15
Zwart en wit
In het uur na Madeleines bezoek aan de keuken stond Gurney meerdere keren op het punt om naar de slaapkamer te gaan en haar te vragen wat ze precies met haar opmerking had bedoeld.
Heel af en toe leek Madeleine de wereld gedurende korte tijd met een sombere blik te bekijken. Het was alsof ze dan nog slechts oog had voor een kale plek in het landschap die het symbool werd voor de hele wereld om haar heen. Maar die verandering was altijd tijdelijk geweest: ze had altijd weer verder kunnen kijken, haar vreugde en praktische instelling waren altijd weer teruggekeerd. Zo was het altijd gegaan, en zo zou het nu ongetwijfeld weer gaan. Toch maakte hij zich op dit moment zorgen over haar gedrag, dat een angstig gevoel diep in zijn buik opriep, een gevoel waaraan hij wilde ontsnappen. Hij liep naar de kapstok in de bijkeuken, trok een dun jack aan en liep door de zijdeur de sterrenloze avond in.
De duisternis was niet volledig, dankzij een gedeeltelijke maan boven het dikke wolkendek. Zodra hij de contouren van het pad door het opgeschoten onkruid kon ontwaren, volgde hij het over de glooiende weide naar het verweerde bankje bij de vijver. Hij ging zitten en keek net zo lang voor zich uit totdat zijn ogen een paar vage vormen konden ontwaren: randen van voorwerpen, mogelijk stukken boom, maar niets wat duidelijk genoeg was om het met zekerheid te kunnen zeggen wat het was. Toen viel het hem op dat er aan de overkant van de vijver, net aan de rand van zijn gezichtsveld, iets bewoog. Toen hij zijn blik rechtstreeks op die plek richtte, leken de vage, donkere silhouetten – grote braamstruiken, overhangende takken, de rietsigaren die in grote klompen langs de oever groeiden en wat er nog meer mocht staan – vormeloos in elkaar over te vloeien. Maar zodra hij zijn blik afwendde, zag hij het weer. Het was vrijwel zeker een of ander beest, ter grootte van een klein hert of een grote hond. Zijn blik schoot weer terug, en het verdween opnieuw.
Hij begreep welke rol de gevoeligheid van het netvlies hier speelde. Dat was de reden waarom je een zwakke ster vaak wel vanuit je ooghoek zag, maar niet wanneer je er rechtstreeks naar keek. En het dier, als het al een dier was, als er echt iets was geweest, was beslist ongevaarlijk. Zelfs een kleine beer was geen reden tot paniek, aangezien de beren in de Catskills voor niemand een gevaar vormden, en al helemaal niet voor iemand die stilletjes honderd meter verderop zat. En toch had een dergelijke niet te verklaren beweging in het donker iets griezeligs.
De windstille nacht herbergde een doodse stilte in zich, maar Gurney werd er niet rustig van. Hij besefte dat dat meer door hemzelf kwam dan door zijn omgeving, en dat zijn onrust eerder toe te schrijven was aan de spanningen in zijn huwelijk dan aan de schaduwen in het bos.
Spanningen in zijn huwelijk. Zijn huwelijk was niet perfect. Het was al twee keer eerder bijna op de klippen gelopen. Vijftien jaar geleden, nadat hun vier jaar oude zoontje was omgekomen bij een ongeluk waarvan Gurney zichzelf de schuld gaf, was hij veranderd in een man die zijn emoties zo weinig ruimte gaf dat er bijna niet met hem te leven viel. En nog maar tien maanden geleden had hij zich met zo veel overgave op de zaak-Mellery gestort dat het hem niet alleen bijna zijn huwelijk, maar ook bijna zijn leven had gekost.
Toch gaf hij er de voorkeur aan te denken dat de problemen tussen hem en Madeleine simpel waren, of in elk geval dat hij begreep wat er aan de hand was. Om te beginnen beschikten ze allebei over volledig tegengestelde persoonlijkheden. Hij begreep dingen door erover na te denken, zij ging af op haar gevoel. Hij was gefascineerd door het verbinden van de puntjes, zij door de puntjes zelf. Hij putte energie uit eenzaamheid en vond de omgang met anderen vermoeiend, voor haar was het precies andersom. Voor hem was observatie niet meer dan een werktuig om beter te oordelen. Voor haar was oordelen niet meer dan een werktuig om beter te kunnen observeren.
Gemeten naar de gangbare ideeën over verschillende persoonlijkheden hadden ze bitter weinig met elkaar gemeen, maar toch was er vaak die prikkelende spanning die hen met een verrassende vreugde overviel wanneer ze hetzelfde bleken te denken over mensen of gebeurtenissen, allebei ergens de ironie van inzagen of het eens waren over wat ontroerend, leuk, kostbaar, eerlijk of oneerlijk was. Ze beseften allebei dat de ander uniek was, en belangrijker dan wie dan ook. Het was die spanning die Gurney op zijn warmere, minder cynische momenten voor de kern van liefde aanzag.
Dat was het dus, de tegenstelling die hun relatie uitdrukte. Hun ingebakken neigingen waren zo verschillend, tot het punt waarop ruzie of ergernis onvermijdelijk was, maar toch wisten de krachtige momenten van gedeeld inzicht en genegenheid hen met elkaar te verbinden. Het probleem was alleen... dat die momenten sinds hun verhuizing naar Walnut Crossing steeds zeldzamer waren geworden. Ze hadden elkaar al heel lang niet meer omhelsd, echt omhelsd, alsof de ander het kostbaarste ter wereld was.
Hij zat daar in het donker, verzonken in gedachten, afgedwaald in zijn gevoelens, weg van zijn tastbare omgeving. Het gekef van de coyotes deed hem opschrikken.
Het was moeilijk te zeggen waar het felle, wilde gejank precies vandaan kwam, of hoeveel beesten het waren. Hij schatte dat het een roedel van drie tot vijf dieren was, die ergens op de volgende heuvelrug zat, op ruim anderhalve kilometer van de vijver. Toen het gekef opeens ophield, was de stilte des te indringender. Gurney trok de rits van zijn jack iets verder omhoog.
De leegte die zijn zintuigen niet konden vullen, stroomde al snel vol met nog meer gedachten over zijn huwelijk. Hij was zich er echter ook van bewust dat de generalisaties waaraan hij zo verslaafd leek te zijn hem niet konden helpen daadwerkelijke problemen op te lossen. En op dit moment was het grote probleem in zijn leven er een waarover hij en Madeleine ieder een geheel andere mening hadden: moest hij zich met de zaak-Perry gaan bemoeien of niet?
Hij besefte heel goed hoe Madeleine erover dacht; niet alleen door haar jongste opmerkingen, maar ook door de aaneenschakeling van bezwaren die ze had geuit bij elke met de politie verbonden activiteit die hij had ontplooid sinds hij twee jaar eerder met werken was opgehouden. Hij vermoedde dat haar mening over de zaak-Perry even zwart-wit zou zijn. Als hij ja zou zeggen, zou dat bewijzen dat zijn obsessie om moorden op te lossen bijzonder hardnekkig was, zelfs nu hij zijn penning aan de wilgen had gehangen, en dat hun toekomst samen verre van rooskleurig zou zijn. Aan de andere kant zou hij, als hij nee zou zeggen, de indruk kunnen wekken dat hij van een werkverslaafde rechercheur zou kunnen veranderen in een vogelkijkende, kajak varende natuurliefhebber. Maar, zo bracht hij in gedachten te berde, alsof ze naast hem zat, het was allerminst realistisch om de zaken zo zwart-wit te bekijken. Dat leidde per definitie tot slechte beslissingen omdat er zo veel oplossingen op voorhand werden uitgesloten. In dit geval zou de meest logische koers zeker ergens in het midden liggen, tussen zwart en wit in.
Terwijl hij op die gedachte voortborduurde, zag hij in hoe hij tot het ideale compromis kon komen. Hij zou de zaak wel aannemen, maar er een tijdslimiet aan verbinden, van zeg een week. Hooguit twee weken. En binnen die afgebakende periode kon hij in de berg bewijsmateriaal graven, losse eindjes aan elkaar knopen, misschien opnieuw met een paar sleutelfiguren gaan praten, de feiten natrekken, zo veel mogelijk zien te ontdekken en zijn conclusies en aanbevelingen aanbieden en...
Op dat moment begon het gekef van de coyotes weer, even abrupt als dat het eerder was opgehouden, maar nu leek het van dichterbij te komen, van ergens halverwege de beboste helling achter de schuur. Het klonk scherp, schril en opgewonden. Gurney wist niet of ze de dieren nu dichterbij kwamen of gewoon harder blaften. Opeens hielden ze op en viel er een totale stilte. Een indringende stilte. Tien lange seconden verstreken, en toen begonnen ze een voor een te janken. Gurney merkte dat het kippenvel op zijn rug, zijn armen en boven op zijn handen verscheen. Weer dacht hij vanuit zijn ooghoek iets in het donker te zien bewegen.
Toen hoorde hij het geluid van een autoportier dat dicht werd geslagen en zag hij een stel koplampen over de weide naar beneden komen. De bundels licht dansten onregelmatig over het groen omdat de auto te snel reed voor de hobbelige ondergrond. Het voertuig kwam hortend en stotend na een zijwaartse slip tot stilstand, op een meter of drie van het bankje.
Uit het open raampje klonk de stem van Madeleine, ongewoon luid en zelfs in paniek. ‘David!’ En toen hij van het bankje opstond en in het strooilicht van de koplampen naar de auto liep, riep ze weer: ‘David!’
Pas toen hij naast haar in de auto zat en zij haar raampje had dichtgedraaid, viel het hem op dat het vreselijke gehuil was gestopt. Ze drukte op het knopje dat de deuren vergrendelde en legde haar handen op het stuur. Zijn ogen waren nu zo aan het donker gewend dat hij zag – of misschien deels zag en het zich deels inbeeldde – hoe gespannen haar greep was, hoe strak het vel over haar knokkels spande.
‘Hoorde je niet dat ze dichterbij kwamen?’ vroeg ze buiten adem.
‘Ik had ze wel gehoord, maar ik dacht dat ze op iets aan het jagen waren. Een konijn of zo.’
‘Een konijn?’ Haar stem klonk hees, ongelovig.
Hij kon niet alles zien, maar haar gezicht leek te trillen van amper ingehouden emoties. Uiteindelijk haalde ze diep en schokkerig adem, en daarna nog eens. Ze liet het stuur los en strekte haar vingers.
‘Wat was je hier beneden aan het doen?’ vroeg ze.
‘Ik weet niet. Gewoon... nadenken... bedenken wat ik moet doen.’
Na een lange ademteug, deze keer wat minder beverig, wilde ze de auto starten, maar ze vergat dat de motor al liep en slaakte een geërgerde kreet toen er onder de motorkap een krijsend protest klonk.
Ze keerde voor de schuur en reed daarna door de weide terug de helling op, naar het huis, waar ze de auto iets dichter bij de deur parkeerde dan hun gewoonte was.
‘En waar zat je over na te denken?’ vroeg ze, toen hij op het punt stond om uit te stappen.
‘Sorry?’ Hij had haar vraag wel gehoord, maar probeerde tijd te rekken.
Dat leek ze te weten. Ze draaide haar hoofd een beetje naar hem toe en wachtte.
‘Ik probeerde te bedenken hoe ik alles... hoe ik alles op een redelijke manier kan aanpakken.’
‘Redelijk?’ Ze gaf het woord een nadruk die het van elke betekenis leek te ontdoen.
‘Misschien kunnen we er binnen over praten,’ zei hij, en hij opende zijn portier. Hij wilde ontsnappen, al was het maar voor even. Bij het uitstappen stootte hij met zijn voet tegen een stok of een staaf die op de bodem van de auto lag. Hij keek naar beneden en zag in het gelige licht van het binnenlampje de zware houten steel van de bijl die normaal gesproken in de mand met hout naast de zijdeur lag.
‘Wat is dat?’ zei hij.
‘Een bijl.’
‘Ik bedoel: wat doet dat ding in de auto?’
‘Het was het eerste wat ik kon vinden.’
‘Weet je, coyotes zijn niet echt...’
‘En hoe weet je dat dan?’ onderbrak ze hem woedend. ‘Hoe kun je dat in godsnaam weten?’ Ze trok zich met een ruk terug, alsof hij haar arm had willen pakken. Ze stapte haastig, onhandig uit, sloeg het portier dicht en rende het huis in.