Zesendertig

* * *

Geen andere plek op de wereld was zo fascinerend.

Bennett staarde naar de nieuwsberichten op het computerscherm en dacht na over de afgelopen weken. De hele wereld leek gehypnotiseerd door het Midden-Oosten. De hele wereld leek geobsedeerd te zijn door de olie, gefascineerd door de mysteries en verleid door de verhalen over het bovennatuurlijke. Dat gold ook voor hem. Zelfs op het hoogtepunt van de koude oorlog tussen de vrije landen en de Sovjet Unie, was het Midden-Oosten het middelpunt geweest. De oorlog in 1948. De Suezcrisis in ’56. De Zesdaagse Oorlog in ’67. De uitputtingsslag. De Jom Kippoeroorlog in ’82. Het Arabische olie-embargo. De explosie van de opec en de oliedollars. De burgeroorlog in Libanon in ’75. De Israëlische invasie in ’82. De atheïsten bewapenden de moslims. De christenen bewapenden de Joden. Duizenden mensen kwamen om. Miljoenen mensen werden verminkt of van hun ouders beroofd. Er waren andere gevechten en onrusten maar net als nu waren de ogen van de hele wereld steeds weer gericht op het Midden-Oosten. Waarom?

Volgens McCoy was de term ‘Midden-Oosten’ niet passend. ‘Het Nabije Oosten’ vond ze, evenals ‘de Arabische Wereld’ ook niet kloppen. Zij noemde het ‘namostan’ – Noord Afrika, het Midden-Oosten en de ‘stans’: Afghanistan, Pakistan en de islamitische voormalige Sovjetrepublieken in Centraal Azië zoals Kazachstan, Oezbekistan, Tadzjikistan en de rest. Maar hoe ze het ook noemde, het bleef even onheilspellend klinken.

Om dit gebied was meer gevochten dan om welk gebied dan ook. En het ging niet alleen om de olie. Dat zou de meest recente oorlogen verklaren, maar niet die uit een verder verleden. De Romeinen hadden niet gevochten om olie. De Ottomanen hadden ook niet gevochten om olie. De Assyriërs, Babyloniërs, Egyptenaren en Perziërs hadden elkaar al duizenden jaren voordat het zwarte goud onder het zand werd gevonden, afgeslacht.

Waarom leidden alle wegen naar dit gebied, en met name naar Jeruzalem, de stad van de vrede? Wat waren de mystieke sirenes die koningen en bezetters naar deze omgeving lokten? Waarom werden er een paar honderd journalisten naar Peking gestuurd, maar meer dan tweeduizend naar Jeruzalem? Waardoor veranderden gewone mensen daar in bloeddorstige moordenaars die bereid waren vrouwen en kinderen te vermoorden en hele steden te vernietigen? Waardoor werd hij zelf naar dit gebied getrokken?

Die vraag kon Bennett maar niet van zich af zetten. Hij had niet gevraagd om deze reis, maar er was iets dat hem daartoe dwong en niet losliet, wat hij ook deed. Het was beangstigend. Hij lag nu niet alleen wakker door zijn angst voor de dood, maar ook doordat hij wist dat zijn lot niet meer in zijn eigen handen lag.

Bennett logde in op de computer om zijn e-mails te bekijken. Hij was zijn BlackBerry ergens tussen Jeruzalem en Duitsland verloren en hij had nog geen tijd gehad om een nieuwe te kopen. Hij verwachtte dat het Witte Huis wel een nieuwe voor hem zou regelen, maar daar was tijd voor nodig.

‘You’ve got mail.’

En niet zo weinig ook. Er stonden 138 e-mails op hem te wachten. Er waren er een paar van collega’s die zich zorgen maakten om hem en zijn moeder. De meeste andere waren spam: reclame voor diëten, haartransplantaties, ooglaseren, aanbiedingen van Viagra en Russische postorderbruiden. Het was belachelijk en irritant. Daarom zat aol in de problemen. Hij verwijderde alles behalve twee berichten.

Het eerste was van Mordechai. Hij zou zondag net na twaalf uur op de Olijfberg aankomen. Dat was maar goed ook. De reis van de goede dokter Mordechai had niet meer dan een nacht moeten duren en hij was nu al vier dagen te laat. De dokter verontschuldigde zich in de e-mail voor de vertraging en legde daarna in cryptische bewoordingen uit waarom hij te laat was. Bennett kende dr. Mordechai en begreep daardoor wel wat de dokter bedoelde: door de storm hadden er achtenveertig uur lang geen vliegtuigen van het Ben Goerionvliegveld kunnen opstijgen. Hij was toen via Istanboel en Rome naar Londen gebracht. Hij wilde niet met een commercieel vliegtuig vliegen en dit was het beste dat hij kon doen met privétoestellen.

Alle inlichtingendiensten over de hele wereld kenden hem. Ze wisten dat hij van ’76 tot ’84 het hoofd van het Arabische Bureau van de Mossad was geweest, en van ’85 tot ’87 hoofd van de afdeling kernenergie. Iedereen wist dat hij van 1988 tot 1996 algemeen directeur van de Mossad was geweest en in 1976 had geholpen bij de planning van de bevrijding van de Israëlische gijzelaars in Entebbe in Oeganda. Er werd aangenomen dat hij in 1981 ook had meegewerkt aan het opblazen van de Iraakse kernreactor in Osirik. Bovendien werd er vermoed dat hij de opdracht had gegeven voor de moord op Khalil al-Wazir, het hoofd van de terreurafdeling van de plo.

Hoewel hij met een vals paspoort onder een valse naam reisde, zou de gezichtsherkennende apparatuur op elk groot vliegveld in Europa hem direct identificeren. Hij zou dan gevolgd worden en de vijand naar Sa’id en Galishnikov leiden. Dat risico kon hij niet nemen. Daarom had McCoy hem aangeraden om met verschillende vliegtuigen van vervoersbedrijf FedEx te vliegen. Die tactiek werd vaker door de cia gebruikt voor niet-officiële undercoveroperaties, omdat ze zo de minste kans hadden opgemerkt te worden door Interpol of buitenlandse spionnen. Jack Mitchell vond het een geweldig idee en dr. Mordechai was het helemaal met hem eens.

De laatste regel van de e-mail viel Bennett het meest op.

‘Ik zie ernaar uit je weer te zien. Ik heb geschenken bij me uit een ver land.’ Hij las het nog eens en nog eens. Geschenken uit een ver land? Wat bedoelde hij daar toch mee? Bennett had absoluut geen behoefte aan verrassingen. Hij beantwoordde de e-mail met drie zinnen:

‘Vergeet de verrassingen. Ik heb maar één vraag. Bent u het geld gevolgd?’ Toen drukte hij op ‘verzenden’.

De tweede e-mail was van Marcus Jackson van New York Times. Die kerel gaf ook nooit op! Jackson had gehoord dat mevrouw Bennett was verdwenen en hij hoopte dat de fbi haar zou vinden. Maar hij was ook op jacht naar Bennett. Hij was vastbesloten een artikel over Gaza te schrijven, waarin hij wilde vertellen wat er werkelijk was gebeurd. Hij noemde al een paar gegevens en hoe vreemd het ook was, klopten die. Jackson wist de codenaam ‘Operatie Briar Patch,’ iets wat niemand anders wist. Hij wist dat Bennett niet meer in Palestina was. Hij wist dat McCoy bij hem was en vermoedde dat Sa’id en Galishnikov er ook waren.

Bennett voelde weer een pijnscheut in zijn maag. Hoe wist Jackson dit allemaal? En als hij dit allemaal wist, hoe lang zou het dan duren voor hij de rest ook wist? Dit was tenslotte niet eens Bennetts officiële e-mail adres op het Witte Huis. Via dat adres hadden Jackson en Bennett regelmatig contact, maar deze e-mail was naar Bennetts persoonlijke e-mailadres gestuurd. Hoe was Jackson daar achtergekomen?

Bennett zette zijn computer uit. Hij deed zijn ogen dicht en probeerde diep adem te halen. Toen liep hij naar zijn eigen bad-kamer, naast de slaapkamer. Hij moest helder worden en zich weer concentreren. Hij schoor zich en sprong snel onder de douche.

Daarna trok hij een spijkerbroek, wit shirt en een zwarte trui aan en na twintig minuten was hij klaar om te gaan. Al zijn kleding was veilig aangekomen vanuit het King David Hotel in Jeruzalem, maar dat waren allemaal zakelijke kostuums en stropdassen en hoewel er formele vredesbesprekingen gevoerd zouden worden, wilde Bennett dat de sfeer informeel zou zijn.

* * *

Om precies zeven uur ’s morgens werd er op de deur geklopt.

Het was McCoy en ze zag er adembenemend uit. Ze droeg geen chique kleding, maar een spijkerbroek, bruine wollen trui en bruine leren laarsjes. Ze had zich licht opgemaakt en haar haar naar achter gebonden.

‘Hé, voorman. Heb je goed geslapen?’ Ze glimlachte en er dansten pretlichtjes in haar ogen.

‘Dat wil je niet weten,’ gromde Bennett. ‘Hoe was jouw nacht?’

‘Ik heb geslapen als een baby.’

‘Bedoel je dat je elke paar uur wakker bent geworden om te gaan huilen?’

Ze lachte. ‘Nee, ik voel me eigenlijk best goed. Ben je er klaar voor?’

‘Ik weet het niet.’ Hij zuchtte. ‘Het moet maar.’

Ze gingen aan de ronde tafel in Bennetts kamer zitten en bespraken het plan. Over een halfuur zouden ze met Doron en Sa’id aan het ontbijt zitten. Er waren geen adviseurs of assistenten toegelaten bij de besprekingen.

Het waren alleen de twee minister-presidenten, McCoy en Bennett en buiten de deur zouden een paar Israëlische en Amerikaanse beveiligingsmensen staan. President MacPherson had dat bepaald en Bennett en McCoy waren het met hem eens. Dit moest het werk worden van twee mannen die echt vrede wilden stichten en die persoonlijk hadden gezien wat er kon gebeuren als ze faalden.

Uiteraard konden beide mannen overleggen met hun overheden in hun eigen land; daarvoor waren er beveiligde satellietverbindingen tot stand gebracht. Maar er was geen plaats voor de zwartkijkers en de bemoeials – vooral die van de vn, de eu en de rest van de Arabische wereld. Zij zouden niet eens weten dat de onderhandelingen plaatsvonden, tot er resultaten waren behaald.

De twee minister-presidenten hadden nu privacy nodig en de tijd om elkaar te leren kennen. Ze zouden elkaar voor het eerst ontmoeten tijdens een ontspannen gezamenlijk ontbijt. Dan zouden ze de tijd hebben om handen te schudden, samen te eten en zich te ontspannen. Bennett zou hen inlichten over Operatie Palestinian Freedom en beide mannen konden met elkaar praten over hun ideeën, zorgen en eventuele suggesties. Als het nodig was, konden ze via een videoconferentie overleggen met de president en de Nationale Veiligheidsraad, hoewel Bennett dat zo lang mogelijk wilde uitstellen om lekken te voorkomen.

McCoy zou de twee leiders inlichten over de jacht op de terroristen die op weg waren naar de Verenigde Staten. Landen in heel Europa, Azië en Zuid-Amerika hadden de afgelopen vierentwintig uur nauw samengewerkt, en de president wilde dat Doron en Sa’id – maar vooral Sa’id – zichzelf zagen als deel van een internationale antiterreurbeweging en niet als twee landen die probeerden een meningsverschil op te lossen.

Het belangrijkste was dat niemand te hoge verwachtingen zou hebben. Ze moesten met kleine stapjes vooruitgaan; beginnen bij zaken waar ze het al over eens waren en langzaam overgaan tot de zaken waarin hun meningen recht tegenover elkaar stonden. Daarom zouden ze beginnen met de strijd tegen het terrorisme, iets waar ze allebei mee bezig waren. Ze zouden om half tien of uiterlijk tien uur klaar zijn. Dan zouden beide leiders een paar uur de tijd hebben om met hun overheden te overleggen. Onder de lunch zou de lange weg naar de vrede voortgezet worden.

Het was vrijdag, de heilige dag van de moslims, maar Sa’id had erop gestaan dat ze zo snel mogelijk zouden beginnen. Er stond te veel op het spel. Er stierven te veel Palestijnen. Doron was het ermee eens en bood aan de onderhandelingen door te laten gaan op zaterdag, hoewel dat de Joodse sabbat was.

‘In de psalmen staat dat we onophoudelijk moeten bidden voor vrede in Jeruzalem,’ zei Doron, die zelf niet erg religieus was. ‘Als we op de sabbat mogen bidden, denk ik dat we er in deze situatie ook wel aan mogen werken.’

Dat was een goed teken en Bennett hoopte dat de toon was gezet voor de rest van hun samenwerking. Daarom had MacPherson hem gevraagd hun het Olie voor Vredeverdrag voor te leggen. Vrijdag zou hij zich bezighouden met de olie en zaterdag met de vrede. Er werden nog geen daadwerkelijke onderhandelingen gevoerd. Nu nog niet. Hij zou alleen vertellen wat de president in gedachten had en eventuele vragen beantwoorden. Op dag een en twee zou er nog niet over de prijs worden onderhandeld, maar zou alleen de handelswaar worden bekeken.

* * *

Het was een ongemakkelijk begin.

Maar misschien was dat ook wel te verwachten. Bennett stelde de twee mannen aan elkaar voor en zij schudden elkaars hand, waarna ze even kort met elkaar over koetjes en kalfjes praatten. Doron leek zich wel te ontspannen, maar tot Bennetts verbazing was Sa’id bijzonder gesloten. Misschien kwam dat door het slaapgebrek of door de traumatische gebeurtenissen in Gaza, waar ze nog maar net op tijd aan waren ontsnapt. Het zou ook kunnen dat Sa’id begon te wennen aan zijn positie als minister-president van de Palestijnen en niet wilde dat Doron dacht dat hij over zich heen zou laten lopen. Ze hadden een paar zware dagen voor de boeg. Misschien probeerde Sa’id er niet te veel van te verwachten.

Het begin was dus wat gespannen, maar ze zaten al snel aan de fruitsalade, bagels en Turkse koffie. Ze zaten aan een ronde tafel – dat was een bewuste keuze – waarop stijlvol gekalligrafeerde naamkaartjes stonden. In het midden van de tafel stonden drie vlaggen: een Amerikaanse, een Israëlische en een Palestijnse. Op de plaatsen van de twee minister-presidenten lag ook een ingepakt cadeautje: een schilderijtje met daarop de tekst uit psalm 122: ‘Bidt voor vrede in Jeruzalem’ – de tekst die Doron eerder had geciteerd. Het was handgeschilderd door Nancy Warren, de kunstenares van het Witte Huis.

De vier waren bij elkaar gekomen in de eetkamer van Marty Kunes, een lange, slanke, vijfenzestigjarige directeur van station Echelon die al achtentwintig jaar lid was van de Nationale Veiligheidsdienst. Kunes was een legende in de Amerikaanse inlichtingendienst en hij had de bijnaam ‘Magic Marty’ gekregen. Samen met zijn team had hij de waardevolste elektronische inlichtingen onderschept en zij stonden bekend om hun snelle verslagen en accurate vertalingen. Ze stonden niet graag in de belangstelling en vroegen geen aandacht, maar bleven op de achtergrond hun indrukwekkende werk uitvoeren.

Maar Bennett en de anderen zouden Kunes niet ontmoeten. Hij was met zijn collega’s vertrokken op bevel van zijn bazen in Fort Meade in Maryland. Ze hadden drie verdiepingen leeggemaakt voor de gasten hoewel Kunes zelf als enige wist wie die gasten waren.

Doron en Sa’id waren in het holst van de nacht aangekomen, vergezeld door enkele beveiligingsmensen. Doron werd beschermd door vijftien agenten van de Shin Bet en Sa’id door Tariq, Nazir en dertien leden van seal-team Acht. Bennett, McCoy en Galishnikov waren ook ’s nachts naar de Rots gebracht, samen met vijftien leden van het Red Team.

Om het compleet te maken, was er ook nog vierentwintig man ‘huispersoneel.’ Dat waren leden van de afdeling Operaties van de cia. Zij waren door Danny Tracker naar Gibraltar gestuurd om te koken, schoon te maken, boodschappen te doen en te helpen bij de communicatie en administratieve zaken. Als het nodig was, konden zij de beveiligingsteams ook versterken. Negen van hen hadden dienst van zes uur ’s morgens tot twee uur ’s middags. Zij werden afgelost door negen anderen, die tot tien uur ’s avonds werkten en de zes anderen hadden nachtdienst. Dit waren allemaal ervaren agenten. Ze spraken vloeiend Arabisch, Farsi of Hebreeuws, en ze waren uitgekozen door Tracker en daarna goedgekeurd door Jack Mitchell, de vicepresident en uiteindelijk door de president zelf.

Om acht uur lag Galishnikov nog te slapen. Het huispersoneel had de vier belangrijkste personen bediend. Toen gingen ze de kamer uit en deden de deur achter zich op slot. Ondertussen bleven de Amerikaanse beveiligingsteams op hun hoede, zelfs binnen in een grot die beschermd werd door de marine en drie troepen Britse commando’s van het Royal Gibraltar Regiment.

Bennett nam een slok water, schraapte zijn keel en glimlachte naar zijn twee vrienden. Dit was het dan. Hoewel zijn presentatie slechts was bedoeld om de mannen informatie te geven waarvan ze het grootste deel al kenden, was hij zenuwachtig. Dit was geen gesprek met twee vrienden. Dit was een gesprek met twee leiders van landen die oorlog tegen elkaar voerden.

‘Om te beginnen,’ zei Bennett, ‘wil ik u namens president MacPherson, zijn adviseurs, Erin en mijzelf welkom heten in de Olijfberg.’

Beide mannen glimlachten en knikten.

‘En ik wil u allebei bedanken voor de moed die u getoond heeft door deze vredesbesprekingen te voeren en de strijd voort te zetten tegen de extremisten die zoveel bloed hebben vergoten in een poging deze gesprekken tegen te houden.’

De twee mannen knikten weer.

‘Dit is niet bepaald een pittoreske omgeving,’ ging hij verder, en de anderen lachten. ‘Maar we zullen ervoor zorgen dat uw verblijf hier zo aangenaam mogelijk zal zijn en dat u beveiligde verbindingen heeft met uw overheden en genoeg tijd om via videoconferenties met hen te overleggen. Onze enige eis is strikte geheimhouding. Laat niemand tijdens die communicatie iets zeggen over deze locatie. Laat hen het gewoon ‘de Olijfberg’ noemen. Mijn beveiligingsteam heeft, zoals u ongetwijfeld weet, uw beveiligers ingelicht over de procedures bij eventuele noodgevallen. Maar zolang niemand weet dat we hier zijn, verwacht ik geen problemen.’

Bennett nam nog een slok water en vervolgde: ‘Als u het goed vindt, wil ik deze morgen beginnen met een verhaal. Het is een fabel van Aesopus: het verhaal van de Noordenwind en de Zon.’

Hij had McCoy niet verteld dat hij dit zou doen omdat hij niet zeker wist of ze het daar wel mee eens zou zijn. Nu probeerde hij niet naar haar vragende blik te kijken.

‘De Noordenwind was trots op zijn kracht,’ begon Bennett. ‘Maar de Zon zei dat er grote kracht schuilde in zachtaardigheid. “Laten we een wedstrijd houden,” zei de Zon. Ver beneden hen liep een man met een dikke jas aan op een kronkelpad. “We zullen onze krachten testen,” zei de Zon. “Laten we eens zien wie de man zijn jas kan laten uittrekken.” “Ik krijg die jas wel uit,” zei de Wind. Hij blies zo hard dat de vogels zich moesten vasthouden in de bomen. In de hele wereld vlogen het stof en de bladeren door de lucht. Maar de man hield zijn jas nu alleen nog maar steviger vast. Toen kwam de Zon achter de wolken vandaan. Hij warmde de lucht en de bevroren aarde op. Toen maakte de man zijn jas los. De Zon scheen nog feller en al snel had de man het zo warm dat hij zijn jas uittrok en in de schaduw ging zitten. “Hoe heb je dat gedaan?” vroeg de Wind. “Het was gemakkelijk,” antwoordde de Zon. “Ik heb licht gemaakt en door zachtaardigheid gekregen wat ik wilde.”’

Bennett sprak niet beschuldigend, maar wel zeker en direct. ‘U wilt allebei iets van de ander. Uw mensen willen iets waarvan u niet zeker weet of u het hun kunt geven. Onze voorgangers hebben gefaald. Ik ben hier niet om iemand te beschuldigen, maar laten we eerlijk tegen elkaar zijn. Misschien was een van beide er nog niet klaar voor. Misschien waren beide landen er nog niet klaar voor. Misschien bleek Amerika geen eerlijke onderhandelaar te zijn. Misschien niet. Ik denk dat er verschillende redenen waren waarom het onze voorgangers niet is gelukt vrede te stichten en waardoor er veel doden zijn gevallen. Ik hoop dat we het erover eens zijn dat de tactiek van de Noordenwind niet succesvol is geweest.’

Bennett probeerde niet partijdig te zijn. Het was moeilijk te zien wat de twee mannen dachten, maar hij ging verder.

‘De storm, het lege gepraat, de ultimatums en het geweld aan beide kanten heeft niet gewerkt, tenzij we het zien als de weg die ons hierheen heeft geleid. Het is de aanleiding geweest voor u beiden om hierheen te komen en te proberen echte, blijvende vrede te stichten. Laten we onszelf niet voor de gek houden; de weg naar vrede is maar een smal pad en zal niet gemakkelijk zijn. “Breed is de weg die tot de ondergang leidt.” De weg naar de vrede zal moeilijk te vinden zijn, maar ik en mijn overheid vragen u dat smalle pad niet uit het oog te verliezen. Laten we de weg niet kwijtraken door een gebrek aan zachtaardigheid.’