Elf
* * *
De vlucht van Air France landde op het vliegveld in Mexico Stad.
Een paar minuten later liepen de passagiers, waaronder Nadir Sarukhi Hashemi naar de douane. Natuurlijk gebruikte hij zijn eigen naam niet. Niemand hier kende hem als de Viper en niemand wist dat hij eigenlijk een Palestijn was.
Hij was nog nooit gearresteerd en werd niet gezocht door de politie. De Mexicaanse overheid, Interpol noch de fbi had informatie over hem. Voor zover zij wisten, was hij Mario Iabello, een Italiaan die voor Microsoft werkte en voor een congres naar Mexico Stad was gekomen. De douane deed niet moeilijk. Ze merkte hem nauwelijks op.
Nadir huurde een Ford Taurus en reed naar het Sheraton Maria Isabel Hotel, waar hij vijftig dollar betaalde om zijn auto die nacht te kunnen parkeren. Toen liep hij het hotel in om een kamer te reserveren. In zijn kamer aangekomen zette hij zijn laptop aan om zijn e-mails te bekijken en daarna nam hij een hete douche. Toen hij terugkwam, keek hij naar het nieuws uit Gaza. Amerika was met stomheid geslagen. De hele wereld was verbijsterd. Israël maakte zich klaar voor de aanval. Het ging beter dan verwacht en dit was nog maar het begin.
Eén e-mail baarde hem zorgen. Die was zogenaamd van Antonio Cabrera, een cliënt van Microsoft in Moskou, maar eigenlijk was hij afkomstig van Mohammed Jibril. Ze hadden de plannen versneld. In plaats van de zeven dagen die hij in Atlanta en Savannah zou doorbrengen, had hij er nu nog maar vier. Nadir wist niet zeker of dat wel mogelijk was, maar wat kon hij eraan doen? Hij kon moeilijk terugmailen dat het niet zou lukken.
* * *
In Washington was het half vijf ’s morgens en in Gaza was het half twaalf.
Marine Eén landde in de tuin van het Witte Huis op het moment dat de ijskoude regen nog harder ging stromen en het meteorologische instituut weerswaarschuwingen begon door te geven voor Columbia en het grootste deel van Maryland en Virginia. Even later landde de andere helikopter ook en agent Sanchez haalde opgelucht adem.
‘Aan alle eenheden: Gambit is veilig op de Ranch,’ zei ze in het microfoontje aan haar pols toen ze in het Oval Office waren en hun kleren wat droger werden.
Sanchez keek naar de president die zijn vrouw aan het bellen was. De First Lady had de afgelopen uren het nieuws op televisie gevolgd en ze was ook door het commandocentrum op de hoogte gehouden van de laatste ontwikkelingen. Ze had familie en vrienden opgebeld om hen te vragen te bidden voor de gewonden en de families van de mensen die gestorven waren.
‘De vicepresident is onderweg, meneer,’ zei Sanchez toen de president haar aankeek. ‘Waar wilt u de vergadering houden?’
Op dat moment kwamen Bob Corsetti en Marsha Kirkpatrick binnen. Een paar seconden later volgden minister Trainor van Defensie en Chuck Murray.
De president zei tegen Sanchez dat hij de vicepresident over tien minuten in het commandocentrum wilde spreken. De rest ging aan de slag met de vragenlijst die Corsetti had opgesteld. Waren er dss-agenten die het overleefd hadden? Waren Bennett en zijn team veilig? Hoe konden ze hen het land uit krijgen? Moest Murray een persconferentie houden? Of moest de president dat doen? Wat moesten ze het volk vertellen? Wat kónden ze het volk vertellen?
* * *
Iedereen zweeg.
Bennett had medelijden met zijn vrienden Sa’id en Galishnikov. Het waren zakenmannen en geen criminelen of commando’s. Ze verdienden het niet zo behandeld te worden. Ze waren gewend aan hotels als het Plaza, het Ritz of het Waldorf-Astoria, niet eens aan hotels met minder dan vijf sterren en ze waren er al helemaal niet aan gewend behandeld te worden als voortvluchtigen. In elk geval niet sinds Galishnikov naar Israël was geëmigreerd. Maar ze wisten dat ze geen keuze hadden en daarom zeiden ze niets.
Tariq ging achter de balie staan en richtte zijn zaklamp op een smoezelig rood vloerkleedje. Bennett en McCoy keken met grote ogen toe hoe hij het kleedje wegtrok en een paar planken uit de vloer haalde, waaronder een metalen deur bleek te zitten. Tariq toetste negen cijfers in en het slot klikte open. Tariq duwde snel de dikke rechthoekige deur naar rechts. Het ging gemakkelijk, alsof hij een balkondeur opendeed.
Anderhalve meter onder de deur zat een luik in het beton, zoals het luik van een onderzeeër. Aan de linkerkant zat een glazen paneeltje, waar Tariq zijn hand op legde. Het paneel lichtte groen op, scande de vinger- en palmafdrukken en voerde die in in een computer die zich ergens onder de grond moest bevinden. Er klonken een paar gedempte piepjes toen de informatie geanalyseerd werd. Een paar seconden later wist de computer zeker dat de handafdruk van Tariq Abu Ashad, ofwel Robin – de rechterhand van Jake Ziegler – was en het luik ging van slot.
‘Wat doen we met Mancuso?’ vroeg Bennett.
‘Ik zal zo meteen wel een paar mensen naar boven sturen om hem op te halen,’ zei Tariq. ‘We hebben hier een mortuarium.’
Bennett staarde hem sprakeloos aan. Hadden ze een eigen mortuarium?
Buiten was nu wat geschut te horen. Het zou niet lang meer duren voor het aan de kust zwart zou zien van de mensen: strijders, brandweerlieden, medisch personeel en gewone burgers die niet konden wachten tot ze met eigen ogen konden zien wat er met de Amerikanen gebeurd was. Bennett ging eerst door het luik, gevolgd door McCoy. Daarna kwamen Galishnikov en Sa’id, en Tariq kwam als laatste. Voordat hij de deur dichtdeed, legde hij het kleedje weer op zijn plaats. Daarna sloot hij de deur en het luik, vergrendelde het luik en zette het alarm weer aan.
Het duurde even voor Bennetts ogen aan het donker waren gewend. Er was niet veel licht in de kamer, maar er waren talloze technische snufjes te zien. Het deed hem denken aan de ruimte onder het huis van dr. Mordechai in Jeruzalem; het huis waar hij bijna dood was gegaan. Hij realiseerde zich weer dat in het Midden-Oosten niets was wat het leek.
‘Meneer Bennett, neem ik aan?’
Bennett bleef even stil staan en bekeek Jake Ziegler van top tot teen. Ze waren allebei ongeveer een meter tachtig lang, maar daar hield de vergelijking dan ook op. Bennett had kort donker haar en Ziegler een lange blonde paardenstaart. Bennett was een etnisch mengelmoesje: Iers en Schots van zijn vaders kant en Grieks en Italiaans van zijn moeders kant. Maar Ziegler was honderd procent Duits. Zijn beide ouders waren vlak voor de Eerste Wereldoorlog ontsnapt aan het regime van de keizer en via Ellis Island Amerika binnengekomen, waar ze zich net ten zuiden van Pittsburgh gevestigd hadden. Geen van de twee mannen kwam vaak buiten, maar omdat Bennett de huidskleur van zijn moeder had geërfd, was het aan hem niet te zien. Ziegler daarentegen had een spierwitte huid. Bennett had goede ogen, maar Ziegler droeg een ronde metalen bril omdat hij te lang in slecht verlichte ruimtes naar computerschermen had zitten kijken.
Ziegler stak zijn hand uit, maar Bennett schudde die niet.
‘Waren die blinddoeken nu echt nodig?’ vroeg hij iets te scherp.
‘Ik ben bang van wel,’ antwoordde Ziegler.
‘Dit zijn vrienden,’ ging Bennett verder. ‘Ze verdienen het niet behandeld te worden als criminelen.’
Ziegler trok zijn hand terug, maar leek niet onder de indruk. ‘U hoeft me niet te bedanken voor het redden van uw levens, meneer Bennett. Ik zal uw vrienden naar een veilige kamer laten brengen waar ze zich kunnen wassen. Er zijn schone bedden, warm eten en drinken en er is satelliettelevisie. Ze krijgen telefoons waarmee ze naar buiten de kamers kunnen bellen. Alleen binnen dit gebouw, niet lokaal of internationaal. En natuurlijk kunt u altijd bij hen langsgaan. Verder kan ik u niet helpen.’
Ziegler zorgde ervoor dat hij niets zei waardoor Galishnikov en Sa’id een idee zouden krijgen van waar en bij wie ze waren.
‘Het zijn dus gevangenen,’ hield Bennett vol.
‘Nee, het zijn buitenlanders zonder Amerikaans paspoort en zonder betrouwbaarheidsverklaring.’
‘Ze horen bij mij,’ zei Bennett met wat luidere stem. ‘Dat zou genoeg moeten zijn.’
‘Alsjeblieft, Jonathan,’ mengde Sa’id zich in het gesprek. ‘Het is wel goed. Jullie hebben werk te doen. Doe dat maar en maak je geen zorgen over ons. Wij redden ons wel.’
‘Ten eerste is het niet goed,’ zei Bennett. ‘En ten tweede…’
‘Echt waar, Jonathan,’ zei nu ook Galishnikov. ‘We begrijpen het. Echt waar. Ibrahim heeft gelijk: je moet je geen zorgen maken over ons.’
‘Dank je wel,’ zei Bennett. ‘Maar ik ben het er niet mee eens.’
‘Ik denk niet dat u een keuze heeft,’ zei Ziegler nog steeds kalm. ‘Heren, ik ben blij dat u begrip heeft voor de situatie en dat u er het beste van wilt maken. We zullen u hier zo snel mogelijk weg zien te krijgen, maar ik heb nog veel werk te doen.’
Bennett deed een stap naar voren en keek Ziegler in zijn ogen. McCoy schrok ervan en wist niet goed wat ze moest doen en hoe ze moest reageren.
‘Als jij je werk gedaan had,’ zei Bennett op zachte toon, ‘dan hadden wij hier niet gezeten. Dus nu werk je voor mij, begrepen?’
Ziegler wist niet wat hij moest zeggen. Bennett had gelijk. Bovendien had Bennett een hogere positie dan hij, en dat gold ook voor McCoy. Maar betekende dat dat hij hier de boel zomaar kon overnemen? Marsha Kirkpatrick had persoonlijk opgebeld vanuit het Witte Huis en hem gezegd dat hij Bennett alles moest geven wat hij nodig had en hem vervolgens toegang moest geven tot de videoconferentie met de president die over een paar minuten zou beginnen. Ziegler had al genoeg problemen. Zijn carrière was al in gevaar. Wilde hij echt dat Bennett tegen de president zou zeggen dat Ziegler niet meewerkte?
‘Dat zal ik aan mijn baas moeten vragen,’ zei hij.
‘Ik ben je baas,’ zei Bennett. ‘En nu ga je voor die mannen zorgen.’
Ziegler knikte en fluisterde iets in het Arabisch tegen Tariq. Tariq nam de twee mannen mee door de geluidsdichte deur en door een lange donkere gang terwijl Ziegler Bennett en McCoy aan de rest van zijn team voorstelde en hen de opdracht gaf de Batcave af te sluiten.
De drie officiers van dienst bleken Palestijnen te zijn die alledrie in Amerika geboren waren. Ze spraken vloeiend Arabisch en hadden minimaal vijf jaar voor de cia gewerkt. Hun liefde voor Amerika en hun bereidheid hun principes te verdedigen tot in de dood, stond lijnrecht tegenover de afgrijselijke toestanden boven de grond en Bennett was diep onder de indruk terwijl hij toekeek hoe ze een reeks noodprocedures uitvoerden.
Nazir zat achter de computer en stuurde e-mails met code Rood en prioriteit Alfa naar Langley. Hij sloeg gegevens op en controleerde de vele telecommunicatiesystemen om er zeker van te zijn dat die werkten en niet afgeluisterd of geblokkeerd werden. Hamid controleerde de kwaliteit van de lucht en het water dat binnen kwam, zette stroomgenerators aan en bereidde zich voor om de Batcave van het algemene elektriciteitssysteem af te halen. Maroq ontgrendelde de kasten met wapens zodat iedereen beschikking zou hebben over kogelvrije vesten, gasmaskers en geladen M4 submachinegeweren als dat nodig was.
Toen stak Bennett zijn hand pas uit.
‘Jon Bennett,’ zei hij nog steeds enigszins nors.
Ziegler keek hem aan, keek naar McCoy en schudde toen Bennetts hand. ‘Jake Ziegler,’ zei hij toen. ‘Welkom in de Batcave.’