8

Fino & Delgado

‘Knap hoor, een kleine jongen arresteren met twee man! Weet je zeker dat jullie geen versterking nodig hebben?’

Sams brutaliteit rees nu ten top, zo verbolgen was hij over zijn arrestatie. Híj had de diamant toch niet gestolen? Hij probeerde de diamant naar de juiste mensen te brengen en als dank daarvoor werd hij opgepakt!

De chauffeur van de politiewagen bleef echter geconcentreerd voor zich uit kijken en ook Raúl, die op de passagiersstoel zat, reageerde niet. Ook zij voelden zich niet lekker bij deze arrestatie. Kleine jongens oppakken was niet echt de reden waarom ze bij de politie waren gegaan. Maar orders waren orders.

‘Jullie hebben me niet eens gefouilleerd. Misschien heb ik wel een mes in mijn zak zitten en ben ik volop mijn boeien aan het lospeuteren.’

Raúl draaide zich nu toch om.

‘Zwijg dan en peuter verder! Zolang je je mond maar houdt.’

‘Ah, ik krijg toch nog reactie!’

Raúl klikte zijn gordel los en boog zich over zijn stoel naar Sam.

‘Luister, jongen, ik weet niet waarom wij je moesten meenemen en ik vind het ook niet prettig. Maar het is nu eenmaal zo, dus als jij je nu een beetje gedraagt, ben ik ervan overtuigd dat alles binnen de kortste keren opgelost is. En nu wil ik geen woord meer horen.’

Sam deed wat hem gevraagd was. Hij moest iemand vinden die hoger in rang was dan deze niemendallen. Dan kon hij zijn verhaal weer uit de doeken doen. Hoopte hij. Misschien namen ze hem wel mee als getuige en moest hij binnenkort een nieuwe identiteit aannemen. Alweer.

De auto reed een van de parkeerplaatsen op bestemd voor de politie. Raúl opende het portier aan Sams zijde en liet hem uitstappen. Hij leidde hem naar binnen.

Het was blijkbaar een topdag voor de kleine criminaliteit, want op het politiekantoor heerste een drukte vanjewelste.

‘Déjanos ir! No hemos hecho nada!’

Twee schaars geklede vrouwen riepen om het luidst tegen een piepjonge agent, die hun woorden kalm noteerde. Ondanks zijn leeftijd was hij duidelijk meer gewoon.

‘Hasta la próxima!’

Een dronkelap die zijn roes was komen uitslapen, wuifde vriendelijk naar de agenten. Hij zou hier snel weer staan.

Raúl baande zich met Sam een weg door de menigte van agenten, al dan niet schuldige criminelen en slachtoffers. Toen ze aan de balie kwamen, begon Raúl te praten met een collega. Sam keek om zich heen en merkte twee jonge vrouwen op die hun verhaal in het Engels deden. Hoewel het aan hun uitspraak nauwelijks te merken was, vermoedde hij dat ze uit een ander land kwamen. De agente die hen hielp, deed haar best om zich begrijpelijk uit te drukken.

‘En wanneer is oew handtas dan gepikt?’

‘Vanmiddag in de schoenwinkel’, antwoordde het ene meisje. ‘Mijn schoenen waren stuk, dus ik moest er nieuwe kopen.’

‘En oe had oew handtas bij oe?’

‘Nee, ze had ze naast mij gezet. Maar ik had dat niet gezien’, zei nu de andere.

‘Hmm, niet zo slim hè!’ sprak de agente, maar ze zei het niet verwijtend. ‘Hoe lang zijn jullie hier al?’

‘Nog maar een dag, we komen hier een half jaar studeren’, zei de eerste weer.

De agente glimlachte meelevend.

‘Nou, welkom in Barcelona!’

Plots werd Sam aan zijn arm meegetrokken. Raúl had uitgedokterd wat er met Sam moest gebeuren. Ze gingen door een deur aan de achterkant van de ruimte. Daarachter was een trap en Sam werd naar boven geleid. De trap kwam uit op een lange gang met deuren aan weerszijden. Raúl opende de tweede deur aan de rechterkant en duwde Sam zachtjes naar binnen. Hij haalde een sleuteltje tevoorschijn en ontdeed Sam van zijn boeien.

‘Wacht daar maar even’, zei hij vriendelijk. ‘Voor je het weet, is alles weer in orde.’

Hij sloeg de deur achter Sam dicht.

De kamer was gevuld met een grote vierkante tafel en daaromheen enkele stoelen. De muur aan de overkant van de deur bestond voor de helft uit spiegelglas. Het deed Sam aan een politiefilm denken. Achter het glas was waarschijnlijk iemand aan het toekijken.

Hij liep naar de spiegel en drukte zijn hoofd ertegen. Hij kon er niet doorheen kijken, helaas. Een dichtslaande deur deed Sam omkijken.

Twee mannen waren de kamer binnengekomen. Het leek wel een tweeling: twee magere mannen met hetzelfde kortgeknipte kapsel en verkreukelde kostuum. Het enige verschil was dat de linkse een gouden kettinkje met een minuscuul diamantje rond zijn hals droeg. De rechtse gebaarde dat Sam op de stoel moest gaan zitten. De beide heren namen plaats tegenover hem. De linkse begon te spreken.

‘Sam Smith, dit is inspecteur Fino en ik ben inspecteur Delgado.’

‘Zo, Sam, ik denk dat je wel weet waarom je hier zit?’ vroeg Fino.

Sam keek verbaasd.

‘Daar heb ik absoluut geen flauw benul van. Ik dacht dat jullie me dat zouden vertellen. Kan ik trouwens bij jullie mijn beklag doen over de manier waarop ik behandeld ben?’

Fino glimlachte fijntjes.

‘Natuurlijk kun je dat, maar misschien wil je eerst even zo vriendelijk zijn om enkele vragen te beantwoorden?’

Delgado zette een bandrecorder op de tafel en drukte de recordknop in.

Sam keek van de een naar de ander. Ze wilden waarschijnlijk, net als de agente, enkele formaliteiten doornemen. Zoals zijn school, zijn stagebegeleider en zijn adres. Goed, daarna zou hij hun zijn verhaal wel doen. Hij knikte.

‘Mooi zo’, zei Delgado. ‘Laat ik dan meteen met de deur in huis vallen: waarom heb jij de diamant van Don Carlos gestolen, Sam?’

Het leek of iemand met een hamer op zijn hoofd sloeg. Dit was niet mogelijk! Dachten ze nu echt dat híj de diamant had gestolen? Dat moest een vergissing zijn!

Sam lachte. ‘U maakt toch een grapje, meneer Delgado? U denkt toch niet werkelijk dat ik de diamant gestolen heb?’

Maar Delgado vertrok geen spier.

‘Zie ik eruit alsof ik een grap maak, Sam? Ik maak geen grappen. De laatste keer dat ik een grap maakte, spraken de dieren nog.’

Ondanks de lichte overdrijving, vermoedde Sam dat er veel waarheid in Delgado’s woorden school.

Fino ging verder. ‘Moet ik de vraag nog eens herhalen of heb je ze onthouden?’

Sam slikte. Dit zag er niet goed uit. Hoewel, als hij nu gewoon eens de diamant aan hen gaf? Hij kon uitleggen dat hij hemper toeval had gekregen en dat hij hem aan de juiste persoon wilde bezorgen. Deze kerels zagen er betrouwbaar uit, zij zouden wel weten wat te doen. En dan kon hij gewoon opstappen en zich niets meer aantrekken van het hele gedoe.

Fino en Delgado zaten hem ongeduldig aan te kijken. Sam besefte dat hij niet veel keuze had en hij tastte in zijn zak. Hij verstijfde. De diamant van Don Carlos was weg!

Fino had de plotselinge gelaatsverandering van Sam opgemerkt.

‘Wat is er Sam? Wil je ons iets zeggen?’

In een ijltempo probeerde Sam de film van de laatste uren af te spelen in zijn hoofd. Het politiebureau, de politiewagen, zijn conversatie met de agente, de vreemde ontmoeting met Cristiano die hem behoedde voor… een botsing…

Sam kon zich wel voor het hoofd slaan. Als een toerist had hij zich laten rollen! Op het moment dat Cristiano hem had vastgepakt, had hij even niet meer aan de diamant gedacht. Cristiano had van zijn onoplettendheid gebruikgemaakt om de diamant uit zijn zak te grissen. Daarom was hij daarna zo snel weggewandeld.

Sam dacht na. Fino en Delgado konden nu echter niets meer bewijzen. Hij had de diamant niet bij zich en er was niets dat erop wees dat hij hem ooit had gehad.

‘Ik heb de diamant helemaal niet gestolen’, zei hij. ‘Hoe komt u daarbij?’

Fino leek verwacht te hebben dat Sam niet zomaar tot bekentenissen zou overgaan. Hij bukte zich en haalde een zwarte koffer tevoorschijn, die hij met een plof op tafel legde. Hij opende hem en nam er een stapel papieren uit. Daarna nam de koffer zijn plek op de grond weer in. Delgado nam een blad van de stapel.

‘In uw gesprek met agente Sofía P.D. González vermeld je dat jouw stagebegeleider de diamant van jou wilde stelen. Klopt dat?’

Sam haalde zijn schouders op. ‘Dat is mogelijk.’

Delgado speelde met zijn kettinkje en ging verder.

‘Nu moet jij mij eens vertellen hoe het mogelijk is dat iemand iets van jou wil stelen als jij dat iets niet hebt.’

Hij had een punt en Sam wist het. In zijn gesprek met de agente had hij verraden dat hij de diamant in zijn bezit had gehad. Het feit dat die diamant ondertussen van hem gestolen was, maakte zijn situatie er niet aangenamer op. Hij wist niet wat hij moest zeggen.

‘Waarom vertel je niet gewoon de waarheid, Sam? Je zult je opgelucht voelen en dan zoeken we samen naar een oplossing’, zei Fino.

Maar hun waarheid was zijn waarheid niet. Sam moest nu inderdaad zo eerlijk mogelijk zijn. Hij moest de twee inspecteurs ervan overtuigen dat hij de diamant niet had gestolen, maar dat de onderdirecteur van La Piedra Preciosa ermee vandoor was.

‘Goed, ik zal jullie alles vertellen, maar ik heb de diamant van Don Carlos echt niet gestolen.’

Fino en Delgado leken hem niet echt te geloven, maar besloten hem toch een kans te geven. Sam probeerde zo volledig mogelijk te zijn, zonder zijn identiteit zomaar prijs te geven.

‘Ik ben hier vanmiddag aangekomen voor een buitenlandse stage.’

‘Van welke school?’ vroeg Delgado. Daar had je het al, met vage antwoorden waren de twee inspecteurs niet tevreden. Dan maar liegen.

‘Van een technische school in Londen’, ging Sam verder. ‘Ik kom hier de nieuwe technieken in de houtbewerking bekijken.’

Fino fronste zijn wenkbrauwen, maar liet Sam verder vertellen.

‘Toen mijn stagebegeleider mij had afgezet bij mijn hotel…’

‘En wie is die stagebegeleider?’ vroeg Delgado, met de pen in de hand om meteen een naam te kunnen noteren.

Sam dacht na. Mocht hij zomaar de naam van een geheim agent prijsgeven aan de politie? Maar Blanco was een lid van La Justa Venganza, een organisatie die al lang werd gezocht. En bovendien was Blanco net zoals Rojo en Azul een schuilnaam, dus veel kwaad kon het niet.

‘Meneer Blanco.’

Delgado schreef het op. ‘Vertel maar verder, Sam.’

Sam vertelde nog eens wat er allemaal gebeurd was die dag. Hij legde er de nadruk op dat hij de diamant niet had gestolen, maar dat die voor zijn deur was gelegd. Delgado en Fino luisterden aandachtig. Wanneer Sam een naam noemde, schreef Delgado die ook op zijn papiertje. Toen hij zijn verhaal had gedaan, verliet Delgado de kamer en nam Fino het woord.

‘Dus als ik het goed begrijp, is de diamant nu terug in het bezit van La Piedra Preciosa, aangezien het de onderdirecteur is die jou heeft beroofd. Conclusie: alles is in orde, niet?’

Sam knikte. Zo had hij het nog niet bekeken.

‘Ik zit echter toch nog met een klein probleem’, zei Fino. ‘En ik denk dat jij me daarbij kunt helpen, Sam.’

Sam keek vragend naar de inspecteur. Hij zou blij zijn hen te kunnen helpen. Alles liever dan verdacht te worden van diefstal.

‘Hoe komt het dat ik geen snars van jouw verhaal geloof? Iemand die met een bus benzine en een pak lucifers betrapt wordt in de buurt van een brand en toch onschuldig pleit, zou ik nog eerder geloven dan jou!’

‘Maar ik spreek de waarheid!’ riep Sam verontwaardigd. Hij had echt gedacht dat ze hem zouden geloven, maar ze hadden hem op voorhand al veroordeeld. Hij vroeg zich af waarop ze zich baseerden.

De deur ging open en Delgado stak zijn hoofd erdoor. Hij wenkte zijn collega. Die stond op en verliet de ruimte.

Sam werd stilaan wanhopig. Wat kon hij meer doen dan de waarheid vertellen? En waarom geloofden ze hem niet?

De inspecteurs kwamen de verhoorkamer weer binnen. Delgado ging niet zitten, maar stapte om de tafel heen tot bij Sam. Toen hij over Sam heen boog, prikkelde een walm van koffie Sams neusgaten. Delgado legde een foto voor Sam. Er stond een oude grijze man in een grijs kostuum op afgebeeld.

‘Weet je wie dit is?’ vroeg Delgado.

Sam schudde zijn hoofd.

‘Dit is meneer Ditor Bollo, de onderdirecteur van La Piedra Preciosa. Is dit de man die de diamant van jou heeft gestolen?’

Sam schudde weer van nee.

‘Dat dacht ik al’, ging Delgado verder. ‘Maar wij zijn ernstige politiemensen, dus heb ik toch maar eens contact opgenomen met hem om jouw verhaal te controleren. Meneer Bollo verzekerde mij dat de diamant nog steeds niet terug was. En bovendien vertelde hij me dat er nergens in het bedrijf een Cristiano werkt.’

‘Maar hij had een pasje van het bedrijf!’ sputterde Sam tegen. ‘Hoe kon ik nu weten dat het niet echt was? En het is toch niet mijn schuld dat ik beroofd ben, ik heb hem de diamant ook niet gegeven, hé.’

Delgado ging weer op zijn stoel zitten en Fino, die in een hoekje had toegekeken, ging verder.

‘Weet je, Sam, ik geloof je. Ik denk inderdaad niet dat je de diamant aan die Cristiano hebt gegeven.’

‘Nee, je kunt de diamant zelfs niet aan Cristiano hebben gegeven, want Cristiano bestaat helemaal niet.’

De kleine opflakkering van hoop die bij Sam opkwam, verdween even snel als ze gekomen was.

De twee inspecteurs bleven Sam verbazen. Hij vroeg zich af waarom ze hem nog verhoorden. Ze hadden de puzzel blijkbaar zelf al helemaal in elkaar gezet.

‘Je hebt Cristiano verzonnen om een mooi alibi te creëren’, zei Delgado. ‘Het komt wel heel mooi uit, hè? Een bizar figuur die plots opduikt en de diamant steelt, maar waarover geen enkele informatie te vinden is. Het past allemaal mooi in het verhaaltje dat je ons op de mouw probeert te spelden.’

Delgado opende de map die hij even daarvoor uit zijn koffer had gehaald.

‘En ik moet zeggen, ik had je bijna geloofd, Sam. Maar helaas voor jou heeft een van onze medewerkers deze dagen enkele vreemde e-mails kunnen onderscheppen. Je had vast verwacht dat niemand ze zou kunnen lezen, maar de beveiliging die je erop had gezet was helaas niet sterk genoeg.’

E-mails? Sam kon zich niet herinneren dat hij de laatste dagen e-mails had verstuurd. Naar Daphné op De School, ja. Maar hij betwijfelde sterk dat daarin bezwarende informatie gevonden kon worden. Het kwam er nu op aan om zijn hoofd er goed bij te houden, want deze situatie werd alsmaar vreemder.

‘Mag ik die e-mails eens lezen?’ vroeg Sam.

Delgado keek verbaasd. ‘Ben je nu al vergeten wat je zelf hebt geschreven? Maar goed, als je de schijn wilt blijven ophouden…’

Hij schoof wat papieren over de tafel. Sam liet zijn ogen er snel overheen gaan. Het was een weergave van een correspondentie tussen hem en Summer! Sam las enkele zinnen.

Morgen sla ik mijn slag. Smith.

Diamant in mijn bezit. Orders? Smith.

Goed werk. Breng diamant naar schuthuis 4. Summer.

Wat had dit te betekenen? Hoe kon iemand van zijn connectie met Summer afweten? Hij kon immers alleen contact opnemen met Summer via zijn… computer…

Gelukkig dat de twee inspecteurs bij hem zaten, want voor de tweede keer al wilde Sam zichzelf voor het hoofd slaan. Zijn laptop! Hij had hem net willen opstarten, toen de diamant voor zijn deur werd gelegd. Aangezien de inbrekers de diamant niet hadden kunnen vinden, hadden ze de computer meegenomen. En omdat zij degenen waren die hem het eerst opstartten, waren zij in het bezit van de code!

‘Sam?’

Sam luisterde niet. Daarna hadden ze waarschijnlijk een nepconversatie opgezet tussen hem en een nep-Summer en ervoor gezorgd dat die in handen van de politie viel. Zo konden ze alle schuld op de rug van Sam schuiven.

‘Sam?’

Een andere gedachte kwam nu in zijn hoofd op. Wat als de boeven ook een e-mail uit zijn naam naar de echte Summer hadden gestuurd? Eentje waarin hij zijn schuld bevestigde bijvoorbeeld. Maar zou Summer daarin trappen?

‘Sam!’

Fino brulde bijna in Sams oor.

‘Kun je even je aandacht erbij houden? Zoals je ziet weten we bijna alles. Maar er is nog een aantal feiten die we van jou willen weten, daarna mag je weg.’

Sam keek de twee inspecteurs aan. Hij wist wat ze hem zouden vragen, maar hij wist ook dat hij niets zou kunnen antwoorden. Eenvoudigweg omdat zijn verdachtmaking volledig verzonnen was. Iemand wilde hem erin luizen, maar hij wist niet wie of waarom.

‘Wat we willen weten,’ zei Delgado, ‘is ten eerste wie jouw opdrachtgever, die Summer, is. En ten tweede, en nog belangrijker, waar de diamant is. Over het waarom van jouw daden zullen we het later wel hebben.’

‘Ik kan jullie niets vertellen, want al jullie verdachtmakingen zijn nep’, antwoordde Sam. ‘Er is iemand die de schuld op mij wil schuiven.’

Fino en Delgado keken hem onbewogen aan. Het was niet de eerste keer dat een verdachte zoiets zei.

‘O, natuurlijk, Sam’, zei Fino. ‘Sorry voor de vergissing. Als jij het zegt, zal het wel waar zijn. En wie heeft het dan wel op je gemunt? Een klasgenootje dat je gepest hebt? Een juf die de pik op je had omdat je altijd alles beter wist?’

De ironie droop eraf als zoete stroop. Sam zweeg. Plots sloeg Delgado hard met zijn vlakke hand op de tafel.

‘Genoeg spelletjes gespeeld, Sam! Jij gaat ons nu vertellen hoe de vork in de steel zit of wij sluiten je zo lang op dat wanneer je vrijkomt, je niet eens meer weet waarom je opgesloten zat!’

Sam voelde zich plots heel rustig worden.

‘Ik wil een advocaat’, zei hij.

Fino begon hardop te lachen.

‘Hoor je dat, meneer wil een advocaat! Wel, laat ik je dan eens goed duidelijk maken hoe je ervoor staat: jij hebt helemaal niets te willen. Vanaf nu bepalen wíj wat er met jou gebeurt. En wees maar gerust dat het niet plezierig wordt!’

Delgado legde sussend zijn hand op de arm van zijn collega. Met zijn ogen wenkte hij in de richting van het spiegelglas. Blijkbaar stond er iemand mee te luisteren en moest Fino opletten dat hij zijn boekje niet te buiten ging.

‘Ik geef je nog een kans, Sam’, zei Delgado zacht. ‘Als je ons nu vertelt wat we willen weten, doen we een goed woordje voor jou bij de jeugdrechter. We zullen hem ervan overtuigen dat het allemaal de schuld is van die Summer. Voor je het weet, kun je weer naar huis.’

Delgado pakte de stapel papieren vast en tikte ermee op de tafel tot de randen gelijklagen.

‘Ofwel verkies je te zwijgen en behandelen we je zoals elke crimineel. Dan zit je morgen tussen moordenaars, overvallers en kidnappers te wachten tot je proces begint. Maar jij zult je mannetje wel kunnen staan, hè Sam!’

Sam zweeg. Hij had wel iets willen zeggen, maar hij wist niet wat. Hij kon maar aan een ding denken: vanaf nu stond hij er helemaal alleen voor.

‘Goed’, zei Delgado na een paar stille minuten. ‘Dan wordt het keuze nummer twee.’