39

Echt, onecht, gek, niet gek

Hij had zich vierentwintig jaar lang beziggehouden met moorden en geweld. Zijn halve leven. En zelfs nu, nu hij het korps vaarwel had gezegd... Wat had Madeleine tijdens de zaak-Mellery ook alweer tegen hem gezegd? Dat de roep van de dood voor hem sterker leek dan die van het leven?

      Dat had hij ontkend. En hij was ingegaan op de keuze van haar woorden: het was niet de dood die hem aantrok, het was de uitdaging van het mysterie, het ontrafelen van het raadsel. Het draaide allemaal om gerechtigheid.

      En natuurlijk had ze hem daarbij meewarig aangekeken. Madeleine was nooit onder de indruk van principes, of in elk geval niet van principes die werden ingezet om een ruzie te beslechten.

      Zodra hij een streep onder de discussie had gezet, wist de waarheid hem langzaam te overrompelen. Het was waar dat hij zich op een bijna lichamelijke manier aangetrokken voelde tot criminele mysteries en het ontmaskeren van de daders erachter. Het gevoel was aards en sterk, veel krachtiger dan de behoefte om een aspergeveldje te gaan wieden. Een onderzoek naar een moord wist zijn aandacht volledig te beheersen, meer dan wat dan ook in zijn leven.

      Dat was het goede nieuws. Er was ook slecht nieuws. Het was goed omdat het echt was en sommige andere mannen hun hele leven lang door niets anders werden geprikkeld dan hun fantasie. Het was slecht omdat het als een vloedgolf was die hem wegspoelde van al het andere in zijn leven dat belangrijk was, met inbegrip van Madeleine.

      Hij probeerde zich te herinneren waar ze op dit moment was en moest bekennen dat het hem was ontschoten, het had plaatsgemaakt voor god mocht weten wat. Voor Jay Jykynstyl en zijn wortel van honderdduizend dollar? Voor de giftige wrok van het BCI en het ontwrichtende effect daarvan op het onderzoek? Voor de plagende betekenis van Edward Vallory’s verloren gegane toneelstuk? Voor de gretigheid waarmee Peggy, echtgenote van de spinnenman, zich op de jacht had gestort? Voor de echo van Savannah Listons angstige stem die hem vertelde over de verdwijning van haar voormalige klasgenoten? De waarheid luidde dat elk van die dingen Madeleines plannen voor vanavond van zijn radar had kunnen verdrijven.

      Toen hoorde hij een auto naderen over het weggetje dat door het weiland voerde en wist hij het weer: vrijdagavond, de afspraak met haar breivriendinnen. Maar als dat haar auto was, kwam ze heel wat vroeger thuis dan gewoonlijk. Toen hij naar het keukenraampje liep om een kijkje te nemen, ging de telefoon die op het bureau in de studeerkamer stond, en hij liep erheen om op te nemen.

      ‘Dave, wat fijn dat ik je te pakken heb en niet hoef in te spreken. Ik heb een paar onverwachte nieuwtjes voor me, maar je hoeft niet te schrikken!’ Het was Sonya Reynolds. Haar gebruikelijk opwinding was gekleurd voor een zweem van nervositeit.

      ‘Ik wilde je nog bellen...’ begon Gurney. Hij had meer vragen willen stellen over Jykynstyl, zodat hij beter beslagen ten ijs kon komen bij het etentje van de volgende dag.

      Sonya viel hem in de rede. ‘Het diner is van de baan, het is nu een lunch geworden. Hoop dat dat geen probleem voor je is. Als dat wel zo is, dan verzin je maar een oplossing. En het tweede nieuwtje is dat ik er niet bij kan zijn.’ Dat was duidelijk iets wat haar dwarszat. ‘Hoorde je wat ik zei?’ vroeg ze toen een reactie van Gurney uitbleef.

      ‘Lunch lukt wel. Waarom kan jij er niet bij zijn?’

      ‘Nou, het zou wel kunnen, en ik wil het ook graag, maar... Ik zal je vertellen wat hij heeft gezegd, dat is gemakkelijker. Eerst wil ik je er nog even aan herinneren dat hij ongelooflijk onder de indruk is van jouw werk. Volgens hem zou het heel erg oorspronkelijk zijn. Hij is zo enthousiast. Maar goed, wat hij precies zei, is dit: ‘‘Ik wil met eigen ogen zien wie die David Gurney is, deze ongelooflijke kunstenaar die ook nog eens rechercheur is. Ik wil weten in wie ik investeer. Ik wil inzicht verkrijgen in de geest en de verbeelding van deze man, zonder belemmeringen door een andere partij.’’ Ik zei dat ik nog nooit eerder een belemmering genoemd ben en dat ik het eigenlijk helemaal niet prettig vind als iemand me vertelt dat ik niet mag komen. Maar voor hem wil ik wel een uitzondering maken. Ik blijf wel thuis. Maar wat ben je stil, David. Waar denk je aan?’

      ‘Ik vraag me af of die man krankzinnig is.’

      ‘Die man is Jay Jykynstyl. Krankzinnig zou ik hem niet willen noemen. Vrij ongewoon, dat lijkt me een betere omschrijving.’

      Gurney hoorde dat de zijdeur open- en weer dichtging, gevolgd door geluiden in de bijkeuken naast de keuken.

      ‘David... wat ben je stil. Sta je soms weer na te denken?’

      ‘Nee hoor, ik was... Ik weet het niet, wat bedoelt hij precies met ‘‘investeren’’?’

      ‘Aha, dat is het echt goede nieuws. Dat is de voornaamste reden waarom ik bij dat etentje of die lunch of wat dan ook had willen zijn. Luister goed. Dit is iets wat je leven kan veranderen. Hij wil al je werk kopen. Niet een of twee dingen, maar alles. En hij verwacht dat het in waarde zal stijgen.’

      ‘Waarom zou het?’

      ‘Omdat alles wat Jykynstyl koopt in waarde stijgt.’

      Gurney zag vanuit zijn ooghoeken iets bewegen, draaide zich om en merkte dat Madeleine in de deuropening van de studeerkamer stond. Ze keek hem fronsend aan, fronsend en bezorgd.

      ‘Ben je er nog, Dave?’ De stem van Sonya klonk opgetogen en ongelovig. ‘Ben je altijd zo stil wanneer iemand je om te beginnen een miljoen biedt en zegt dat er geen grenzen zijn?’

      ‘Ik vind het bizar.’

      Madeleines bezorgde frons kreeg nu iets geïrriteerds, en ze liep terug de keuken in.

      ‘Natuurlijk is het bizar!’ riep Sonya uit. ‘Dat is succes in de kunstwereld altijd. Bizar is daar normaal. Weet je voor hoeveel die gekleurde vierkanten van Mark Rothko van de hand gaan? Waarom zou bizar een probleem zijn?’

      ‘Is het goed als ik er even over nadenk? Kan ik je later terugbellen?’

      ‘Je móét me terugbellen, mijn mannetje van een miljoen. Morgen wordt een belangrijke dag. Je moet je er goed op voorbereiden. Ik merk dat je weer aan het denken bent. God, David, waar denk je nu weer aan?’

      ‘Het kost me gewoon moeite te geloven dat dit allemaal echt is.’

      ‘David, David, David, weet je nog wat ze zeiden toen je leerde zwemmen? Vecht niet tegen het water. Ontspan je en drijf. Ontspan je, adem in en uit en laat je door het water meevoeren. Dit is net zoiets. Hou eens op met nadenken over echt, onecht, gek, niet gek, al die woorden. Zeg ja tegen de magie. Tegen de magische meneer Jykynstyl. En zijn magische miljoenen. Ciao!’

      Magie? Er waren maar weinig dingen die verder van Gurney afstonden dan een concept als magie. Er was weinig wat zo’n gebrek aan betekenis had en zo overdreven leeg was.

      Hij bleef naast zijn bureau staan en staarde uit het raam. De hemel boven de helling, die net nog bloedrood was geweest, had nu een sombere kleur die het midden hield tussen mauve en loodgrijs, en het gras van de hoge weide achter het huis bezat nog slechts een herinnering aan groen.

      Er klonk gerammel en gekletter in de keuken, het geluid van pannendeksels die van het veel te volle afdruiprek in de gootsteen werden gelegd, en daarna het geluid van Madeleine die ze opstapelde.

      Gurney verruilde de schemerige studeerkamer voor de verlichte keuken. Madeleine veegde haar handen aan een van de theedoeken af.

      ‘Wat is er met de auto gebeurd?’ vroeg ze.

      ‘Wat? O. Ik ben tegen een hert gebotst.’ De herinnering was scherp, misselijkmakend.

      Ze keek hem geschrokken aan, vol pijn.

      Hij vervolgde: ‘Stak opeens over. Vlak voor me. Geen kans om... om het te ontwijken.’

      Ze sperde haar ogen open en hapte even naar adem. ‘En het hert?’

      ‘Op slag dood. Ik heb gekeken. Geen enkel teken van leven.’

      ‘Wat heb je gedaan?’

      ‘Gedaan? Ik kon toch niets...’ Hij werd opeens overvallen door beelden van het kalf in de berm, met de verdraaide kop en de open ogen die niets zagen. Beelden die waren verbonden met herinneringen aan een ander ongeluk, lang geleden, gevoelens die zijn hart met zulke ijzige vingers vastgrepen dat het bijna ophield met kloppen.

      Madeleine keek hem aan en leek te weten wat hij dacht. Ze stak haar hand uit en raakte zachtjes de zijne aan. Toen hij langzaam weer tot zichzelf kwam, keek hij haar in de ogen en zag een verdriet dat simpelweg deel vormde van alles wat ze voelde, zelfs van haar vreugde. Hij wist dat ze de dood van hun zoontje lang geleden had verwerkt op een manier die voor hem onmogelijk was, omdat hij dat niet wilde of niet kon. Hij wist dat het op een dag anders zou zijn. Maar nu nog niet.

      Misschien was dat de echte barrière tussen hem en Kyle, zijn volwassen zoon uit zijn eerste huwelijk. Maar zulke theorieën deden hem al snel te veel aan therapeuten denken, en daar had hij geen behoefte aan.

      Hij sloot de tuindeuren en staarde naar de avondschemer, die inmiddels zo sterk was dat zelfs het rood van de schuur niet meer te onderscheiden was.

      Madeleine draaide zich weer om naar de gootsteen en begon de afgewassen pannen op te stapelen. Toen ze eindelijk weer iets zei, kwam haar vraag uit onverwachte hoek. ‘Dus je denkt dat je het binnen een week hebt opgelost? Dat de kwaaie pier in een mooi doosje aan de goede jongens kan worden overhandigd, compleet met een strikje eromheen?’

      Nog voordat hij opkeek en haar gezicht zag, hoorde hij hem al in haar stem: de vragende, humorloze glimlach.

      ‘Als dat is wat ik heb gezegd, dan is dat het plan.’

      Ze knikte, zonder haar scepsis te verbergen.

      Er viel een lange stilte. Ze bleef de pannen met meer aandacht dan gewoonlijk afdrogen en zette het afgedroogde vaatwerk zo netjes op een rij in het grenen dressoir dat het hem op de zenuwen begon te werken.

      ‘Trouwens,’ zei hij, aangespoord door een vraag die bij hem opkwam en op agressievere toon dan zijn bedoeling was geweest, ‘waarom ben je nu al thuis?’

      ‘Pardon?’

      ‘Dit is toch je breiavond?’

      Ze knikte. ‘We besloten vandaag eerder op te houden.’

      Hij meende iets ongewoons in haar stem te horen. ‘Hoezo?’

      ‘Er was een probleempje.’

      ‘O ja?’

      ‘Ja... Marjorie Ann... moest kotsen.’

      Gurney knipperde met zijn ogen. ‘Wat?’

      ‘Ze moest kotsen.’

      ‘Marjorie Ann Highsmith.’

      ‘Inderdaad.’

      Hij knipperde weer. ‘Hoe bedoel je, kotsen?’

      ‘Wat denk je zelf?’

      ‘Ik bedoel, waar? Gewoon aan tafel?’

      ‘Nee, dat niet. Ze stond van tafel op en rende naar het toilet en...’

      ‘En toen?’

      ‘En toen haalde ze het net niet.’

      Gurney zag dat er een bijna niet te onderscheiden licht in Madeleines blik was teruggekeerd, een zweem van de subtiele humor waarmee ze vrijwel alles in het leven bekeek. Een licht dat hij de laatste tijd niet vaak had gezien. Hij wilde op dat moment niets liever dan dat licht verder aanwakkeren, maar hij wist dat hij het, als hij te veel zijn best zou doen, alleen maar zou uitblazen.

      ‘Dan is het zeker een zooitje geworden?’

      ‘Zeg dat wel. Een zooitje. En, eh... het bleef niet beperkt tot één plek.’

      ‘Hoe bedoel je?’

      ‘Nou, ze gaf niet alleen over op de vloer. Ze gaf over op de katten.’

      ‘De kátten?’

      ‘We zaten vanavond bij Bonnie thuis. Je weet toch dat Bonnie twee katten heeft?’

      ‘Eh, ja.’

      ‘Nou, die katten lagen samen in het mandje dat Bonnie op de gang heeft staan, vlak bij het toilet.’

      Gurney begon te lachen, getroffen door een plotseling gevoel van lichtheid.

      ‘Tja, en Marjorie Ann kwam dus niet verder dan die katten.’

      ‘O, god...’ Hij lag nu dubbel van het lachen.

      ‘En het was nogal veel. Echt de moeite waard, zeg maar. De katten schoten natuurlijk meteen uit hun mandje vandaan en renden naar de woonkamer.’

      ‘En ze zaten onder...’

      ‘Ja, helemaal. Ze renden door de kamer, over de banken en de stoelen. Je had het moeten zien.’

      ‘Goeie hemel...’ Gurney kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst zo hard had gelachen.

      ‘En natuurlijk kreeg niemand daarna nog een hap door de keel,’ besloot Madeleine. ‘En we konden moeilijk in de woonkamer blijven zitten. We wilden Bonnie natuurlijk graag helpen met schoonmaken, maar dat wilde ze niet.’

      Na een korte stilte vroeg hij: ‘Wil je nu misschien iets eten?’

      ‘Nee.’ Ze rilde. ‘Praat maar even niet over eten.’

      Hij dacht aan de katten en moest opnieuw lachen.

      Zijn opmerking over eten leek Madeleine aan iets anders te hebben herinnerd, iets wat het vonkje in haar ogen doofde.

      Toen hij eindelijk tot bedaren was gekomen, vroeg ze: ‘Dus jij, Sonya en de gekke verzamelaar gaan morgenavond uit eten?’

      ‘Nee,’ zei hij, voor het eerst blij dat Sonya er niet bij zou zijn. ‘Alleen de gekke verzamelaar en ik.’

      Madeleine trok vragend een wenkbrauw op. ‘Ik had gedacht dat ze een moord zou doen om bij dat diner te kunnen zijn.’

      ‘Het is een lunch geworden, geen diner.’

      ‘Lunch? Ben je nu al in status gezakt?’

      Gurney liet niets merken, maar vreemd genoeg deed die opmerking pijn.

Sluit Je Ogen
Verdon-Sluit-je-ogen1.html
Verdon-Sluit-je-ogen2.html
Verdon-Sluit-je-ogen3.html
Verdon-Sluit-je-ogen4.html
Verdon-Sluit-je-ogen5.html
Verdon-Sluit-je-ogen6.html
Verdon-Sluit-je-ogen7.html
Verdon-Sluit-je-ogen8.html
Verdon-Sluit-je-ogen9.html
Verdon-Sluit-je-ogen10.html
Verdon-Sluit-je-ogen11.html
Verdon-Sluit-je-ogen12.html
Verdon-Sluit-je-ogen13.html
Verdon-Sluit-je-ogen14.html
Verdon-Sluit-je-ogen15.html
Verdon-Sluit-je-ogen16.html
Verdon-Sluit-je-ogen17.html
Verdon-Sluit-je-ogen18.html
Verdon-Sluit-je-ogen19.html
Verdon-Sluit-je-ogen20.html
Verdon-Sluit-je-ogen21.html
Verdon-Sluit-je-ogen22.html
Verdon-Sluit-je-ogen23.html
Verdon-Sluit-je-ogen24.html
Verdon-Sluit-je-ogen25.html
Verdon-Sluit-je-ogen26.html
Verdon-Sluit-je-ogen27.html
Verdon-Sluit-je-ogen28.html
Verdon-Sluit-je-ogen29.html
Verdon-Sluit-je-ogen30.html
Verdon-Sluit-je-ogen31.html
Verdon-Sluit-je-ogen32.html
Verdon-Sluit-je-ogen33.html
Verdon-Sluit-je-ogen34.html
Verdon-Sluit-je-ogen35.html
Verdon-Sluit-je-ogen36.html
Verdon-Sluit-je-ogen37.html
Verdon-Sluit-je-ogen38.html
Verdon-Sluit-je-ogen39.html
Verdon-Sluit-je-ogen40.html
Verdon-Sluit-je-ogen41.html
Verdon-Sluit-je-ogen42.html
Verdon-Sluit-je-ogen43.html
Verdon-Sluit-je-ogen44.html
Verdon-Sluit-je-ogen45.html
Verdon-Sluit-je-ogen46.html
Verdon-Sluit-je-ogen47.html
Verdon-Sluit-je-ogen48.html
Verdon-Sluit-je-ogen49.html
Verdon-Sluit-je-ogen50.html
Verdon-Sluit-je-ogen51.html
Verdon-Sluit-je-ogen52.html
Verdon-Sluit-je-ogen53.html
Verdon-Sluit-je-ogen54.html
Verdon-Sluit-je-ogen55.html
Verdon-Sluit-je-ogen56.html
Verdon-Sluit-je-ogen57.html
Verdon-Sluit-je-ogen58.html
Verdon-Sluit-je-ogen59.html
Verdon-Sluit-je-ogen60.html
Verdon-Sluit-je-ogen61.html
Verdon-Sluit-je-ogen62.html
Verdon-Sluit-je-ogen63.html
Verdon-Sluit-je-ogen64.html
Verdon-Sluit-je-ogen65.html
Verdon-Sluit-je-ogen66.html
Verdon-Sluit-je-ogen67.html
Verdon-Sluit-je-ogen68.html
Verdon-Sluit-je-ogen69.html
Verdon-Sluit-je-ogen70.html
Verdon-Sluit-je-ogen71.html
Verdon-Sluit-je-ogen72.html
Verdon-Sluit-je-ogen73.html
Verdon-Sluit-je-ogen74.html
Verdon-Sluit-je-ogen75.html
Verdon-Sluit-je-ogen76.html
Verdon-Sluit-je-ogen77.html
Verdon-Sluit-je-ogen78.html
Verdon-Sluit-je-ogen79.html
Verdon-Sluit-je-ogen80.html
Verdon-Sluit-je-ogen81.html
Verdon-Sluit-je-ogen82.html
Verdon-Sluit-je-ogen83.html
Verdon-Sluit-je-ogen84.html
Verdon-Sluit-je-ogen85.html
Verdon-Sluit-je-ogen86.html
Verdon-Sluit-je-ogen87.html
Verdon-Sluit-je-ogen88.html
Verdon-Sluit-je-ogen89.html
Verdon-Sluit-je-ogen90.html
Verdon-Sluit-je-ogen91.html