Hoofdstuk 5

 

 

 

Hope staarde naar haar netjes gestreken kleren aan het rek in de inloopkast, vechtend tegen een bijna overweldigende paniek. Maar, moest ze toegeven, er zat ook een tikkeltje verwachtingsvolle spanning bij. De afgelopen negen jaar hadden alle dagen hun eigen voorspelbare patroon gevolgd en zelfs hier, in het levendige Upper East Side, was ze erin geslaagd een vaste routine te vormen nog voor ze de weg naar de supermarkt had ontdekt.

Maar vandaag geen routine. Ze had geen idee wat Gael voor haar in petto had. Hij had gezegd dat ze om tien uur ’s ochtends klaar moest staan en hij haar op zou halen. Verder niets.

Hij had het over risico’s nemen gehad. Zichzelf toestaan te leven. Zich te openen. Hope slikte. Het klonk aanlokkelijk, echt waar. Ze wist alleen niet of ze het kon, of er nog iets onder de lagen onafhankelijkheid en efficiëntie en bedrijvigheid zat.

‘Oké,’ zei ze hardop, en dat kalmeerde haar. ‘Wat is het ergste wat er kan gebeuren?’

O. Die vraag had ze beter niet kunnen bedenken, want nu was de geest uit de fles. Ze bleek heel veel ergste dingen te kunnen verzinnen. Misschien zou hij voorstellen om te gaan skydiven of bungeejumpen van de Brooklyn Bridge – illegaal, maar zelfs Hope had erover gehoord en ze wilde wedden dat het Gael O’Connor geen snars kon schelen of het mocht of niet. Of om een wolkenkrabber te beklimmen – of te gaan koorddansen tussen twee wolkenkrabbers. Beverig haalde ze adem. Nee, dat laatste kon ze echt wel van de lijst schrappen.

Of misschien had hij op haar maagd-zijn gedoeld toen hij zei dat ze meer ontspannen moest worden. Misschien wilde hij dat ze haar eigen seksualiteit ontdekte tijdens een workshop striptease of paaldansen of daadwerkelijk optrad in een club of… of niks. Eén seconde zou ze maar nodig hebben om de regisseur ervan te overtuigen dat ze geen talent had. Want hoeveel vierjarigen werd tenslotte geadviseerd van balletles te gaan?

‘Hou op met denken.’ Hope haalde een oranje korte broek met hoge taille en een opengewerkt roomkleurig bloesje uit het rek en gooide de kleren op de slaapbank. Het wonen in zo’n kleine ruimte dat je het bijna geen studio meer kon noemen, betekende dat ze nog meer georganiseerd moest leven, anders werd het een bende. En dat zou, uiteraard, onverdraaglijk zijn.

Even later, met haar kleren aan, haar haren in een paardenstaart en aan haar voeten comfortabele lichtbruine loafers, zou ze zich beter moeten voelen. Dat was tenminste de bedoeling van haar nieuwe, peperdure kleren, om haar het gevoel te geven alles aan te kunnen, iemand te zijn. In plaats daarvan voelde ze zich in die fleurige, hippe creaties meestal een klein meisje dat zich verkleedde. Misschien kon ze beter iets anders aantrekken…

Precies op dat moment, alsof Gael wist dat ze zich op haar onzekerst voelde, ging de zoemer. Hier geen portier, geen lift of mooie hal, maar een bel en trappen.

Niet dat er iets aan hem te merken was na die vier trappen. Hij zag er onuitstaanbaar fris uit toen ze de deur openmaakte. Zijn ademhaling was normaal en er was geen vochtig plekje te zien op het grijze overhemd met korte mouwen dat hij op een strakke zwarte spijkerbroek droeg. Zijn kleren verrieden niets over de activiteiten van deze dag. Hun ogen ontmoetten elkaar. Ze zag de verholen lach erin en vergat onmiddellijk de begroetingszin die ze had voorbereid en geoefend.

‘Wil je meteen gaan?’

Hij stapte over de drempel. ‘Heb je haast? Het schijnt een beleefde gewoonte te zijn om een gast binnen te vragen. Of is er iets wat ik niet mag zien?’

Nou nee. Haar leven was een open boek. Een heel saai boek, dat vergeten op een boekenplank stof lag te vergaren, een beetje zoals zij. ‘Helemaal niet. Ik dacht dat je meteen wilde beginnen. Kom binnen. Hoewel je dat al bent. Binnen.’

Hoe had hij dat gedaan? Hij was zo achteloos langs haar heen gestapt, dat ze het nauwelijks in de gaten had gehad. Aan zijn talentenlijstje zou ze magiër moeten toevoegen.

Kom, Hope, neem het heft in handen, dacht ze. ‘Thee?’ Bij twijfel is een goed nationaal cliché altijd handig om op terug te vallen.

‘IJsthee?’

‘Nee, echte. Ik heb Earl Grey, gewone thee, Darjeeling en munt.’

Zijn mond krulde. ‘Serieus?’

‘Eh… ja. Ik vond een winkeltje met geïmporteerde Engelse producten en toen heb ik ingeslagen…’ Hou op met kakelen, Hope. Maar de boodschap bereikte niet haar mond. ‘…thee en augurken, plakjes voor op de boterham, geen zure bommen. En echte chocola, sorry. Heel veel dingen zijn in Amerika beter, zoals koffie en kwarktaart, maar ik zou een moord doen voor een boterham met echte oude cheddar en plakjes augurk en een dikke reep chocola.’

Voor het geval hij nog niet zeker wist of ze sociaal onhandig was, had ze het hem nu wel duidelijk gemaakt. Zo was ze niet altijd geweest; kon ze de klok maar negen jaar terugdraaien – hoewel, als ze moest kiezen tussen haar zelfvertrouwen terugkrijgen of haar ouders, was er geen twijfel. Ze zou dolgraag voor altijd onhandig blijven.

Gelukkig ging Gael er niet op in. Hij stond in het midden van de kleine studio en leek te groot voor de ruimte. ‘Leuke flat.’

‘Het gaat om de locatie. Blijkbaar weegt het op tegen het ruimtegebrek – tenminste, dat zegt Maddison. Het is haar appartement,’ legde ze uit bij het zien van zijn opgetrokken wenkbrauwen. ‘We hebben van woonruimte geruild toen we van baan ruilden.’ Niet dat Maddison nog in Hopes huis zat of haar baan had; ze was ingetrokken bij Hopes vroegere baas Kit Buchanan. Hope had drie jaar voor Kit gewerkt en nooit had hij een millimeter de professionele grens overschreden. Maar krap twee maanden met Maddison en hij had zijn baan opgezegd om samen met de Amerikaanse een heel nieuw leven te beginnen. Hope vroeg zich af hoe het kwam dat de banenruil Maddisons leven volledig veranderd had terwijl dat van haar hetzelfde was gebleven.

En kijk Faith nou. Minder dan drie maanden op reis en ze was verloofd met een erfgenaam van een miljoenenfortuin. Wat had Hope gedaan in de stad die nooit slaapt? Een aantal nieuwe smaken bagels geprobeerd en een keer andere koffie besteld in een restaurant. Spectaculair!

Gael was in vier stappen bij het raam. ‘Ik vind het mooi hier. Goed licht.’

‘Voor mij is het prima. Ik heb niet veel ruimte nodig.’ Gelukkig maar. Het appartement had een erker waar ze een klein tafeltje en een stoel had neergezet. Tegen de enige vrije muur stond de slaapbank en daar tegenover was de mooie, maar in verhouding veel te grote open haard. In de hoek naast de voordeur stond een keukenblokje – twee kastjes en een tweepits gasstel. De deur rechts ervan opende naar de inloopkast met rails en lades en de piepkleine, maar verrassend luxe badkamer.

Dit was de eerste keer dat Hope de ruimte met iemand deelde, behalve als ze de Skypegesprekken met haar zus meetelde. Haar adem stokte toen de eenzaamheid haar plotsklaps overviel.

Een veelbetekenende lach krulde Gaels lippen. ‘Dat zal wel niet, nee. Meer gewend om het anderen naar de zin te maken dan zelf ruimte te eisen, hè?’

‘Er is niks mis mee om sober te kunnen leven. Goed, wat heb ik voor vandaag nodig? Een jas? Andere schoenen?’ Ze weigerde te vragen waar ze heengingen.

Gael liet traag en doelbewust zijn blik over haar heen glijden. Met diezelfde blik had hij naar haar gekeken toen hij had gevraagd of hij haar mocht schilderen, alsof ze een object was, geen levende, ademende persoon en zeker geen vrouw die begeerlijk was. En toch begon ze te gloeien, alsof het sinds lang begraven vuur zich herinnerde hoe het voelde om uitbundig te branden.

‘Het is prima wat je aan hebt.’

Nou wist ze nog niks. ‘Goed.’ Hope pakte haar tas. ‘Kom op, dan. Hoe sneller we dit achter de rug hebben, hoe eerder ik met de bruiloft voor Faith verder kan. Denk maar niet dat ik dit om een andere reden doe.’

Maar terwijl ze het zei, wist Hope al dat ze niet helemaal eerlijk was, tegen hem niet en tegen zichzelf niet. Hoe ze zichzelf ook wijs probeerde te maken dat ze tijd met Gael doorbracht vanwege haar zus en haar werk, in werkelijkheid wilde ze bevrijd worden van haar angsten en rigide beperkingen die ze zichzelf had opgelegd. Want deze levensruil had haar duidelijk gemaakt dat het niet haar oude baan of het grootbrengen van Faith of het leven in haar ouderlijk huis was waardoor ze niet tot bloei kwam. Het zat in haarzelf. Wat betekende dat er geen knappe prins op haar wachtte die haar leven zou veranderen.

Dit was haar kans die ze moest grijpen.

 

‘Waar gaan we nou eigenlijk heen? Hebben we een taxi nodig?’

Hope probeerde nonchalant te klinken, maar Gael zag dat ze brandde van nieuwsgierigheid. Wat had ze zich in haar hoofd gehaald? Waarschijnlijk het ergste – had hij tenslotte niet gezegd dat ze risico’s moest nemen, moest beginnen te leven? Die opmerkingen had ze vermoedelijk aan zijn schilderijen gekoppeld en een verleidingsscenario voor zich gezien.

Maar het was niet haar lichaam dat hij wilde verkennen, nee, zelfs niet in dat korte broekje dat perfect om haar mooie achterwerk sloot en haar benen langer maakte. Hij had nog nooit een meisje ontmaagd en had niet de intentie om daar nu mee te beginnen. Fysieke onervarenheid betekende emotionele onervarenheid, en Gael had geen zin in verliefdheden of dweperijen of wat dan ook. Hoe verleidelijk ze er ook uitzag.

Wacht even – wanneer was Hope van een geschikt model in verleidelijk veranderd? Hij was zo druk met de tentoonstelling bezig geweest dat hij de afgelopen maanden als een monnik had geleefd – wat behoorlijk ironisch was gezien de hoeveelheid vrouwelijk naakt die er in zijn studio had gelegen. Het ging niet per se om háár. Nee, Hope was gewoon de eerste vrouw met wie hij sinds lange tijd leuke dingen deed. Logisch dat de grenzen dan een beetje vervaagden.

Niet dat dit echt leuk was. Hij moest een bruiloft regelen en haar uit haar schulp lokken om haar geschikt te maken als schildersmodel. Daarvoor was hij hier, daarom had hij gistermiddag in het Central Park haar overgehaald in de draaimolen te stappen. Uiteindelijk was het dus toch allemaal werk.

En hij weigerde erbij stil te staan hoe leuk hij dat werk vond… ‘Een taxi is niet nodig. Het is een paar straten verderop.’

‘Oké.’

Ze leek nog steeds op haar hoede. Gaels geweten begon te knagen. Hij was er altijd erg goed in om mensen op hun gemak te stellen, zozeer dat ze bijna vergaten dat hij er was. Maar Hope McKenzie had iets wat hem tegen de haren in streek; hij vond het leuk als ze een beetje nijdig werd, kon het niet weerstaan om haar te prikkelen. Maar een gereserveerd, waakzaam model was niet wat hij voor zijn schilderij nodig had. Het was tijd om zich van zijn charmante kant te laten zien. ‘We gaan naar het Metropolitan Museum of Art. Ik wil je een schilderij van Manet laten zien en wat andere portretten, zodat je een idee krijgt wat ik van je verwacht. Na afloop kunnen we naar het dakterras. Het is daar heel mooi, misschien geschikt voor de huwelijksreceptie. Gewoonlijk kun je het niet afhuren, maar ik zou mijn invloed kunnen aanwenden.’

‘Klinkt goed.’

Gael onderdrukte een lach toen Hope een hoorbare zucht van opluchting slaakte. ‘Dacht je dat ik je naar een verleidingscursus zou sturen? Te beginnen met de dans met de zeven sluiers en eindigend in een discreet bordeel?’

‘Natuurlijk niet.’ Maar de kleur op haar wangen weersprak haar woorden.

Interessant, dacht hij, ze had erover gefantaseerd. Zou hij er in voorgekomen zijn? Als de verleider, de ploert, de geliefde? Als de meester die haar begeleidt tijdens haar verleidingslessen? Gael verdrong onmiddellijk de interessante scènes die moeiteloos in hem opkwamen en bracht zijn gedachten terug naar het hier en nu.

Hope bleef stilstaan bij een kraampje om een flesje water en een appel te kopen. Met de appel in haar hand draaide ze zich naar hem om, als Eva die Adam verleidde.

‘Wil je ook iets?’

‘Nee, dank je.’ Hij was vergeten dat vrouwen dat deden, een flesje water kopen bij een kraampje even buiten Central Park. De vrouwen met wie hij datete, eisten luxe delicatessenzaken en nog luxer water uit verre streken met navenante prijzen.

En ze betaalden nooit zelf. Hope had hem zelfs niet verwachtingsvol even van opzij aangekeken, maar had hem willen trakteren. Op water en een stukje fruit, maar toch. Het was een nieuwe ervaring – eentje die niet onplezierig was.

‘Oké,’ zei ze opgewekt, en ze zette haar tanden in de appel.

Hij probeerde niet te staren, niet gefascineerd te raken door het glinsterende sap op haar lippen. De slang wist wel wat hij deed toen hij een appel koos; Adam had geen schijn van kans gehad.

‘We zijn er,’ zei hij, toen ze de hoek om gingen. Op de trappen voor het museum was het zoals altijd druk: kletsende meisjes met grote koffiebekers in hun hand, mensen alleen die op hun mobiele telefoon keken, tekenden of beduimelde paperbacks lazen, stelletjes met de armen om elkaar heen en picknickende gezinnen. Hij kreeg weer het vertrouwde gevoel thuis te komen. Het museum was een toevluchtsoord geweest toen hij in Misty’s herenhuis had gewoond. Het was de enige plek geweest waar hij zichzelf had kunnen zijn. Waar zijn anonimiteit geen vloek was maar een zegen als hij als doodgewone toerist door de kunstzalen liep.

Hope gooide het klokhuis van haar appel in een vuilnisbak. ‘Ik kom hier elke dag langs als ik naar mijn werk ga,’ zei ze, terwijl ze de trappen opliepen. ‘EIke keer neem ik me voor om naar binnen te gaan.’

‘Wat houdt je tegen?’

Hope haalde haar schouders op. ‘Ik weet het niet, hetzelfde als altijd denk ik.’

‘En dat is?’

‘Omdat ik niet weet hoe, omdat ik het niet ken. En voor je iets zegt, ja, ik weet dat het dom klinkt. Maar hoewel we in Londen woonden, waren mijn ouders geen mensen die een museum of theater bezochten. Ze vonden het heerlijk om ons mee te nemen naar het platteland en daar te gaan wandelen en in de miezerige regen boterhammen te eten. En het miezerde altijd!’

‘Mijn ouders namen me ook nooit mee naar een museum – Misty heeft er interesse voor om te laten zien hoe vrijgevig ze is en mijn vader kwam er alleen tijdens het jaarlijkse gala en dan nog omdat hij moest. Volgens mij hou ik er daarom zo van; het was een plek die ik in mijn eentje kon ontdekken. Wat deed jij toen je puber was?’

‘Gewoon, met vriendinnen rondhangen.’ Maar ze klonk afwerend en draaide zich iets van hem af, een duidelijk teken dat ze er niet over wilde praten.

Ze waren bij de ingang aangekomen en stapten de indrukwekkende hal binnen met de hoge plafonds en booggewelven. Gael wandelde met Hope langs de rijen bezoekers naar de ledenbalie.

Het meisje achter de balie glimlachte en keek nauwelijks naar zijn pasje. ‘Goedemorgen, Mr O’Connor. Is deze jonge vrouw uw gast?’

‘Goedemorgen, Jenny. Hoe gaat het met je studie? Ja, Hope hoort bij mij.’

‘Goede maatjes met het personeel?’ mompelde Hope, terwijl hij haar meenam door een gang en behendig een groep met een gids en verdwaalde bezoekers met plattegronden ontweek.

‘Ik kom hier redelijk vaak.’ Bovendien was hij begunstiger – en zat Misty in de prestigieuze Raad van Toezicht, maar dat hoefde Hope niet te weten. Hij wilde haar niet imponeren met zijn connecties; lang geleden had hij geleerd dat vrouwen die daarvan onder de indruk waren, maar op één ding uit waren – macht. Hij had gezworen zich nooit meer te laten gebruiken. Het was gezellig met Hope, maar net als alle andere vrouwen had ze alleen belangstelling voor hem om wat hij voor haar kon doen. Dat was iets wat hij niet snel zou vergeten.

 

Hope slaakte een dankbare zucht en zeeg neer op de bank. ‘Ik had mijn fijnste schoenen aangetrokken en nóg doen mijn voeten pijn. We hebben kilometers gelopen. En mijn ogen doen net zo zeer als mijn voeten.’

Gael onderdrukte een glimlach. ‘Meer dan tweeduizend jaar kunstgeschiedenis in vier uur tijd is geen sinecure.’

‘Vijf uur en maar twintig minuten pauze om koffie te drinken,’ zei Hope gekweld. ‘Ik viel bijna flauw voor een Renoir – of was het Degas?’

‘Dat kun je maar beter zeker weten anders zak je straks voor de test. Ik heb een kaasplankje, water en een glas wijn besteld. Denk je dat je er daarmee weer bovenop komt?’

‘Alleen als ik niet meer op hoef te staan. Nooit meer.’

‘Het komende halfuur niet,’ beloofde Gael. ‘Daarna krijgen we een rondleiding over het dakterras. Je zus kan hier niet trouwen, maar wel eventueel de receptie houden.’

Hope wreef over haar slapen. ‘Faith e-mailde me gisteren dat ze graag twee jurken wil, alsof eentje al niet moeilijk genoeg is. Ze wil iets subtiels voor de bruiloft, omdat die ingetogen is. Maar voor het feest dat Misty organiseert, wil ze geloof ik een jurk met alles erop en eraan, vooral omdat ze elkaar dan nog een keer hun jawoord geven.’ Hope beet op haar lip. ‘Het is zo’n verantwoordelijkheid. In de paar winkels waar ik gisteren ben geweest, leken ze te suggereren dat het gemakkelijker is om in twee weken een hartoperatie te leren dan een trouwjurk te kopen die past. En het is niet alleen de jurk. Je hebt ook nog een sluier, een diadeem, sieraden. Ondergoed. En ze wil dat ik ook de jurken voor de bruidsmeisjes en voor mezelf uitzoek voor tijdens de ceremonie.’

Gael begreep dat Hope zich verantwoordelijk voor haar zus voelde, maar zoveel stress voor een ander? Hij kon zich geen enkel familielid indenken – inclusief alle exen en stieffamilie – dat zich zo zou uitsloven. Ze stonden allemaal op de gastenlijst voor het openingsfeest van zijn tentoonstelling, en hij wist dat Misty haar best zou doen om te komen. Maar zijn vader zou alleen komen als hij niks beters te doen had, en zijn moeder? Ze was niet eens naar de diploma-uitreiking van zijn middelbare school en universiteit gekomen, dus betwijfelde hij of ze moeite zou doen voor een feestje. Gek hoe dat na al die jaren nog steeds stak, hoezeer hij ook tegen zichzelf zei dat het hem niets kon schelen. Hij was er alleen nu zo aan gewend dat het meer een speldenprikje was dan dat het echt pijn deed.

Nee, hij had dan misschien nog allebei zijn ouders, maar Faith had meer geluk dan hij. Hoe zou het zijn om iemand als Hope te hebben? Iemand op wie je kon rekenen?

‘Je zou kunnen weigeren. Vraag haar hierheen te komen en het zelf te organiseren.’

Maar ze schudde al haar hoofd. ‘Nee. Ik heb haar beloofd dat ik voor alles zou zorgen. Anders zou ze een moeder hebben gehad om haar te helpen. Nou, die heeft ze niet, ze heeft alleen mij maar. Ik laat haar niet in de steek.’ Haar ogen glinsterden en ze sprak met verstikte stem. Toen de serveerster kwam, slikte ze krampachtig en wendde haar blik af.

Gael leunde naar achteren en bedankte de serveerster met een glimlach nadat ze hun drinken en het kaasplankje op de tafel had gezet. Hope slikte nog een keer. Hij gaf haar even de tijd om tot zichzelf te komen en was blij dat het zo rustig was in de ledenlounge waar hij met haar naartoe was gegaan. ‘En jij, Hope? Wie zorgt er voor jou?’ vroeg hij toen.

Ze staarde hem aan met grote ogen in haar bleke gezicht. ‘Ik zorg voor mezelf. Heb ik altijd gedaan.’

‘En je wilt zeggen dat het prima met je gaat? Je weet niet hoe je uit je comfortzone moet stappen, je stopt al je energie in je werk en de zorg voor je zus en je bent eenzaam. Maar je hebt niemand nodig. Tuurlijk.’

Wat zat hij hier nou te beweren? Hij was zelf alleen. Maar voor hem was het anders. Hij was gehard, terwijl Hope meer op een geroosterde marshmallow leek – een dunne harde buitenkant die een heel zachte binnenkant verborg. Hij kende haar minder dan drie dagen, maar de eerste dag had hij dat al geconstateerd. En het was jammer. Ze was een doorzetter, dat was duidelijk, en ze was zorgzaam, misschien iets te. Een meisje als zij zou iemand moeten hebben die op haar paste.

‘Bedankt voor je diagnose, dokter.’ Hope hield haar wijnglas omhoog om met hem te toosten. ‘Voor relatie-advies zal ik voortaan naar jou komen. Vooral omdat ik gisteren heel lang foto’s van jou heb bekeken en weet je wat ik niet zag? Ik zag je op geen enkele foto lachen. O, ja,’ zei ze, toen hij haar probeerde te onderbreken. ‘Op sommige foto’s sta je met een vrouw. Soms heb je je arm om hun middel. Maar je kijkt nooit blij. Je bent net zo eenzaam als ik – eenzamer zelfs. Ik heb Faith. Hunter zei dat jij zijn broer was, maar je was erg snel in het ontkennen van elke familierelatie met hem.’

Touché. Gael klonk met haar. ‘Maar ik ben liever alleen. Daar kies ik voor. Kies jij er ook voor, of ben je te bang om iemand toe te laten? Hoe dan ook, op Hunter en Faith, op een bijzondere bruiloft en een geslaagd schilderij, en op de terugkeer straks naar ons eenzame leven. Proost.’