10

Demis Lagos

Het nieuws van Sams ontsnapping ging als een lopend vuurtje door het politiekantoor waar Sam de vorige nacht had doorgebracht. De klopjacht daarna had niets opgeleverd. Inspecteurs Fino en Delgado waren woedend. Nadat de agent die hun het slechte nieuws was komen vertellen een potloodslijper tegen zijn hoofd had gekregen, durfde niemand nog in hun buurt te komen.

De jonge agent Raúl had niets met de zaak te maken. Hij was wel degene geweest die Sam had opgepakt, maar verder ging zijn verantwoordelijkheid niet. Toch kon hij de zaak niet uit zijn hoofd zetten. Er was iets vreemds, iets wat niet klopte, maar hij wist niet wat. Fino en Delgado wilden niet zeggen wat Sam had misdaan. Het was vast een zware misdaad, anders hadden ze de jongen niet met zoveel machtsvertoon naar de gevangenis gestuurd.

Maar waarom had de jongen dan hulp gezocht bij agente González? Raúl kon zich niet voorstellen dat een misdadiger zomaar uit zichzelf naar een politieagente stapte. Als hij iets op zijn kerfstok had gehad, zou hij zo ver mogelijk uit de buurt gebleven zijn van al wat een blauw uniform droeg.

En nu liep de arme jongen dus moederziel alleen rond in een land dat hij niet kende. Raúl kon zich prettigere dingen voorstellen. Hij kruiste zijn voeten op zijn bureau en dacht na. Hoe kon hij Sam helpen? Officieel mocht hij de zaak niet onderzoeken. Ze was in handen van Fino en Delgado en o wee als je de twee heren probeerde te helpen! Zij waren immers ervaren inspecteurs terwijl Raúl slechts een jaar in dienst was bij de politie. Maar Raúl was bij de politie gekomen om mensen te kunnen helpen. Sam had hun hulp gevraagd, dus zou hij die ook krijgen.

Die avond deed Raúl of hij overuren maakte om enkele processen-verbaal af te werken. Om halfeen was hij nog de enige op zijn verdieping die aan het werk was. Toen zijn overste naar huis ging, knikte hij bemoedigend naar Raúl. Hij was blij dat de jeugd niet te beroerd was om wat langer op het werk te blijven.

De klok had net aangegeven dat het drie uur was toen de indommelende Raúl voetstappen in de gangen boven zich hoorde. Snel knipte hij zijn licht uit. Een minuut later hoorde hij hoe Fino en Delgado de trap afliepen en het gebouw verlieten.

Veiligheidshalve wachtte Raúl nog een kwartier voor hij op zijn beurt de trap opging. Met een kleine zaklamp in de hand opende hij de deur van het kantoor van de twee inspecteurs.

Het duurde niet lang voor hij had gevonden wat hij zocht. Boven op een grote stapel papieren lag een groene map die de voorbije uren de aandacht van Fino en Delgado had opgeëist. De titel die met een viltstift op de map geschreven stond, was kort maar krachtig: Sam Smith.

Het geluid van honderden, misschien wel duizenden, tsjirpende krekels in combinatie met het geraas van auto’s, maakte Sam al vroeg wakker. Hij deed zijn ogen niet meteen open. Zijn spieren waren stijf, zijn vlucht van de vorige dag had sporen nagelaten. Het enige wat hij nu wilde, was blijven liggen. Niet meer dan dat. Gewoon liggen en al zijn zorgen vergeten. Er even niet meer aan denken dat hij gezocht werd voor het stelen van een stomme diamant. Even vergeten dat hij geen cent op zak had en dat hij nergens heen kon. Even in de waan zijn dat hij zo dadelijk op zou staan in zijn kamer in De School en op zijn gemak kon gaan ontbijten. Daarna zou hij met Daphné naar de les gaan.

Maar dat lukte Sam niet. Hij had sinds zijn aankomst in Spanje te veel meegemaakt om nog te kunnen hopen dat hij had gedroomd. Die hoop werd ook nog eens aan flarden gescheurd toen hij zijn ogen opende. Zijn omgeving was allesbehalve die van De School. Hij bevond zich in een klein vertrek, als je het zo kon noemen, dat afgebakend was door kartonnen en houten wanden. Sam lag op de resten van iets wat ooit een veldbed was geweest. De poten zaten er niet meer aan, maar in de plaats daarvan lag het veldbed op een hoop gras, waardoor hij toch redelijk zacht lag. De rest van de ruimte werd gevuld door allerhande rommel. Van beeldjes tot stenen bloempotten, van postkaartjes tot versleten schoenen, van lege flessen tot zelfs een oude telefoon, je kon het zo gek niet bedenken of het was er.

Opeens hoorde Sam gestommel in de buurt van de hut. Een van de wanden werd weggeschoven en een man stak zijn hoofd naar binnen.

‘Goeiemorgen, Engelsman! Ochtendstond heeft goud in de mond! Tijd om op te staan!’

Sam keek verbaasd naar de man. Was dit een grap of zo?

‘Je bent nog niet helemaal wakker, merk ik’, ging de man verder. ‘Wrijf je ogen maar uit, jongen, ik heb je ontbijt bij me!’

De man kwam de hut binnen en zwaaide met een papieren zak. Hij had een volle baard en zijn lange bruine haren hingen samengebonden in een staart. Ondanks zijn vreemde woning zag hij er volkomen normaal uit. Hij droeg een jeans en een dikke wollen trui.

Hij kieperde de inhoud van de zak leeg op een tafeltje dat naast Sams bed stond. Drie appels en een handvol blauwe bessen rolden over de tafel.

‘Ik heb mijn best gedaan’, zei hij verontschuldigend. ‘Maar de boer van hiernaast heeft niet graag dat ik zijn appels steel.’

Sam ging rechtop zitten en pakte een appel. Hij had flinke honger, want de dag ervoor had hij het te druk gehad om te eten. Hij nam eerst enkele happen en begon dan pas de vragen te stellen die door zijn hoofd spookten.

‘Waar ben ik? Wie bent u?’

De man stak zijn hand uit.

‘Mijn excuses, ik heb mij nog niet voorgesteld. Hoe onbeleefd van mij! Mijn naam is Demis Lagos.’

Sam nam zijn hand aan en schudde ze.

‘Mijn naam is Philip. Philip Collins’, loog Sam. De politie was waarschijnlijk op zoek naar hem, dus was het beter dat deze vreemdeling zijn echte naam niet kende.

‘Hoe ben ik hier terechtgekomen?’ vroeg hij.

Demis stopte wat bessen in zijn mond. ‘Ik heb je gisteren gevonden hier in de buurt. Je lag te slapen onder een boom. Je rilde helemaal, maar ik kon je niet wakker krijgen.’

Hij nam even de tijd om te kauwen. Demis beantwoordde niet aan het beeld dat Sam van een doorsnee zwerver had. Zijn houding en zijn handelingen verraadden dat hij niet altijd zo had geleefd. Demis vertelde verder.

‘Ik heb je meegenomen en hier verstopt. Je hebt geluk gehad, niet veel later kwam ik op straat politiemensen tegen. Ze waren op zoek naar een jongen die ontsnapt was. Ik heb hun gezegd dat ik in mijn omgeving niemand ben tegengekomen. Daarop zijn ze in hun auto gestapt en doorgereden.’

Demis nam een appel en zette zijn tanden erin. ‘Ik weet niet wat je gedaan hebt, maar ik vind het verkeerd om een jongen zomaar op te sluiten, Sam.’

Sam keek op. De agenten hadden dus zijn naam genoemd. Hij was Demis dankbaar dat hij hem niet had verraden. Maar hij had nog geen zin om zijn hele verhaal te doen. Hij vroeg zich wel af wat voor iemand zijn redder was.

‘Hoe komt het dat je hier woont? Ik kan me vergissen, maar je ziet er uit als een slimme man’, zei Sam.

Demis glimlachte flauwtjes.

‘Ach, wat is slim? Als je veel geld verdient en een groot huis hebt, ben je dan slim? En moet je dom zijn om zoals ik in een zelfgemaakte hut te wonen? Nee, zo eenvoudig is het allemaal niet, Sam.’

Hij zuchtte. ‘De politie zit jou op de hielen, maakt dat van jou een slecht mens? Misschien. Maar misschien ook niet. Elk verhaal heeft verschillende kanten, Sam. Het komt erop aan om elk van die verschillende kanten te leren kennen en zo een totaalbeeld te vormen. Dat doen mensen veel te weinig. Ze zien één kant en pats boem, er staat een stempel op je hoofd.’

‘En wat zijn de verschillende kanten aan jouw verhaal?’ vroeg Sam.

‘Dat is een lang verhaal’, zei Demis. ‘Daar wil ik je niet mee vervelen.’

‘Toe, vertel het me’, zei Sam. ‘Dan hoef ik even niet aan mijn problemen te denken.’

Demis was verrast door Sams oprechte interesse. Hij zocht even tussen de rommel, vond twee glazen en een fles water en schonk in.

‘Goed, maar ik ga het bij de korte versie houden. En alleen als jij daarna jouw verhaal vertelt. Misschien kan ik je wel helpen.’

Sam betwijfelde het, maar knikte instemmend. Het kon in elk geval geen kwaad. Demis nam een slok water en begon te vertellen.

‘Al van kindsbeen af wilde ik rijk worden. Nu ja, elk kind dat niet veel geld heeft, droomt daar wel eens van, maar ik had er echt mijn levensdoel van gemaakt. Thuis hadden we het nooit breed. Ik was de jongste van vijf kinderen. Mijn twee broers en twee zussen hielpen vader bij het openhouden van een klein restaurantje in Matala. Matala is een klein dorp in het zuiden van het Griekse eiland Kreta. In de zomer zijn er meer toeristen dan Grieken. Ons inkomen hing dus ook volledig af van het aantal toeristen.

Gelukkig begreep vader al snel dat ik anders was dan mijn broers en zussen. Het restaurant interesseerde mij geen zier, ik zat altijd met mijn neus in de weinige boeken die we hadden. Ik ging graag naar school omdat ik daar iets bijleerde. Ik droomde van een carrière als zakenman.’

Demis glimlachte treurig toen hij terugdacht aan zijn jeugd. Hij was in gedachten weer helemaal in zijn geboortedorp. Hij kon de geur van het restaurant bijna ruiken.

‘Vader heeft jarenlang geld opzijgezet zonder dat ik het wist. Op mijn achttiende verjaardag gaf hij het me cadeau in de vorm van een inschrijving aan de universiteit van Athene. Daar kon ik Economische Wetenschappen gaan studeren. Het is mijn mooiste cadeau ooit.

De studie was geen probleem voor mij. Ik studeerde hard en haalde hoge cijfers. Daardoor kon ik al snel aan de slag bij een bedrijf in Athene dat computeronderdelen verkocht. Een nieuwe wereld ging voor me open: ik verdiende veel geld, ik had veel vrienden, ik kon naar allerlei feestjes en was geliefd op mijn werk. Kortom, ik had min of meer het leven waar ik als kind van gedroomd had.’

Sam kon het zich goed voorstellen. Hij zag Demis wel in een pak rondlopen. Daar kwam de elegantie die Sam bij hem had opgemerkt dus vandaan. Demis staarde afwezig voor zich uit toen hij zijn verhaal vervolgde.

‘Maar ik wilde meer. Het is een vreemde eigenschap bij mensen: hoe meer ze hebben, hoe meer ze willen. Als je arm bent, denk je dat je nooit de waarde van geld zult vergeten. Dat klopt niet. Je leeft volgens je geld. Als je weinig hebt, geef je ook weinig uit, als je veel hebt, geef je veel uit. Na vier jaar werken had ik dus nog steeds niet veel geld op mijn spaarbankboekje staan.

En toen kwam er een aanbod van een groot Spaans bedrijf. Mijn prestaties in Griekenland waren hen ter ore gekomen. Het bedrijf deed in verzekeringen, een markt waarin ik niet echt thuis was, maar dat vonden ze geen probleem. Ik zou me wel snel inwerken. Ze boden me meer dan het dubbele van wat ik in Griekenland verdiende, dus veel bedenktijd had ik niet nodig. En vanaf toen is het fout gelopen…’

Demis zweeg. Sam kon zien dat het pijn deed om terug te denken aan de periode waarover hij nu ging vertellen. Hij vroeg zich af hoe het kon dat een man die zoveel levensvreugde uitstraalde, zo gekraakt kon worden.

‘Het eerste jaar ging het al bij al nog goed. Ik kon goed opschieten met mijn collega’s, ik had een leuk appartement in het centrum van Barcelona en leerde langzaamaan ook buiten het werk mensen kennen. Maar dan kwam er een zaak die alles zou veranderen…

Op zich was het een vrij banale zaak: er was een verkeersongeval geweest en de verzekering moest beslissen of ze zouden bemiddelen. Een oud vrouwtje was aangereden door een politieman die niet in dienst was, maar toch een rood licht had genegeerd. Er waren enkele getuigen die het hadden zien gebeuren en ter plaatse de fout bij de agent hadden gelegd. Me van geen kwaad bewust begon ik een dossier aan te leggen. Toen begonnen de problemen.

De politieman bleek niet zomaar een politieagent te zijn, maar een heuse inspecteur. Hij was ervan overtuigd dat hij niet in de fout was gegaan. Integendeel zelfs, hij beschuldigde het oude vrouwtje ervan hem met opzet te hebben aangereden. De arme vrouw heeft drie weken in coma gelegen. Gelukkig misschien, want zo hoefde ze alle rompslomp rond het dossier niet mee te maken.’

Sam probeerde het goed te volgen. Hij had geen ervaring met auto-ongelukken. Zijn vader was ooit wel eens een keertje bijna aangereden – hij had nipt kunnen remmen voor de auto die geen voorrang verleende hem had kunnen raken. Voor zijn vader was zo’n gebeurtenis al speciaal genoeg geweest om ze zowat elke maand tot vervelens toe weer op te rakelen. Verder overkwam hen nooit iets in de auto, aangezien zijn vader even voorzichtig reed als een slak die een schildpad bestuurt.

‘Enkele dagen na het ongeval gebeurde er iets vreemds. Een voor een begonnen de getuigen hun verklaring te veranderen. Sommigen beweerden plots dat ze het ongeval toch niet zo goed hadden kunnen zien. Anderen keerden zich zelfs resoluut tegen de oude vrouw. Het gevolg was dus dat de oude vrouw zelf voor de kosten moest opdraaien. Hoewel dit voordelig was voor mijn bedrijf – de inspecteur was all-risk verzekerd bij ons – deed ik toch een onderzoek. Ik kon het beeld van de vrouw in coma niet uit mijn hoofd zetten.

Bij de getuigen ving ik bot. Niemand wilde met me spreken. Ik voelde dat ze bang waren. Waren ze omgekocht of bedreigd? Ik weet het niet. Toen ik het probleem wilde aankaarten bij de directie, kreeg ik overal te horen dat de zaak gesloten was en dat ik me er niet mee diende te bemoeien. Die inspecteur heb ik nog wel regelmatig op ons kantoor zien komen. Hij had altijd lange gesprekken met de onderdirecteur.

De zaak bleef echter door mijn hoofd spoken. Ik trok de financiële uittreksels van ons bedrijf na en via een vriend kon ik ook de gekozen telefoonnummers bemachtigen. En raad eens: vanuit het bedrijf is er meermaals met de verschillende getuigen gebeld. Dat is normaal niet de taak van een verzekeringsagentschap. Maar dat bewees op zich nog niets. De rekeningspecificaties wel. Ons bedrijf had op de rekeningen van de verschillende getuigen aanzienlijke sommen gestort. Zogezegd waren het bedragen die de mensen nog moesten terugkrijgen van de verzekering. Maar dat maak je mij niet wijs. Wij hebben een deel van de getuigen omgekocht en het deel dat niet omkoopbaar was eenvoudigweg bedreigd tot ze zouden inbinden.’

Demis klapte een keer in zijn handen.

‘En zo eenvoudig gaat dat. De oude vrouw zit nu tot over haar oren in de schulden, schulden die ze nooit meer kan afbetalen. Hopelijk voor haar leeft ze niet te lang meer, want de ellende waar ze nu in zit, is niet voor te stellen. En dat allemaal omdat een inspecteur connecties heeft bij zijn verzekeringsmaatschappij die er niet voor terugdeinst om alle middelen in te zetten om toch maar niet te hoeven betalen.’

Sam had het laatste deel met open mond aangehoord. Kon dit toeval zijn of…? Hij liet Demis eerst zijn verhaal afmaken alvorens een conclusie te trekken.

‘En wat is er toen gebeurd?’ vroeg hij.

‘Wel om een lang verhaal kort te maken,’ antwoordde Demis, ‘mijn aanhoudende nieuwsgierigheid werd niet geapprecieerd. Mijn bazen ontdekten dat ik had zitten neuzen in de rekeningspecificaties en ik werd op staande voet ontslagen. Officieel “om dringende redenen”. En daar bleef het niet bij: mijn werkgever zorgde ervoor dat ik nergens meer aan de slag kon. Ze verspreidden het gerucht dat ik met de boekhouding had geknoeid om mezelf te verrijken.

Mijn vroegere bazen hebben echt veel macht hier in Spanje. Er is niemand die me nog durft aan te nemen. Iedereen is als de dood voor acties van de verzekeringsmaatschappij. En bovendien hebben ze nauwe banden met de politie. Toen ik mijn verhaal ging doen in een politiekantoor werd ik al meteen uitgelachen. Ze wisten wie ik was en wat ik kwam vertellen. Ze waren al gewaarschuwd door die inspecteur. Ze zeiden dat als ik mij daar nog een keer durfde te vertonen, ze mij in de gevangenis zouden stoppen.

Op een bepaald moment was mijn geld op en kon ik geen werk meer vinden. Ik leef hier nu al meer dan twee jaar. In het begin probeerde ik te sparen voor een vliegtuigticket naar Kreta. Dat heb ik opgegeven. Ik zou makkelijk weer naar huis kunnen, maar ik wil niet. Het hoeft voor mij allemaal niet meer. Ik ben hier gelukkig en leef van dag tot dag. Al die dromen over geld leiden alleen maar tot ongeluk.’

Demis zweeg weer, maar Sam doorbrak al snel de stilte. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Niet over hoe Demis al twee jaar overleefde of waarom hij niet naar zijn ouders terugkeerde, maar over het bedrijf waarvoor hij gewerkt had. Wat Demis had beschreven, beantwoordde aan wat dame Nina had gezegd.

‘Dat bedrijf waarvoor je gewerkt hebt, hoe heette dat?’ vroeg Sam.

‘La Piedra Preciosa. Ik weet niet of je iets van de Spaanse taal kent, maar vrij vertaald, betekent dat “de edelsteen”’, antwoordde Demis.

Ze noemen zich heel toepasselijk La Piedra Preciosa, de edelsteen. Het is een verzekeringsmaatschappij. Naar het schijnt zouden ze betrokken zijn bij allerlei frauduleuze zaken, maar omdat ze veel connecties hebben met hoge pieten, gaan ze telkens weer vrijuit.

Dame Nina had gelijk gehad. La Piedra Preciosa was inderdaad betrokken bij zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. De zaak met de inspecteur was waarschijnlijk maar een van de vele.

‘Wat was de naam van die inspecteur?’ vroeg Sam aan Demis, die verbaasd naar zijn reactie had gekeken bij het noemen van La Piedra Preciosa.

‘Die naam zal ik niet snel vergeten: het was inspecteur Delgado!’