Vierenveertig
* * *
Het uitzicht was nog mooier dan Mordechai had gezegd.
Het eten was beter dan Galishnikov had verwacht. De ober was Brits. De wijn was Frans. Het eten was Italiaans en Noord-Afrikaans. De koks waren Marokkaans en Siciliaans. De sfeer was rustig en gezellig en elk uur draaide het restaurant 360 graden zodat het uitzicht steeds anders was.
In het noorden zagen ze de zandstranden van de Spaanse Costa del Sol en de storm die hun kant op kwam. Hij was nog maar tachtig of negentig kilometer van hen verwijderd, maar dat kon hun deze avond niets schelen. Ze hadden een fles bourgognewijn opengemaakt en Galishnikov had een toost uitgesproken op de gezondheid van Ruth Bennett en de veilige hereniging met haar zoon. Niet lang daarna aten ze salade en keken ze naar het zuidoosten, waar ze het Rifgebergte in Marokko zagen. Mordechai vermaakte hen met verhalen over hoe hij als jonge Mossadagent Russische en Libische spionnen had opgespoord in de steegjes van Casablanca.
Geen van beide Israëli’s at koosjer, dus kregen ze allemaal biefstuk en kreeft. Het was de helderste dag in weken en ondanks de stormwolken achter hen konden ze genieten van een adembenemende zonsondergang. Ze praatten over van alles en nog wat en niet veel later keek Bennett uit het raam naar de lichten van de stad Gibraltar. Hij zag de commerciële havens onder hen, de knipperende lichten van de landingsbaan en de smalle weg die zigzaggend de berg op liep. Hij zag de kabelbaan waarmee zij waren gekomen en hoopte in stilte dat Tariq hen met de auto terug zou brengen. Hij wist niet zeker of hij nog een keer in de storm in de kabelbaan wilde zitten; de afgelopen tijd had hij genoeg avonturen meegemaakt voor de rest van zijn leven. Als alles was afgelopen, zou hij met zijn moeder naar deze plek teruggaan. Ze had altijd eens naar Gibraltar willen gaan, maar daar was het nooit van gekomen. Ze zou niet willen vliegen. Misschien konden ze een cruise maken.
* * *
Gogolov werd niet graag wakker gemaakt.
Maar toen hij het nieuws hoorde, verdween zijn boosheid als sneeuw voor de zon.
De Olijfberg was de Rots van Gibraltar. Wat toepasselijk, dacht hij terwijl hij zijn bril schoonmaakte en zich aankleedde. Het zou een lange nacht worden. Het was een fort van de navo. Een spionagebasis van Amerika en Groot-Brittannië. Maar het was ook een voorbeeld van mislukte verdragen en de arrogantie van het Westerse imperialisme en een perfect doelwit voor het team dat al klaar stond om toe te slaan.
* * *
Toen ze klaar waren met eten, ruimden de obers de tafel af.
Galishnikov bestelde een blad met Franse gebakjes en een fles van de beste cognac voor zijn vrienden, een fles wodka voor zichzelf en een pot Turkse koffie voor de zwakkelingen. Bennett rekende in zijn hoofd uit dat de rekening nu op zeven- of achthonderd dollar moest staan. Maar daar maakte de Rus zich geen zorgen over. Waarom zou hij? Hij was bij zijn vrienden. Ze leefden nog. En hij zou de rijkste man van Israël worden.
‘Dr. Mordechai,’ begon Bennett nadat alles aan tafel was gebracht.
‘Jonathan, hoe vaak moet ik je nu nog vragen me Eli te noemen? Al mijn vrienden noemen me Eli, dus waarom jij niet?’
‘Omdat u oud genoeg bent om mijn grootvader te zijn.’
Iedereen lachte, maar Mordechai zag aan Bennetts gezicht dat hij een serieuze vraag wilde stellen. McCoy zag het ook, maar Galishnikov leek alleen geïnteresseerd in zijn fles Absolut.
‘Goed dan, Eli,’ vervolgde Bennett. ‘Dit is mijn vraag.’
‘Ga je gang, jongen.’
‘Wat is er aan de hand?’
De anderen waren verbaasd over de intensiteit waarmee hij de vraag stelde.
‘Wat bedoel je, Jonathan?’ vroeg Mordechai.
‘Ik bedoel: wat is er aan de hand, Eli? Alles loopt uit de hand. Er zijn zelfmoordterroristen, scherpschutters, miltvuur… Wat gebeurt er allemaal? Er is een oorlog in Irak, een burgeroorlog in Palestina, mensen proberen de Tempelberg op te blazen… Ik weet het niet… ik…’
‘Het is beangstigend, hè?’
‘Ja, het is beangstigend. Het ene moment werk ik nog op Wall Street en het volgende moment zit ik middenin iets… Ik weet het niet. Iedereen die ik ken wordt vermoord. Ik kan niet meer slapen. Ik dacht dat ik mijn moeder was kwijtgeraakt…’
Bennett dronk zijn glas cognac leeg en staarde uit het raam naar de lichten van een vliegtuig in de verte. Galishnikov schonk nog eens voor hem in.
‘Jij hebt voor de Mossad gewerkt,’ zei Bennett en hij draaide zich weer naar Mordechai. ‘Jij bent slim. Vertel mee eens: wat is er aan de hand?’
* * *
Jibril kon het niet geloven.
Kolonel Khadaffi had niet alleen beloofd te helpen, maar hij wilde nog veel meer doen. Hij had inderdaad een agente die een reisbureau had op Gibraltar. Zij zou onmiddellijk in actie komen, maar Libië kon nog meer voor hem betekenen. Veel meer.
Jibril wist niet wat hij moest zeggen, behalve ‘dank u wel.’ Het was een bijzonder gul aanbod. Bijna te gul. Hij zei dat hij eerst moest overleggen met Gogolov en dat hij de kolonel zo snel mogelijk zou terugbellen. En dat was wat hij deed. Gogolov was ook verbijsterd. Dit zou alles veranderen.
* * *
‘Jon, geloof jij in het bovennatuurlijke?’
‘Ik weet het niet. Waarom vraag je dat?’
‘Engelen, demonen, Sodom en Gomorra?’
‘Eli, ik weet echt niet waar je het over hebt.’
De oude man was altijd vol verrassingen, maar Bennett had veel respect voor zijn leeftijd en zijn wijsheid.
‘Natuurlijk wel. Ik wil weten of je gelooft in een onzichtbare strijd die om ons heen wordt gestreden – een kosmische strijd tussen goed en kwaad. Ik wil weten of je gelooft in een almachtig, alwetend persoon die door tijd en ruimte kan reizen en de menselijke geschiedenis kan veranderen, die de levenden kan doden en de doden tot leven kan wekken.’
‘Bedoel je of ik in God geloof?’
‘Nee, nee. Niet alleen God, maar een God die strijdt tegen het kwaad. Een God met een plan en een doel. Een God die de enorme, beangstigende macht bezit om dat plan uit te voeren en dat doel te bereiken.’
Bennett keek eerst naar McCoy en toen naar Galishnikov. Hij wist niet precies wat Mordechai wilde zeggen. ‘Ik weet het niet, dr. Mordechai. Ik bedoel: ik werk voor het Witte Huis, niet voor het Vaticaan. Dat hele gedoe over God gaat me boven de pet.’
Mordechai zei niets en ook McCoy en Galishnikov zwegen. Het leek wel of alle moleculen in het restaurant waren veranderd en hoewel hij niet wist waarom, schaamde Bennett zich plotseling. Hij voelde het bloed naar zijn hals en zijn oren trekken. Hij keek Mordechai aan en er leek een eeuwigheid voorbij te gaan. Mordechai keek hem ernstig aan.
‘Ik weet het niet,’ zei Bennett tenslotte. ‘Ik weet niet wat ik geloof.’
‘Dan kun je daar maar beter snel achterkomen.’
‘Waarom?’
Mordechai wachtte even. ‘Omdat dat het antwoord op je vraag is.’
‘Dat begrijp ik niet.’
‘Jonathan, ik heb mijn hele leven vanuit de schaduwen gewerkt. Ik heb bronnen voor me gewonnen en informanten betaald in de hoop mijn vijanden te vinden voor ze mij vonden. Waarom? Omdat ik wilde dat iemand me zou doodschieten? Nee. Omdat kennis macht is. Omdat wat niet weet wel degelijk deert. Omdat hoe meer je weet over je vijand, des te groter de kans is dat je hem overleeft.’
De oude man pakte zijn pijp en zijn tabak. ‘Als de fbi wil weten wat de maffia van plan is, wat doen ze dan? Dan sturen ze Donnie Brasco. Als de kgb – die nu fsb heet – wil weten wat de fbi of de cia van plan is, wat doen ze dan? Dan rekruteren ze een Aldrich Ames of een Robert Hanssen. Dat noemen ze in jouw wereld ‘handelen met voorkennis.’ Het is illegaal, maar in de wereld van de inlichtingen is het van levensbelang. In de jaren negentig is Amerika gestopt ‘louche individuen’ te betalen. Waarom? Dat is een lang verhaal. Waar het om gaat, is dat Amerika toen niet meer in het hoofd van het kwaad kon kijken. Jullie lieten het kwaad zijn gang gaan en daarvoor hebben jullie een hoge prijs betaald. Toen kwam elf september. Toen kwam Saddam Hussein, waar geen wapeninspecteurs bij kwamen. Wat is nu erger? Een hebzuchtige Iraakse wetenschapper betalen voor informatie over hoe en waar hij Saddam helpt kernwapens te maken of Bagdad bombarderen en daarbij een heleboel mensen vermoorden?’
Niemand zei iets. Mordechai stak zijn pijp aan en keek naar de rook die naar het plafond kronkelde. ‘In mijn werk draait alles om bronnen, net als in dat van jou. Het gaat om wie je kent en wat zij weten. Misschien kun je je bronnen niet uitstaan en misschien zou je willen dat ze dood neervielen. Maar weet je? Dat maakt niet uit. Het maakt niet uit wat we vinden van een bron. Het enige wat uitmaakt is of ze geloofwaardig zijn, of hij of zij de waarheid vertelt, zelfs als die waarheid niet leuk is en zelfs als het niet logisch is. Begrijp je wat ik bedoel?’
Bennett knikte.
‘Oké. Nu zal ik je vertellen wat je wilt weten. Ik zal je vertellen waarom de hel losbreekt. Maar ik ga citeren uit een bron die je misschien niet aanstaat. Het gaat niet om de bron. Het gaat om de informatie. Is die geloofwaardig? Is die waar? Zo niet, moet je je er geen zorgen over maken. Laat het gaan en ga verder. Maar als het wel waar is, moet je een keuze maken: wat ga je eraan doen en hoelang ga je nog wachten?’
* * *
Nadir stopte voor het Willard InterContinental.
Hij wachtte tot iemand zijn auto kwam parkeren en iemand anders hem hielp met zijn koffer, attachékoffer en laptop. Hij gaf beide een flinke fooi en ging naar binnen om in te checken. Een paar minuten later stuurde hij een e-mail naar zijn contactpersoon. Morgenochtend zou hij zijn benodigdheden hebben. Vannacht zou hij een lange wandeling maken en de omgeving verkennen.
‘Betaalt u met een creditcard?’ vroeg de receptionist.
‘Ja,’ zei hij en hij haalde zijn American Express Gold Card tevoorschijn.
Nadir moest moeite doen om niet te lachen. Ja, dacht hij, zet het allemaal maar op de creditcard. Ik zal het toch nooit hoeven betalen.
* * *
‘Ik begrijp het,’ zei Bennett. ‘Wat is het antwoord?’
Mordechai nam een slok cognac, staarde even naar zijn pijp, keek Bennett toen weer aan en ging verder: ‘We leven niet in een gewone tijd, Jonathan. We leven in wat de Hebreeuwse profeten “de laatste dagen” noemen.’
‘Wat houdt dat in?’
‘Ik zal je een voorbeeld geven. Ken je het verhaal van de Dode Zeerollen?’
‘Nee.’
‘Erin?’
‘De kleine jongen gooit wat stenen naar de grotten omdat hij zijn schapen zoekt. Dan hoort hij aardewerk breken. Als hij gaat kijken blijken de grotten vol te liggen met honderden Bijbelse boekrollen.’
‘Precies. En in een deel van die rollen staat het boek Jesaja, bijna drieduizend jaar oud en precies zo geschreven als in de huidige Bijbel staat.’
‘Goed, tot nu toe kan ik je nog volgen.’
‘In hoofdstuk twee staat het volgende,’ vervolgde Mordechai. ‘“En het zal geschieden in de laatste der dagen dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvelen, en tot denzelve zullen alle heidenen toevloeien.”’
‘Wat betekent dat?’
‘Het betekent dat Jesaja drieduizend jaar geleden heeft gezegd dat de tempel in de laatste dagen zal worden herbouwd. Dat hebben Daniël en Ezechiël ook voorspeld. In hoofdstuk 37 voorspelt Ezechiël dat de staat Israël na eeuwenlang verval weer wordt gesticht. In hoofdstuk 38 en 39 spreekt hij over vrede en welvaart in Israël, samen met een aantal gebeurtenissen waar ik nu niet verder op zal ingaan. Vanaf hoofdstuk 40 beschrijft hij de Tempel tot in de kleinste details.’
‘Oké, oké,’ zei Bennett. ‘Ik begrijp het, maar er is geen Tempel. Wil je zeggen dat je het eens bent met wat het Temple Mount Battalion wil doen?’
‘Nee, natuurlijk niet. Wat die mannen deden was niet meer of minder dan terrorisme. Niemand mag proberen de hand van God te forceren. Ik zeg alleen dat er veel mensen zijn – christenen en Joden – die geloven dat er een nieuw tijdperk is aangebroken en dat de Tempel herbouwd zal worden. Nu weet je waarom.’
Bennett haalde diep adem. ‘Ja, ik begrijp het. Ga verder.’
‘Hetzelfde geldt voor Babylon. Is het nu een rijke, machtige stad? Nee. Maar de profeten hebben voorspeld dat Babylon zal herrijzen. In Openbaringen staat: “Babylon, grote, sterke stad”. Er staat dat Babylon grote rijkdommen zal bezitten, maar ook: “en is geworden tot woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten” en: “zij zal met vuur verbrand worden want sterk is de Heere God die haar oordeelt.” Datzelfde zegt Jesaja in hoofdstuk 51: “Want gelijk de Heere heeft voorgenomen, alzo heeft Hij gedaan, wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft. Gij die aan vele wateren woont, en machtig zijt van schatten! Uw eind is gekomen… Ik zal Babel en alle inwoners van Chaldea vergelden hun boosheid, die zij gedaan hebben aan Sion.”’
Bennett ging verzitten en leunde over de tafel naar Mordechai. ‘Goed, Babylon en de Tempel… dat begrijp ik allemaal. Maar we hebben geen bewijs dat de eindtijd daadwerkelijk is aangebroken. Wat ik wil weten is: wat gebeurt er nu?’