18

Op De Vlucht

Delgado gebood de twee lijfwachten van Ditor Bollo te stoppen. Ze waren aan het juiste adres.

‘Dus denk erom, het moet erop lijken dat Raúl de moorden heeft gepleegd. Dat zijn de strikte orders van Bollo. Als een van jullie het verknalt, mag hij het zelf aan Bollo gaan uitleggen!’

Als spieren hersenen waren geweest, dan hadden deze twee heren ongetwijfeld bij de slimste mensen ter wereld gehoord. Als... Helaas voor hen bezaten ze een brein ter grootte van een mierenkeutel. En dan overdreef hij nog.

Hij had veel liever iemand als Fino meegenomen. Maar de inspecteur liet zich jammer genoeg niet in met duistere zaakjes. Als hij zou weten wat Delgado achter zijn rug allemaal uitspookte, zou hij hem zonder pardon laten opsluiten. Fino moest het zelf maar weten. Als hij tevreden was met zijn armzalig loon, dan was dat goed voor hem. Door zijn connecties met Bollo verdiende Delgado minstens het tienvoudige van zijn collega.

‘Wat moeten we dan doen?’ vroeg een van zijn helpers. Delgado moest op zijn tanden bijten om niet te gaan schreeuwen.

‘Dat heb ik toch net uitgelegd, Cristóbal! Ben je het nu alweer vergeten?’

Delgado had nog nooit zoveel zin gehad om iemand een mep te geven. Hij hield zich in, echter vastbesloten om die mep nog op een ander tijdstip te zullen toedienen.

‘Oké dan, voor de allerlaatste keer: ik heb het dienstwapen van die bemoeial Raúl. Met deze revolver moeten die drie wijsneuzen daarboven worden omgelegd. Dat betekent dus dat jullie geen enkel, horen jullie me, GEEN ENKEL schot mogen lossen. Al wat jullie moeten doen, is hen overmeesteren, zodat ik het genadeschot kan geven.’

De schaarse hersencellen van Cristóbal besloten zich toch even te verenigen en een gedachte te vormen.

‘Als de politie dan binnenkomt, zullen ze denken dat die agent hen mee naar huis heeft genomen en hen daar koelbloedig heeft afgemaakt.’

Cristóbal grijnsde bij de gedachte aan het plan. Zijn ouders hadden hem genoemd naar Cristóbal Colón, Christoffel Columbus. Maar als ze in de vijftiende eeuw op déze Cristóbal hadden moeten rekenen, dan was Amerika nooit ontdekt.

De andere lijfwacht, Jerónimo, sloot zich bij hem aan.

‘En dan heeft meneer Bollo geen last meer van wijsgierige nieuwsneuzen!’

Toen Jerónimo werd geboren, hadden zijn ouders nog geen naam voor hem gehad. Gemakshalve hadden ze hem de naam gegeven van de heilige die die dag, 30 september, gevierd werd: San Jerónimo. Het was weinig waarschijnlijk dat deze Jerónimo ooit heilig verklaard zou worden.

‘Zoiets ja’, antwoordde Delgado, blij dat ze het snapten. ‘En vanaf nu wil ik geen woord meer horen. Ze mogen niet gealarmeerd worden!’

De drie mannen slopen naar de voordeur. Zonder enig geluid maakte Cristóbal de deur open. Hij had misschien geen hoog IQ, maar van misdaad wist hij alles af.

Ze beklommen de trap en vatten post voor de deur van het appartement van Raúl. Cristóbal vertoonde nogmaals zijn kunsten en opende zachtjes de deur. Jerónimo stapte als eerste het appartement in. Het was helemaal donker. Delgado en Cristóbal volgden geruisloos.

Delgado speurde in de duisternis door de woonkamer. Daar was niemand te zien. Hij gebaarde met zijn hoofd naar de deur van de slaapkamer. Cristóbal en Jerónimo knikten dat ze het begrepen hadden. Kort na elkaar stapten ze de slaapkamer in.

Ze stonden al snel weer in de woonkamer en hieven hun handen op. Ze hadden niemand gevonden. Delgado keek verbaasd naar zijn twee helpers. Waar zaten ze dan?

Hij checkte het toilet, de badkamer en een kleine kamer die vol rommel stond. Stuk voor stuk waren ze leeg.

‘Hoe is het mogelijk!’ foeterde Delgado. ‘We hebben ze laten ontsnappen!’

Hij keek even uit het raam, maar ook daar kon hij niemand ontdekken. Cristóbal en Jerónimo stonden er beteuterd bij. Voor de tweede keer in korte tijd hadden ze hun tegenstanders laten ontsnappen. Bollo zou woest zijn.

Delgado dacht na. Zijn blik viel op een grote houten kast naast de computer.

‘Wacht even’, zei hij wanhopig. ‘Sam Smith gaat mij niet beetnemen. Controleer alles. Keer alle kasten binnenstebuiten, kijk onder het bed en onder de stoelen. Ze moeten zich toch érgens verstopt hebben.’

‘Snel, we moeten maken dat we wegkomen’, zei Sam.

Hij opende de deur van de kelder en keek de gang in. Niemand te zien. Samen met Daphné en Demis rende hij naar de voordeur. Hij deed ze zo stil mogelijk open.

‘Welke kant?’ fluisterde Daphné.

Sam had er geen flauw idee van, maar snelheid was nu het belangrijkste.

‘Links.’

Zonder op of om te kijken schoten ze de straat in. Ze renden zolang hun longen de zuurstoftoevoer konden verwerken. Toen ze ver genoeg uit de buurt waren, stopten ze om uit te rusten.

‘Ik ben blij dat je hen zag aankomen, Sam’, hijgde Demis. ‘Anders hadden ze ons in onze slaap verrast!’

Sam boog voorover en ademde diep in en uit.

‘We hebben geluk gehad,’ zei hij, ‘maar hoe lang zijn we veilig? Delgado geeft niet op voor hij ons te pakken heeft!’

Ze zwegen alledrie. Sam had gelijk. Ze hadden hun neus te ver in dit wespennest gestoken. De wespen zouden hen blijven opjagen om hen murw te maken. Sam ging verder.

‘Er zit maar één ding op. We hebben gezegd dat we Bollo zouden aanpakken en dat moeten we ook doen. Hij jaagt ons op, wel, dan gaan wij hem ook opjagen!’

Daphné viel hem bij.

‘Juist, we moeten voor de aanval kiezen’, zei ze. ‘Als we de diamant hebben, kunnen we naar de politie gaan en aantonen dat die niet aan Bollo toebehoort. En met de dossiers van Raúl worden Bollo en Delgado jarenlang de gevangenis ingegooid.’

Het klonk eenvoudig, maar Sam was er niet zeker van dat het dat ook was.

Demis keek bedenkelijk. ‘En hoe wilden jullie dat aanpakken? We weten niet eens waar Bollo is op dit moment.’

Daphné was niet van plan zich te laten ontmoedigen.

‘Je hebt toch zelf gezegd dat hij de diamant waarschijnlijk mee naar huis heeft genomen? Dan stel ik voor om daar te beginnen.’

Sam keek verbaasd. Een kwartier daarvoor had Daphné nog tegen hem geroepen dat hij wel gek moest zijn om bij Bollo te willen inbreken. Nu dacht ze daar heel anders over. Het zou de vermoeidheid wel geweest zijn.

‘Je hebt volledig gelijk Daphné,’ zei Sam, ‘maar je vergeet een petieterig detail.’

‘Wat dan?’

‘We weten niet waar Bollo woont...’

Het werd weer stil. Hun aanvalslust maakte even plaats voor verslagenheid. Bij Daphné duurde die echter niet lang.

‘Als jullie denken dat ik hier ga zitten wachten tot het adres van Bollo uit de lucht komt vallen, hebben jullie het goed mis! Ik ga op zoek naar dat adres, blijven jullie maar lekker naar boven staren. Als er iets valt, dan roep je mij maar.’

Nog voor Sam en Demis iets konden zeggen, was Daphné al een meter of vijf van hen verwijderd. Ze keken elkaar aan, haalden hun schouders op en gingen haar achterna.

‘Heb je een idee of wandel je gewoon op goed geluk verder?’ vroeg Demis met een glimlach.

‘Ik geloof dat het begint te regenen, misschien moeten we toch even wachten’, zei Sam. ‘Bollo’s adres zou er wel eens bij kunnen zitten!’

Daphné bleef driftig doorstappen, maar Sam kon toch een klein lachje om haar mond bespeuren.

Ze moesten nu vooral samenblijven. Ze zaten allemaal in hetzelfde schuitje, dus als Daphné op zoek wilde gaan naar het adres van Bollo, dan moesten hij en Demis helpen zoeken.

Daphné stopte voor een nachtwinkel. ‘El Lobo Rojo’ stond er op de etalage geschilderd.

‘De Rode Wolf ’, vertaalde Demis. ‘Wat een vreemde naam.’

‘Wat is nu eigenlijk je plan, Daphné?’ vroeg Sam.

Daphné haalde haar schouders op. ‘Wel, ik dacht gewoon een telefoonboek te vragen en daarin het adres van Bollo te zoeken.’

Het was geen slecht plan, zeker niet, maar volgens Sam net iets té eenvoudig.

‘Ik heb zo’n voorgevoel dat Ditor Bollo daar niet in zal staan. Hij zal zijn telefoonnummer wel geheim willen houden.’

‘Tja, er is maar een manier om dat te weten te komen!’ zei Daphné vastberaden. ‘Demis, voer jij het woord?’

Demis knikte. ‘Demis Lagos, tolk-vertaler, tot uw dienst, mevrouw.’

Hij duwde de winkeldeur open en stapte binnen, gevolgd door Sam en Daphné. Aan de toonbank zat een vrouw met bruine krullen te schilderen. Ze keek even op en knikte, maar ging daarna weer verder met het inkleuren van haar tekening. Veel klanten kwamen hier blijkbaar niet over de vloer. Toen ze dichterbij kwamen, keek Sam op het blad. De tekening stelde twee kabouters voor die aan het praten waren. Het vreemde was dat de ene heel groot was, een reuzenkabouter bijna, en de andere heel klein, zoals een kabouter normaal ook is.

Toen Demis de dame om een telefoonboek vroeg, keek ze hen onderzoekend aan. Ze vertrouwde het niet. Iemand die midden in de nacht om een telefoonboek komt vragen? Het zou een goede truc zijn om haar te bestelen. Zodra ze even weg was, konden haar klanten van alles pakken en snel weglopen.

Na haar bezoekers nauwkeurig te hebben bestudeerd, liep ze toch door een deurtje naar achteren om een telefoonboek te zoeken. Sam keek de winkel rond. Het was een nachtwinkel van dertien in een dozijn. Tegen de wanden lagen drank en voeding in grote rekken opgestapeld. Alles werd verkocht voor een veel te hoge prijs. Wie hier iets kwam kopen, deed dat alleen uit noodzaak, omdat de andere winkels dicht waren.

Voor de toonbank lagen enkele tijdschriften. Sam pikte een tijdschrift met de naam ‘El Financiero’ eruit en bladerde erin. Het blad bevatte veel cijfers en slechts hier en daar een interview met foto’s. Hij zou het niet direct kopen.

De dame kwam de winkel weer in en legde zonder iets te zeggen een telefoonboek in de handen van Demis. Die begon driftig te bladeren, op zoek naar de ‘B’. Daphné keek mee over zijn schouder.

Sam keek naar de eigenares die weer met haar tekening verder ging. Op het borstzakje van haar hemd stond een woord geborduurd: ‘Rocío’. Dat zou haar naam wel zijn.

‘Geen Bollo te vinden in Barcelona.’

De teleurstelling in de stem van Demis was groot. Ook al hadden ze niet anders verwacht, ze hadden toch stiekem gehoopt iets te vinden. Demis klapte het telefoonboek dicht.

‘Wat nu?’

Sam dacht na. Zonder echt te kijken, bladerde hij verder door het magazine. Als ze geen adres van Bollo hadden, konden ze niets beginnen. Ze hadden echter geen tijd te verliezen, want Delgado zou zijn zoektocht naar hen niet staken.

In gedachten verzonken sloeg hij nog een bladzijde om. Het volgende moment zou Sam niet snel vergeten. Hij keek recht in de ogen van de man die hem alle ellende had bezorgd. Bollo’s venijnige blik priemde dwars door zijn netvlies. Geschrokken liet hij het tijdschrift vallen.

Daphné en Demis keken hem verbaasd aan.

‘Sam? Wat is er?’ vroeg Daphné bezorgd.

Binnen enkele tellen was Sam weer zichzelf. Hij grabbelde het tijdschrift van de grond en zocht als een razende naar de pagina die hij het laatst had bekeken.

Rocío had het tafereel vanuit een ooghoek gadegeslagen. Ze was niet opgezet met de zojuist door Sam uitgevonden sport ‘tijdschriftwerpen’.

‘Tendrás que pagarlo, chico!’

Sam keek op van het tijdschrift.

‘Wat?’

‘Ze zegt dat je het tijdschrift zal moeten betalen’, vertaalde Demis.

‘Geen probleem, we hebben het toch nodig’, antwoordde Sam. ‘Betaal jij haar even, Demis? En kom dan direct naar buiten.’

Hij gaf Demis geen tijd om te reageren. Sam graaide Daphné bij de arm en sleurde haar mee naar buiten.

‘Betaal jij even, zegt hij’, mompelde Demis. ‘Alsof het geld op mijn rug groeit! Heeft hij niet goed geluisterd naar mijn levensverhaal?’

Hij draaide zich naar Rocío, betaalde en volgde Sam en Daphné naar buiten.

Sam had het tijdschrift open op zijn schoot liggen. Op de linkerpagina stond een grote foto van Ditor Bollo, die poseerde voor een landgoed.

‘Is dat zijn huis?’ vroeg Demis.

‘Dat weet ik niet, maar ik vermoed van wel’, antwoordde Sam. ‘Hier, lees jij het eens. Misschien wordt het duidelijk uit de tekst.’

Sam gaf het magazine aan Demis. Die liet zijn ogen over de foto en de tekst dwalen.

‘En?’ vroeg Daphné ongeduldig.

‘Even geduld’, sprak Demis stil, zonder van het tijdschrift op te kijken.

Toen hij klaar was, sloot hij het tijdschrift en staarde in de verte. Hij was in een diep gepeins verzonken. Daphné en Sam bestierven het van nieuwsgierigheid. Dit was niet het moment om hun geduld op de proef te stellen. Demis leek wel een schrijver die nog maar eens een vergelijking gebruikt om de lezer in spanning te houden.

‘Ik heb goed nieuws, slecht nieuws en goed nieuws’, zei Demis na een tijdje. ‘Het goede nieuws is dat het huis op de foto ook echt het huis van Ditor Bollo is.’

Terwijl hij sprak rolde hij het tijdschrift helemaal op.

‘Het slechte nieuws is dat nergens staat waar dat huis ergens ligt.’

Sam en Daphné keken beteuterd. Nu waren ze nog steeds geen stap verder.

‘En het tweede goede nieuws?’ vroeg Sam.

‘Het tweede goede nieuws,’ zei Demis terwijl hij hen aankeek, ‘is dat ik weet waar dat huis ligt!’

‘Goed zo!’ riep Daphné enthousiast. ‘Waar wachten we dan nog op?’

De vraag bleef een tijd tussen hen in hangen. Een antwoord kwam van Sam.

‘Tja, op een plan misschien?’

Demis knikte. ‘Wat gaan we doen als we daar aankomen?’

Daar hadden ze geen van drieën bij stilgestaan. Het klonk allemaal logisch: naar Bollo gaan, hem de diamant ontfutselen en hem dan samen met Raúl Bollo en Delgado in de gevangenis gooien. Was toch zo gebeurd?

Maar Sam betwijfelde het dat ze zomaar bij Bollo zouden binnenkomen. De villa zou wel streng bewaakt worden. En áls ze erin zouden slagen om in te breken, wat dan? Bollo zou niet staan beven van angst als hij hen zag. Hij was zo gefixeerd op die diamant dat hij hem zou verdedigen met alles wat hij had.

‘Het heeft allemaal geen zin meer’, zei Demis. ‘Ditor Bollo is te machtig voor ons. Met ons drieën kunnen we niets beginnen.’

Demis had gelijk. Met zijn drieën waren ze niet opgewassen tegen Bollo. Ze moesten hulp hebben. En opeens besefte Sam waar hij die kon vinden. Hij was kwaad op zichzelf dat hij er niet eerder aan had gedacht. Maar door alle leugens rond de legende van Don Carlos was het moeilijk uit te maken wie nog te vertrouwen was en wie niet.

‘Je hebt gelijk, Demis. Voor ons drieën is Bollo te machtig. We hebben hulp nodig, dus gaan we die zoeken. Weet je nog dat ik je heb verteld over mijn arrestatie?’

Demis knikte.

‘Dat was dicht bij La Piedra Preciosa. Kun jij ons daar weer naartoe brengen?’

‘Natuurlijk,’ antwoordde Demis, ‘maar ik begrijp niet goed wat je in La Piedra Preciosa wilt gaan zoeken.’

‘Ik heb ook niets te zoeken in La Piedra Preciosa. Daar moet ik niet zijn. Maar de plek die ik zoek, is er niet ver vandaan. Kom, ik leg je onderweg alles wel uit.’

Sam dacht na. Vanaf het gebouw van La Piedra Preciosa moest hij wel in staat zijn om zijn weg terug te vinden naar de Spaanse geheime dienst.