7. Amerikanen

Ik heb de Amerikaanse politiek in verschillende vormen meegemaakt, maar nog altijd begrijp ik de Amerikanen niet. Vijfentwintig jaar lang hebben ze de sjah gebruikt om als een politieagent de Perzische Golf te bewaken, maar wat hebben ze bereikt? Een totalitair, theocratisch regime.

De Amerikanen vielen in 2001 Afghanistan binnen, daarna hebben ze met hun tanks Irak overvallen. Maar wat hebben ze bereikt?

Door hun politiek zijn miljoenen mensen op de vlucht geslagen en velen van hen hebben hun toevlucht in Europa gezocht.

Een tijdje geleden had ik een Turkse klant in mijn winkel. Hij is vastgoedhandelaar en hij had grote rollen bouwtekeningen onder zijn arm.

‘Bent u met een nieuw gebouw bezig?’ vroeg ik uit nieuwsgierigheid.

‘We bouwen een moskee. Het aantal moslims is toegenomen in Amsterdam, dus is er behoefte aan een grotere gebedsruimte.’

Later ben ik een kijkje gaan nemen op de plek waar de grootste moskee van Europa moest verrijzen. Ze waren net bezig met het slaan van de heipalen. De Turkse vastgoedhandelaar zag me staan en bood me een sigaret aan.

‘Het wordt een duur gebouw, het zal een paar miljoen kosten voordat het klaar is. Hoe komen ze aan al dat geld?’ vroeg ik hem.

‘Het is een godshuis, Allah zal het regelen’, zei hij glimlachend.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Niet te geloven, de Moren, eigenlijk de Marokkaanse Berbers, hebben in Spanje een paar eeuwen met smart moeten wachten om hun dromen te realiseren. Ze bouwden La Mezquita in Córdoba, zonder twijfel de mooiste moskee van de wereld, maar het lukte hun niet om de rest van Europa te veroveren. Ze werden verslagen. Nu, tien eeuwen later, zijn honderden heipalen in het centrum van Amsterdam geslagen om de droom van de Marokkaanse Berbers van toen werkelijkheid te laten worden.’

De Turk lachte luid, speelde met zijn gebedssnoertje uit Mekka en knipoogde. ‘Dromen zijn bedrog, zeggen de Nederlanders toch?’

Ik zweeg over mijn boek, maar kon de behoefte om er oom Djalal over te vertellen niet weerstaan. Hij werkte inmiddels in een filmstudio aan de Lalezarstraat waar documentaires gemaakt werden. De Lalezarstraat was in die tijd een soort Hollywood in het klein.

Toen hij me zag, kwam hij achter zijn montageapparaat vandaan en omhelsde me: ‘De rebel van onze familie moet iets belangrijks te vertellen hebben dat hij onaangekondigd langskomt. Vertel!’

Ik overhandigde hem mijn boek. Meteen wist hij dat ik het geschreven had. Hij raakte de kaft aan, sloeg het boek open, bladerde erdoor, las hier en daar enkele alinea’s, keek in mijn ogen, kuste me op mijn voorhoofd en zei: ‘Ik heb over dit boek gehoord. Ik heb op een boek van jou gewacht, maar dit boek is het niet.’

‘Waarom niet?’ vroeg ik teleurgesteld.

‘Laat die Marx, Lenin, Che Guevara, Castro en de rest voor wat ze zijn. Schrijf je eigen verhaal, je hebt het leven vaardig en dramatisch beschreven, maar het is geen kunst. Je hebt jezelf als kunstenaar uit dit boek geweerd. Jij spreekt niet, maar Che Guevara.’

Ik was bijna bezweken onder de harde kritiek van oom Djalal, maar toch voelde ik me gelukkig toen ik de straat uit liep naar het Toepghaneplein.

In die tijd gonsde het in Teheran van het nieuws. Ik had de opdracht een artikel voor onze krant te maken en ik zocht naar een goed onderwerp.

Bij de Amerikaanse ambassade waren doorlopend demonstraties. Vandaag was het drukker dan normaal. De vlaggen en spandoeken waren dagelijks aanwezig, die hadden op zich geen nieuwswaarde.

Ik herkende een groep studenten aan de overkant van de straat. Een jonge imam met een zwarte tulband begeleidde hen. Waar had ik hem eerder gezien? Ik wist niet wat ze van plan waren, maar de vreemde stilte rond deze mensen, de jonge imam en de ongewone gehoorzaamheid van de studenten intrigeerde me. Tegenover de ambassade bleven ze roerloos op de stoep staan. Het leek alsof ze naar de demonstranten keken, of de hoge poort, de ijzeren hekken en de grote Amerikaanse vlag bewonderden.

De poort was dicht en gewapende agenten van de revolutionaire garde patrouilleerden rond het gebouw.

De jonge imam! Ik had hem een aantal keer op tv gezien in de nabijheid van ayatollah Khomeini.

De imam riep: ‘Allahoe akbar! Allahoe akbar!’ en stormde op de grote poort van de ambassade af. De studenten volgden hem. De groep klom over het ijzeren hek en liet zich in de tuin van de ambassade zakken.

Ik rook nieuws en klauterde ook over het hek.

De imam rende onder het roepen van ‘Allahoe akbar, Allahoe akbar’ naar het grote gebouw midden op het terrein. De Amerikanen hadden niet op deze bliksemactie gerekend. De groep ramde de deur van het gebouw en drong naar binnen. De Amerikanen zochten hun heil op de bovenverdieping, op de hielen gezeten door de imam en de studenten. De Amerikanen vluchtten een vergaderruimte in en deden de deur van binnen op slot. Met een lange tafel beukten de studenten de deur van de vergaderzaal in. De imam trok een pistool en riep in het Engels: ‘Iedereen op de grond, handen in je nek.’

De vrouwen gilden, maar gingen net als de mannen languit op de grond liggen en deden wat hun bevolen werd.

Ik realiseerde me dat ik op een historische plek stond en getuige was van een historische daad. Deze actie zou een oorlog kunnen uitlokken en grote gevolgen kunnen hebben voor vele mensen.

Ik besefte dat ik door hier te zijn mijn leven op het spel zette. De imam zou me zonder aarzelen doodschieten als hij me achter de deur zag.

Ik zou me nu nog ongemerkt terug kunnen trekken, maar als journalist kon ik dat niet over mijn hart verkrijgen.

Het duurde niet lang voordat alle Amerikanen geblinddoekt met hun handen vastgebonden op hun rug naar buiten werden gebracht.

De imam ging voorop. Elke student leidde een gegijzelde om te voorkomen dat die van de trap zou vallen.

Opeens keek de imam naar mij.

‘Wie ben jij?’ riep hij.

Ik probeerde weg te komen, maar drie studenten renden me achterna en ik struikelde bij de deur. Ze schopten me in mijn buik en trokken me overeind. De imam sloeg me een paar keer hard in mijn gezicht, pakte me bij de kraag en trok me naar de poort van de ambassade. Onverwachts sloeg hij met zijn pistool in mijn nek en duwde me naar de agenten van de revolutionaire garde.

Door de harde pistoolklap werd het meteen zwart voor mijn ogen, ik zakte door mijn knieën en mijn boek, dat ik onder mijn riem gestopt had, viel op de grond.

‘Hij is een van die linkse klootzakken, neem hem mee!’ riep de imam.

Ik kreeg geen kans om iets te zeggen, de soldaten raakten me waar ze me maar raken konden. Ik dacht dat het afgelopen was met me, tot een meisje de soldaten aan de kant duwde. Ze ging tussen hen en mij in staan en riep: ‘Zo is het genoeg, jullie maken hem dood! Kijk! Ze komen eraan.’

De Amerikanen werden in een lange rij naar buiten gebracht, waar een aantal militaire jeeps voor hen klaarstond.

Mijn boek lag nog op de grond. Enkele geblinddoekte Amerikanen trapten erop, anderen liepen erlangs.

‘Ga je mee?’ vroeg het meisje en ze hielp me overeind.

Onopgemerkt trokken we ons terug in de massa.

Duizenden mensen hadden zich voor de ambassade verzameld en riepen: ‘Allahoe akbar, Allahoe akbar!’

De Amerikanen waren weg.

De imam was weg.

De studenten waren weg.

Mijn boek was ook weg.

Maar het meisje bleef. Ze was een mooie Teheraanse.

De vrouw met wie ik nu mijn leven deel aan de Lauriergracht 37 is dezelfde als het meisje dat mij redde bij de ambassade. We hebben samen een dochter, die nu in Amsterdam Nederlandse literatuur studeert.