de troonzaal binnenstormen, vlak na Bryn van de Croft. Rijkelijk gekleed, zijn bruine haar lang genoeg om een koning te doen fronsen, liep hij het kasteel binnen alsof het zijn eigendom was.

'Waarom ben ik ontboden, neef?' wilde hij weten. 'Ik heb het te druk om voor ieder wissewasje hierheen te komen.'

Clovis' overduidelijke afkeuring en Bryns geschokte verbazing negerend, kuste Ewen zijn neef op beide wangen als familiaire begroeting. 'Er is nieuws, Ivyn. Ik zou je graag even onder vier ogen willen spreken.'

Hij liet Bryn duimendraaiend achter, en Clovis om Tavin en Noyce te ontvangen wanneer ze arriveerden, en leidde Ivyn naar de geesteskamer van het kasteel. Ivyn kende de kamer en zag onmiddellijk dat Padrigs dodenurn van de muur waar de urnen werden bewaard was verplaatst naar een nis in de geestesmuur, met een flakkerende kaars ervoor. Zijn weke gezicht werd lijkbleek. Alle bravoure sijpelde uit hem en de pokputten in zijn gezicht staken scherp af tegen het wit.

'Wanneer?' vroeg hij hees. 'Hoe?'

'Gisteren,' zei Ewen, de kamerdeur sluitend. 'Een groepje verkenners vond hem zwervende en bracht hem naar huis. Ivyn, hij had hersenrot.'

Ivyns vingers werden vuisten. 'En Van? Lem?'

'We hebben geen bericht meer van de koning ontvangen.'

'Zijn ze allemaal verloren? Murdo en mijn broers?'

Hij sloeg zijn handen op zijn rug ineen. 'Ik zei dat we geen bericht meer hebben ontvangen.'

Een geesteskamer was een heilige plek, waar familieleden konden herdenken en rouwen, maar Ivyn ijsbeerde over de plavuizen alsof hij iemand zocht om te schoppen. Twee jaar ouder was hij, waar hij graag over pochte. Meer levensjaren betekenden meer vrijheid om maling te hebben aan wat hem niet aanstond. Zo was Ivyn.

'Je zegt dat Padrig gisteren is teruggekeerd?' vroeg hij. 'Dan had je me gisteren moeten laten komen, Ewen. Of is alleen je eigen broer belangrijk, en de mijne niet?' Een boze blik in het voorbijgaan. 'Ik ben gekwetst.'

Ivyn, je weet niet eens wat het woord inhoudt. 'Er is geen bewijs dat de koning of Van en Lem dood zijn.'

Ivyn bleef stilstaan en keek hem fel aan. 'Geen bewijs, maar Padrig is dood!'

'Dat is niet voldoende bewijs,' zei hij. 'Maar ik zit niet stil, Ivyn. Daarom heb ik jullie hier laten komen.'

Ivyn liep op Padrigs prachtige blauwe urn af en keek er enige tijd zwijgend naar. Toen zuchtte hij. 'Was hij dood toen ze hem hierheen brachten? Of heeft hij de prijs voor hersenrot betaald?'

O, dus nu denk je er pas aan me dat te vragen?

'Hij is in mijn armen gestorven.'

'Dat spijt me,' zei Ivyn, met de beste bedoelingen. 'Je hield van hem.'

En jij niet. 'Ivyn, er broeit iets in Vharne.'

'Nee,' zei Ivyn, hem spottend aanstarend. 'Wat een schokkend nieuws, Ewen.'

Zoveel als hij van zijn broer had gehouden, zoveel afkeer voelde hij voor deze man, zijn jongste neef. 'Jij en ik vertrekken morgen om de koning en je broers te zoeken. Ik heb een aantal geschikte mannen uitgekozen om met ons mee te gaan. Bryn van de Croft en Iain Noyce uit de Vale, die je wellicht kent. Zwaardmeester Tavin kiest hoogstpersoonlijk een aantal mannen uit de barakken om ons rugdekking te geven. Het kasteel zal je bevoorraden. Is je paard fit genoeg voor een lange rit? Zo niet, dan zoek ik een ander voor je.'

'Hoor hem eens bevelen blaffen,' zei Ivyn tegen Padrigs urn. 'Hij klinkt als een koning.'

Hij hapte niet toe. 'Ik zou je hetzelfde kunnen vertellen in de troonzaal, vanuit de zetel van de koning. Zou je dat minder pijnlijk vinden?'

Ivyn draaide zich op zijn hielen om. 'Ik had het minder pijnlijk gevonden als je me gisteren had laten komen.'

'Gisteren had ik het druk met mijn wegrottende broer door het hart te steken, Ivyn!'

'En dat vind ik heel erg voor je!' schreeuwde Ivyn. 'Maar over een dag of twee, drie moet ik misschien mijn béide broers door het hart steken! Ben ik iemand uit de barakken, die je kunt ontbieden en opdragen wat hij moet doen, waar en met wie? Je kunt me wat, Ewen. Ik zorg wel voor mezelf, ik heb geen liefdadigheid van het kasteel nodig. En je had me hierheen moeten laten komen zodra die verkenners Padrig thuisbrachten.'

Ewen was hem zat en liep naar de deur. 'Zing jezelf maar in slaap met dat liedje, Ivyn. Gisteren is verleden tijd. Denk je dat ik tijd aan jou zou verspillen als ik de klok kon terugdraaien?' Hij rukte de deur open. 'Steek een kaarsje voor Padrig aan, neef. Dat is wat familie hoort te doen.'

Hij keerde terug naar de troonzaal, waar Bryn van de Croft nog steeds op hem wachtte, naar de punten van zijn laarzen starend. 'Hoogheid,' zei hij met een respectvol knikje. Hij had de reden van zijn komst nog niet te horen gekregen, maar hij leek er vrede mee te hebben die niet te weten.

'Bryn. Dit zal niet lang meer duren, hoop ik.'

Bryn haalde zijn schouders op. 'Ik heb geen haast, hoogheid.'

Een verstandig man, die Bryn. Hij was getrouwd en vader van twee kinderen, en had niet zijn hele leven in de Vale gewoond. De eerste elf van zijn achtendertig zomers had hij doorgebracht in het noordwesten van Vharne, in het slaperige dorpje de Croft. Maar toen waren de beesten van de zwarte magiër de bevolking van de Croft komen halen, en was Bryn binnen een dag de enige overlevende Crofter in het koninkrijk. Toen hij zwervend en half uitgehongerd in het lege dorp werd gevonden, werd hij als een vondeling van de koning aangenomen totdat hij volwassen was. Hij leidde tegenwoordig een rustig leven, en sprak nooit over de Croft. Maar nu zal hij wel moeten , dacht Ewen terwijl hij de man vanonder zijn half neergeslagen wimpers opnam. Hij is de enige die het noord-westen kent. En hij heeft de beesten overleefd, wat betekent dat hij een instinct voor gevaar heeft.

De deuren van de zaal zwaaiden open en Ivyn kwam binnen met een behoedzame blik in zijn ogen. Achter hem liep Clovis, en daarachter Iain Noyce. Tavin sloot de rij. Tavin liep naar het dichtstbijzijnde raam en wenkte hem. 'Hoogheid?' zei hij met één opgetrokken wenkbrauw en een betekenisvolle blik.

Ewen liep naar hem toe. 'Wat is er?'

'Stuur Clovis naar de kamer van de koning, jongen,' mompelde Tavin. 'In zijn schrijftafel ligt een landkaart die we nodig zullen hebben.'

Een landkaart? 'Clovis. Hier komen.'

'Hoogheid?' zei de secretaris, onmiddellijk aan de oproep gehoor gevend.

Zonder zijn blik van Tavin af te wenden zei hij: 'Haal de landkaart die in de schrijftafel van de koning ligt.'

'Hoogheid,' zei Clovis, discreet verbijsterd, en hij verdween. Tavin raakte zijn elleboog aan. 'Ik had het je eerder moeten vertellen, Ewen, dat weet ik, maar...'

Maar ze waren in boos stilzwijgen uiteengegaan, en daarna hadden ze het te druk gehad met hun eigen zaken. 'Vertel het me nu maar.'

'Beter van niet,' zei Tavin met een blik op Ivyn, wiens ogen uit zijn hoofd dreigden te ploppen. 'Dit wordt niet makkelijk. Maar ik loods je er wel doorheen.'

Dat is je geraden, Tavin. Anders wordt het meer dan onenigheid tussen ons. Hij draaide zich om. 'Willen jullie allemaal aan tafel plaatsnemen?

Belangrijke beslissingen kunnen ook zittend worden genomen.'

Noyce en Bryn kozen zonder enige ophef een plaats uit, maar Tavin en Ivyn dansten om elkaar heen, ieder azend op de stoel rechts van de plaats van de koning. Die belangrijke plek behoorde Tavin als zwaardmeester toe, maar Ivyn, die nu eenmaal Ivyn was, meende dat het zijn privilege was.

Tavin won.

Een grimmige glimlach verbergend nam Ewen de plaats van zijn vader in. Enkele tellen later keerde Clovis terug, met een dunne rol perkament in zijn hand, die hij Ewen toestak. 'Hoogheid.'

Hij pakte de mysterieuze landkaart van de koning aan. 'Ga zitten, Clovis, dan kunnen we beginnen.'

De verslagen Ivyn had de plek van de secretaris links van Ewen ingenomen, dus nam Clovis naast Noyce plaats. Toen hij ieders aandacht had, zelfs die van Ivyn, legde Ewen de opgerolde landkaart voor zich neer, vouwde zijn handen op de tafel en liet zijn blik over de ernstige gezichten gaan.

'Jullie zijn hier ontboden voor koninklijke zaken,' zei hij. 'Het eerste wat jullie moeten weten, is dat er problemen zijn in Vharne.'

'Nog meer dwalers?' vroeg Noyce snuivend. Hij was ongeveer net zo oud als Tavin, scherp als zweepkoord en net zo bijterig als zijn honden. 'We mogen dan een koninkrijk van lege huizen zijn, maar dat is geen geheim. Ik heb mijn honden alle kanten op gestuurd, en geen dier ruikt hersenrot beter dan mijn bloedlijnen. Mijn teven kunnen niet snel genoeg nesten werpen.'

Ewen leunde achterover in zijn vaders stoel. Ik sta op het punt levens te verwoesten. Mijn slechte nacht heeft een nog slechtere dag gebaard. 'Dwalers zijn niet ons enige probleem. Prins Padrig is dood.'

Noyce en Bryn staarden hem met open mond aan. 'Dood?' zei Bryn. Zijn gezicht vertrok. 'Hoogheid...'

'Ja, het is tragisch,' zei hij, opzettelijk bruusk. 'Maar dat nieuws blijft onder ons.'

Noyce leunde voorover. 'En de koning, hoogheid?'

'Dat weet hij niet,' zei Ivyn schamper. 'Er is geen nieuws van Murdo of mijn broers. Maar mijn neef is aan hersenrot gestorven, dus is het waarschijnlijk -'

'Jij snotneus!' brulde Tavin, zo hard dat Ivyn opveerde van schrik.

'Is het aan jou om daarover te oordelen? Is dat jouw kont in de stoel van de koning? Heeft de koning jou aangewezen om de Vale te beschermen tijdens zijn afwezigheid?'

'Zwaardmeester...' Ewen legde een hand op Tavins arm. Ze mochten het dan niet met elkaar eens zijn, maar hij zou Tav altijd steunen.

'Rustig. Ivyn is onverstandig uit angst.'

'Hij is onverstandig uit dwaasheid!' gooide Tavin eruit. 'Jij zit met je kont in de stoel van de koning, Ewen. Dat vereist respect.'

Ivyns pokdalige gezicht liep rood aan terwijl hij tussen zijn tanden door siste. Toen knikte hij stijfjes. 'Ik sprak ondoordacht. Mijn neef is dood. Dat doet me verdriet.'

Het was Noyce die de gespannen stilte verbrak. 'Is het waar? Was prins Padrig aan het wegrotten?'

Stank, pus en rottend vlees. 'Ja,' zei Ewen, met zijn ogen knipperend.

'Het is waar.'

'De geest zij genadig,' fluisterde Bryn. 'Dan bestaat de kans dat de koning ook is weggerot.'

'Een kans, geen zekerheid, Bryn. Dus ga ik hem zoeken. En ik wil graag dat jij met me meegaat.'

'Ik, hoogheid?' zei Bryn onzeker. 'Hoe kan ik helpen?'

Het was zaak om zelfverzekerd over te komen, wat hij ook voelde.

'De koning was in Neem. Dat is niet ver van de Croft. Het kan zijn dat hij daar in de problemen is gekomen. Jij kent dat deel van Vharne.'

'Ja, maar...' Bryn wreef over zijn gezicht. 'Ik was nog maar een kind toen ik daar woonde.'

'Dat is goed genoeg. Je herinnert je het land vast nog wel. Bryn...'

Ewen schudde zijn hoofd. 'Ik weet dat je een gezin hebt, maar ik moet het vragen.'

'Het gaat om de koning,' zei Bryn. 'Ik ga mee.'

'Heb je mij nodig om mijn honden?' vroeg Noyce. 'Ik kan twee teven en een reu aanbieden. Ze werken alleen niet met vreemden. Vreemden zijn er om te bijten.'

'Dus jij gaat ook mee?'

Noyce's glimlach kwam dicht bij een grauw. 'Ik ga mee.'

De geest zegene hen. Ewen verwaardigde zich een flauwe glimlach.

'Dan zijn we dus met zijn vieren, plus drie mannen uit de barakken.'

'En de zwaardmeester?' vroeg Ivyn met een boze blik over de tafel op Tavin.

'Tavin neemt de plaats van de koning in wanneer ik weg ben.'

Ivyn stikte bijna. 'Een zwaardmeester?'

'Ben jij degene die dat beslist, neef?' antwoordde hij fel. 'Niet vanaf waar ik zit.'

Ivyn kneep zijn lippen opeen en richtte zijn blik op de tafel.

'Goed dan.' Hij stak zijn hand uit naar de opgerolde landkaart. 'Dan moeten we het hier nog over hebben.'

Help me, Tav.

Hij spreidde het perkament uit op tafel, en iedereen behalve de zwaardmeester boog voorover om hem beter te bekijken.

'Wat is dit?' vroeg Ivyn. 'Die kaart heb ik nooit eerder gezien.'

Tavin schraapte zijn keel. 'Het is een landkaart. Die rode lijnen geven de geestespaden van Vharne aan. De koning gebruikte ze om veilig buiten de Vale te reizen.'

Wat? Ewen staarde hem aan. Jij weet dat, en ik niet?

'Geestespaden?' zei Ivyn ongelovig. 'Wat zijn -'

'Paden waarover men kan reizen zonder door beesten en andere door magie aangeraakte wezens te worden gezien,' zei Bryn. 'Een geestespad was mijn redding toen die beesten de Croft vernietigden. Hoewel ik toen natuurlijk niet wist wat een geestespad was.' Zijn alledaagse gezicht vertrok. 'Als ik dat wel had geweten...'

Ivyns ongeloof verhardde zich tot ongeduld. 'Hoe komt het dat je het nu wel weet?'

'Bryn,' zei Ewen toen de man aarzelde. 'Praat vrijuit. Dit is belangrijk.'

'De koning heeft het me verteld,' zei Bryn. 'Een paar jaar geleden. Toen we het over de Croft hadden, en over hoe ik ben ontkomen. Ik rouw nog steeds om die dag. Murdo wilde mijn schuldgevoel verzachten, maar zei daarna dat ik het niet verder mocht vertellen. Niet iedereen zou het begrijpen, zei hij. De geestespaden konden beter geheim blijven. Dus heb ik mijn mond gehouden.'

Ewen staarde naar de kaart. Zijn maag kneep samen. Tavin wist ervan. Bryn wist ervan. Wie had de koning nog meer boven zijn oudste zoon vertrouwd?

'Het geestespad dat jouw leven redde, Bryn,' zei hij, de nieuwe pijn verdringend, 'hoe heb je dat gevonden?'

Bryn schoof heen en weer op zijn stoel. 'Per ongeluk.'

'Hoe?'

'Nou...' Bryn wreef over zijn kin. 'Ik voelde het.'

Hij wierp een blik op Tavin, die één schouder ophaalde als teken van twijfel. 'Hoe voelde het?'

Een trage, herinnerende glimlach verwarmde Bryns gezicht. 'Als het drinken van zonlicht, hoogheid.'

'Het drinken van zonlicht?' spotte Ivyn. 'En het eten van regenbogen zeker?'

Ewen wierp hem een waarschuwende blik toe. 'Neef!'

'Ik was nog maar een kind, zoals ik al zei,' zei Bryn van de Croft verdedigend. 'Maar ik zweer dat het de waarheid is, hoogheid.'

'En ik geloof je,' zei hij haastig. 'Bryn, zou je een geestespad herkennen als je er een tegenkwam?'

Bryn knikte. 'Zeker,' zei hij. 'Het is een gevoel dat je niet vergeet.'

Dus nu móést Bryn wel mee, of hij wilde of niet. Aangezien de koning het nooit over de geestespaden had gehad, kon deze laatste overlevende van de Croft wel eens zijn enige redding zijn. Waarom vertrouwde u me niet, vader? Heb ik na mijn nederlaag in de Oostelijke Vale afgedaan voor u?

'Geestespaden...' Clovis liet een vingertop over een van de vervaagde rode lijnen gaan die de Vale met het verre dorp Arbel in het oosten verbond. 'Ik heb ieder boek in dit kasteel gelezen en nooit een woord gevonden over geestespaden.'

Tavin staarde hem aan. 'Het is een geheim, man. Weet je wat dat woord betekent?'

'Het is tovenarij,' verklaarde Ivyn, achteroverleunend in zijn stoel.

'Verbrand die kaart, Ewen. Geen tovenarij in Vharne. Dat is de wet.'

Hoewel hij gekwetst was, en kwaad, kon hij beschuldigingen aan het adres van de koning niet toestaan. 'Murdo gebruikt geen tovenarij, neef. Het zijn geestespaden. Ons gegeven door de geest.'

'Dat zeg jij,' sneerde Ivyn.

'Ja!' snauwde hij, en hij sloeg met zijn vuist op tafel. 'Ik zit hier op de plaats van de koning, Ivyn. En totdat Murdo terugkeert, ben ik de koning van Vharne. En ik zeg je dat deze kaart geen tovenarij is.'

'Dus zo gedraag jij je als koning?' zei Ivyn, op zijn achterste benen en klaar om te bijten. 'Door met je vuist op tafel te slaan en de wet aan je laars te lappen?'

Terugbijten was verspilling van kostbare adem. 'Word je hier tegen je zin vastgehouden, Ivyn? Je mag vertrekken. Ik zal je niet tegenhouden.'

Ivyn sloeg zijn armen koppig over elkaar voor zijn borst. 'Het zijn mijn broers die vermist worden. Door de koning meegenomen over die zogenaamde geestespaden. Wisten Van en Lem eigenlijk wel waar ze over reisden? Heeft de koning hun verteld over die geheime landkaart?'

'Ja, vast,' zei Tavin met zijn ogen rollend. 'Want zo hou je iets geheim, nietwaar? Door het bij iedere kans die je krijgt door te vertellen.'

Ivyns gezicht werd kil. 'Je bent een brutaal mens, Zwaardmeester Tavin.'

'Brutaal of niet, hij heeft gelijk,' zei Ewen. 'Het bestaan van deze kaart blijft binnen deze vier muren, anders ontstaat er onrust.' Hij schoof het perkament iets dichter naar zich toe. 'Laten we bepalen welk pad de koning hoogstwaarschijnlijk zal hebben genomen.'

'Wéét je dat niet?' zei Ivyn. 'Neef...'

'De koning wist niet dat ik hem zou moeten volgen,' zei hij, zijn boosheid met moeite bedwingend. 'Genoeg, Ivyn.'

'Geestespaden,' mompelde Ivyn. 'Dat is een opbeurend denkbeeld. En wat moet ons tegen die besmette dwalers beschermen?'

'We hebben mijn honden,' zei Noyce. 'Ze ruiken iemand met hersenrot lang voordat ze zo dichtbij komen dat het gevaarlijk is, daar durf ik mijn reputatie onder te verwedden.'

'Werkelijk?' sneerde Ivyn weer. 'Zal je reputatie ons verbergen, zoals een geestespad?'

'Ivyn...'

'Neef, ik mag mijn mening laten horen,' beet Ivyn hem toe. 'Wen er maar aan. Verwar me niet met dat kreupele paard waar je op rijdt.'

'Nu moetje eens goed luisteren, Ivyn,'zei hij op een lage toon. 'Murdo is Murdo. Wat hij pikt, moet hij weten. Maar ik laat me in deze zaal niet door jou overschreeuwen.'

Ivyns pokdalige gezicht werd vlekkerig en hij wierp zijn neef een giftige blik toe. 'Padrig is dóód, Ewen. Het leven van mijn broers staat op het spel. Dat vind ik het belangrijkste. Murdo reisde over die geestespaden om zichzelf te beschermen. Betekent dat dat tovenarij vrij spel heeft in Vharne? Zonder dat iemand buiten dit kasteel ervoor gewaarschuwd is? De waarheid komt laat aan het licht, Ewen.'

Echt iets voor Ivyn om weer op dat onderwerp voort te borduren. Maar voordat hij een weerwoord kon geven, sloeg Tavin op de armleuning van zijn stoel.

'Tovenarij in Vharne?' zei de zwaardmeester smalend. 'Je ziet ze vliegen, Ivyn. Iedereen in Vharne weet dat de woestenij een gevaarlijke plek is. Murdo was alleen maar voorzichtig door de geestespaden te nemen. Wil je het een koning kwalijk nemen dat hij voorzichtig is?

Dat is niet erg slim.'

Ivyn negeerde hem. 'Zoals je zegt, neef, het is jouw kont op de stoel van de koning. Zweer je als koning, in het bijzijn van getuigen, dat Vharne niet aan tovenarij ten prooi is gevallen?'

Op dit moment is het maar een vermoeden, zonder sluitend bewijs. 'Dat zweer ik,' zei Ewen, Ivyns vijandige blik beantwoordend. Hij voelde de ogen van Bryn en Iain Noyce op zich branden. 'En ik zeg je dit, neef. De koning volgde die geestespaden, en ik volg de koning - wat we ook mogen vinden, zij het tovenarij, hersenrot of opluchting omdat hij ongedeerd is. Doe wat je wilt. Ik zal je nergens toe dwingen.'

Op zijn lip bijtend staarde Ivyn naar de kaart. 'Mijn broers zijn daar ook,' fluisterde hij. Er lag nu pijn in zijn stem. Ondanks al zijn geschreeuw had hij toch een hart.

'Ga dan met me mee om hen te zoeken,' zei Ewen. Hij legde een hand op Ivyns schouder. 'Ik zal ervoor zorgen dat je niets overkomt.'

Ivyn sloot zijn ogen en knikte.

Zijn geheelde arm deed pijn, zijn hart bonsde, en het verdriet om Padrig sudderde pijnlijk onder het oppervlak. Toen keek hij naar Tavin.

'Dat is dan geregeld. Morgen bij zonsopkomst vertrekken we om de koning te zoeken.'

Uren later zat Ewen alleen te werken in de troonzaal. Het was al laat. Buiten het kasteel heerste duisternis, binnen brandden kaarsen van bijenwas. Na geheimhouding te hebben gezworen, waren Ivyn en de andere twee mannen naar huis gesneld om zich voor te bereiden op hun vertrek uit de Vale bij zonsopkomst. Tavin was teruggekeerd naar de barakken om voor de paarden te zorgen en zijn mannen voor te bereiden. Elders in het kasteel zorgde Clovis voor proviand en trof voorbereidingen voor de afwezigheid van de prins. Hij was een goed mens. Ongevoelig voor hielenlikkerij.

Met hem en Tavin laat ik de Vale in goede handen achter.

'Hier, jongen,' zei Tavin, die onaangekondigd was teruggekeerd. 'Ik raad je aan dit mee te nemen. De geest weet wat voor strijd je buiten de Vale te wachten staat.'

Hij had Bloeddrinker bij zich, zijn favoriete langzwaard, in de prachtig versierde leren schede. Hij had dat beest ermee gedood, en hield ervan als van een vrouw.

Ewen, met gebogen schouders aan tafel gezeten, legde zijn geïnkte ganzenveer neer en schoof zijn aantekeningen opzij. Toen stak hij zijn handen uit en keek toe terwijl Tavin het zwaard erop legde. Het gewicht deed de pijn in zijn rechterarm ontwaken, die hij echter niet in zijn gezicht tot uitdrukking bracht.

'Weet je dit zeker?'

Tavin hees een heup op de hoek van de robuuste tafel. 'Wat denk je?'

Uiterst voorzichtig legde hij het zwaard neer. 'Ik ben vereerd.'

'En terecht. En?'

Hij keek op. 'En ik vind dat ik eerder van die landkaart afhad moeten weten dan jij.'

'Jij scheet nog in een luier toen Ewen de Oudere me over het bestaan van die kaart vertelde,' zei Tavin. 'Iedere koning vertelt het zijn zwaardmeester, Ewen, en niemand anders.'

'En hij vertelt het zijn erfgenaam.'

Tavin knikte. 'Op zijn sterfbed.'

'Hij heeft het Bryn ook verteld.'

'Dat moet je met hem uitvechten, jongen. Ik heb Ewen de Oudere en Murdo geheimhouding gezworen. Ik hou me aan mijn eed.'

Hij wilde weer op tafel slaan. 'Je hebt je eed verbroken. Als je die vandaag kon verbreken, Tav, waarom dan vorige week niet?'

Tavin staarde hem half samengeknepen ogen aan. 'Omdat we je broer pas vanochtend hebben verbrand.'

Een pijnscheut. Padrig. Hij zuchtte. 'Ik begrijp het.'

In de open haard brandde een knetterend vuur. Tavin liet zich van de tafel glijden en liep naar de haard. Met zijn vingers over zijn stoppelkin raspend staarde hij in de vlammen. Zijn verweerde gezicht leek jaren jonger in het warme licht, dat hem overspoelde met jeugd en vitaliteit. Maar daaronder zag hij er oud en vermoeid uit. Ewen staarde naar de kaart die zijn vader zijn hele leven geheim had gehouden. Het lijkt wel alsof Tav en ik de hele dag met elkaar in gevecht zijn. En morgenochtend verlaat ik de Vale om naar de woestenij te gaan, en als het verkeerd afloopt, zie ik hem nooit meer terug. 'Tavin...'

'Jij moet je mond even houden, Ewen de Jongere,' zei de zwaardmeester. 'Ik heb een paar dingen te zeggen, en er zitten harde woorden bij.'

Hij plantte zijn ellebogen op tafel en liet zijn kin op zijn vuisten rusten. 'Woorden of zwaarden, Tavin, je hebt me nooit gespaard.'

Tav wierp hem een snelle blik toe. 'Weet je dat zeker?'

Met een misselijk gevoel liet hij zijn vuisten op tafel vallen. 'Dus je loog tegen me op het toernooiveld? Toen je zwoer dat je me nooit hebt gespaard, loog je toen recht in mijn gezicht?'

'Een halve leugen,'zei Tavin met een ondertoon van ongemak in zijn stem. 'De hele waarheid is dat ik nooit met mijn volle kracht tegen je heb gevochten, Ewen.'

Ewen was overeind gesprongen en staarde Vharnes zwaardmeester beledigd aan. 'Waaróm niet?'

Tavin wees met zijn eeltige duim over zijn schouder naar Bloeddrinker. 'Waarom denk je, jongen? Mijn volle kracht heeft een beest gedood.'

Tavin stond voor driekwart van hem afgekeerd, maar er was voldoende van zijn gezicht te zien om angst te onthullen, en vermoeidheid. En wrede herinneringen, flakkerend als schaduwen van het vuur.

'Een zwaardvechter die in een strijd zijn bloeddoop heeft ondergaan, kan die niet meer ongedaan maken,' voegde hij eraan toe, zacht tegen de vlammend pratend. 'Een schertsgevecht kan in een oogwenk omslaan in een gevecht op leven en dood, Ewen. Ik heb het gezien. Jij bent de zoon van de koning. Moet ik je doden om je trots niet te krenken?'

'Jij noemt het trots.' Ewen liet zich langzaam zakken, totdat hij de harde gladde zetel van de koning onder zich voelde. 'Misschien is het dat ook. Maar misschien wil ik horen dat ik de Vale als voorbereid man zal verlaten.'

Tavin draaide zich om. Met zijn rug naar de vlammen was zijn gezicht in schaduwen gehuld. De bijenwaskaarsen op de tafel maakten alleen het wit van zijn ogen zichtbaar.

'Ik weet niet of je dat bent, jongen. Je hebt je bloeddoop ondergaan, dat is waar, maar onze strijd is groter dan dat. Vharne is een land dat een skelet is geworden. Tovenarij heeft zijn botten jaren voordat jij werd geboren kaalgevreten. We noemen je vader koning omdat we zelfs toen er beesten rondzwierven altijd een koning hebben gehad. Maar Ewen, er zijn honden in de Vale met meer vlooien dan Vharne onderdanen heeft over wie je vader heerst - of jij, na hem.'

Ik weet niet of je dat bent, jongen. Geërgerd sloeg hij zijn armen over elkaar. 'Dat weet ik.'

De zwaardmeester siste tussen zijn tanden door. 'Jongen, ik heb je nog een paar nuttige dingen te vertellen, dus neem een besluit. Ben ik Vharnes zwaardmeester of ben ik een oefenpop op het toernooiveld?'

Ewen wendde zijn blik af. Waarschijnlijk pakt hij straks Bloeddrinker op en slaat me ermee voor mijn kont. 'Tavin...' Zijn beurt om tussen zijn tanden door te sissen. 'Praat. Ik zal luisteren.'

Stilte. Toen knikte Tavin. 'Er wonen veel mensen in de Vale. Genoeg gezichten om naar te kijken om je geen dag te vervelen. Vanuit de Vale rijd je Vharne binnen, de woestenij in, waar meer bomen zijn dan gezichten. Ik vrees dat daar tovenarij op de loer ligt. In de valleien. In de stilte. In de koude duisternis van de nacht. Daarom neem je Bloeddrinker mee. Hij heeft ooit tovenarij gedronken. Misschien is het tijd om het zwaard opnieuw te laten drinken.' Hij aarzelde. 'Als je tenminste sterk genoeg bent.'

'Stérk genoeg?' herhaalde hij, naar zijn uitgespreide handen op het tafelblad starend. 'Tavin, ik heb Padrig gedood. Ik ben gedrenkt in het bloed van mijn broer. Als je me zou villen, zou je zien dat mijn botten roodgevlekt zijn.'

Diepbedroefd door de herinnering zag hij dat Tavin naar de tafel toe liep, de dichtstbijzijnde stoel naar zich toe trok en ging zitten. Zag dat de handen van de zwaardmeester de zijne bedekten, vingers om vingers geklemd. Zijn blik was vastberaden. In zijn ogen lag liefde.

'Gisteren heb je hem bevrijd. Vannacht hield je hem vast. Bij zonsopkomst heb je hem verbrand. Je hebt gedaan wat je moest doen. Ewen de Jongere... je pijn zal slijten.'

Was hij een kind dat troost vond in een sussende aanraking? Was hij een kind, gezeten in de stoel van de koning?

'Wat?' zei Tavin. Hij leunde achterover en liet zijn handen in zijn schoot vallen. 'Ik zie een gedachte. Wat is er?'

Hij gaf antwoord voordat hij zichzelf kon tegenhouden. 'Ik was gelukkig voordat ik naar de Oostelijke Vale ging. En ik wil weer gelukkig zijn, Tav. Is dit hoe het voelde toen er beesten door Vharne zwierven? Een herinnering aan geluk? De angst dat het voorgoed is verdwenen?'

'Ja,' zei Tav heel zacht. 'Dat voelde precies zo.'

Vertwijfeld staarde Ewen naar Bloeddrinker in zijn schede. 'Wil je echt dat ik dit zwaard meeneem, Tav?'

'Dat wil ik echt,' zei Tavin. 'Wat ik eerder zei, was niet waar. Je zult het als zwaardvechter niet te schande maken.'

'Dankzij jou,' zei hij toen hij weer op zijn stem durfde te vertrouwen.

'Dat lijkt me vanzelfsprekend,' antwoordde Tavin. 'Maar ik glimlach bij je woorden.'

En ik glimlach omdat ik een zwaardvechter ben, en geen schande. Zodra ik weer weet hoe het moet, zal ik glimlachen, Tav. Tavin tikte op het perkament waar hij mee bezig was geweest. 'Wat is dit?'

'De kaart met geestespaden is het veiligst bij jou,' zei hij. 'Ik maak een ruwe kopie.'

'Ruw genoeg om niet door verkeerde ogen te worden begrepen?'

'Ja, zo ruw.'

Tavin bromde tevreden. 'Ik heb nog meer nieuws voor je. Ik heb Duff, Refyn en de jonge Hob uitgekozen uit de barakken.'

Duff en Refyn waren ervaren mannen, taai als leer. De jonge Hob was twee jaar jonger dan Padrig, maar wat hem aan jaren ontbrak, maakte hij goed door gedrevenheid. Ze hadden vaak met elkaar gevochten op het toernooiveld, onder het toeziend en nooit tevreden oog van Tavin. Hob was snel van geest, en zijn voeten waren zo mogelijk nog sneller.

'Ze staan klaar, en ze staan te trappelen,' voegde Tavin eraan toe.

'Ze willen hun koning terug in de Vale.'

'En Ryne, en de mannen uit de barakken die met de koning mee waren,' zei Ewen zacht. 'Hen ben ik ook niet vergeten, Tavin.'

'Nee.'Tavin schraapte zijn keel. 'Nou, jongen, dat zijn dus de krijgsmannen die ik heb uitgekozen. Met die jongens bij je kun je 's nachts rustig slapen.'

'En met Bryn van de Croft, en Noyce.' Hij trok een gezicht. 'Hoewel ik denk dat ik Ivyn beter in het ongewisse had kunnen laten, zodat ik hem had kunnen achterlaten.'

Tavin lachte, maar het klonk niet vrolijk. 'Nee. Je hebt er goed aan gedaan het hem te vertellen. Hij is een etterbak, je neef, maar er is geen enkele wet waarin staat dat jij hem het recht mag ontzeggen om zijn broers te redden.'

'Ik zit op de plaats van de koning,' zei hij weemoedig. 'Ik zou er voor zonsopkomst een kunnen uitvaardigen.'

Tavin ging er niet op in. Ze wisten allebei dat hij het niet meende.

'Maar hij zal me de nagels onder het bloed vandaan halen,' mompelde hij. 'Tavin, je weet dat hij dat zal doen.'

Tavins gezicht versomberde. 'Ja, dat weet ik. Maar je moet weten dat ik mijn mannen strenge orders heb meegegeven. Zodra je neef te hoog van de toren blaast, zullen mijn mannen je te hulp schieten en hem met harde hand naar beneden halen, waar hij thuishoort.'

Ewen trommelde met zijn vingers op tafel. 'Over te hoog van de toren blazen gesproken...'

'Ik blaas niet hoger dan ik altijd doe,' beet Tavin hem toe. 'Die Ivyn zal je overschreeuwen en tegenspreken. Hij zal de lucht groen noemen en het gras blauw, jongen, en dat weet je. Zo tegendraads is hij, de neef van de koning. En wanneer jullie tegen elkaar aan het schreeuwen zijn, dan zullen Bryn en Noyce niet tussenbeide komen. Maar mijn jongens wel.'

'Tavin, ik kan wel voor mezelf -'

'Néé,' zei Tavin, en hij sloeg zo hard op de tafel dat de inkt klotste in het potje. 'Of je op die stoel zit of niet, je bent de stem van de koning totdat de koning levend is gevonden.' Tavins vinger ging omhoog. 'Wanneer heb jij je vader voor het laatst horen schreeuwen in deze zaal... of erbuiten, nu ik erover nadenk. Kun je je dat herinneren, Ewen? Ik verwed er een kroes cider onder dat je dat niet kunt.'

Daar had hij gelijk in. En eerlijk gezegd werd hij nu al moe bij het idee om zich voortdurend tegen Ivyns gebral te moeten verweren, terwijl Ivyn niet eens in de buurt was.

'Ik weet dat je het goed met me voorhebt, Zwaardmeester Tavin,'

zei hij dankbaar. 'Je zult het prima doen op de stoel van de koning wanneer ik weg ben.'

Daar werd Tavin liever niet aan herinnerd. Met samengeknepen ogen stond hij op. 'Maak die kaart af, jongen. Je zult die geestespaden niet vinden door op je vinger te spuwen en ermee door de lucht te zwaaien.'

En dat was hun persoonlijke, sentimentele afscheid.