15

De Ontdekking

Cristiano wandelde goedgeluimd naar zijn afspraak. Zijn hoofd zat al bij de mooie villa die hij ging kopen. En bij het bijbehorende reuzenzwembad, de bijbehorende uitgestrekte tuin en de bijbehorende snelle wagens op de oprit. Binnen zou hij een kamer als bioscoopzaal inrichten, een als fitnesszaal en een als ontspanningskamer. In die laatste zouden een tafelvoetbalspel en een grote biljarttafel komen. Net zo een als zijn grootvader had.

Hij zag zijn grootvader niet zo vaak meer. Vroeger gingen ze hem regelmatig bezoeken in Italië, maar nu was het al lang geleden. De vader van Cristiano was een Italiaan die lang geleden verliefd was geworden op een mooie Spaanse. Hij was met haar getrouwd en niet meer uit Spanje weggegaan. Cristiano was wel tweetalig opgevoed, maar hij had zijn hele leven in Spanje gewoond.

Een vaste baan had hij nooit gehad. Hij knapte hier en daar wat karweitjes op en dat was het. Hij hield er niet van om gebonden te zijn aan een baas.

Maar na vandaag zou hij nooit meer hoeven te werken. In zijn zak hield hij een doosje vast dat hem een fortuin zou opleveren. Het bedrag dat de man hem aan de telefoon had geboden, was duizelingwekkend geweest. Cristiano had zijn hoofd even onder de kraan moeten houden om bij te komen. Vanaf nu zou niets nog te duur zijn voor hem. Hij zou alles kunnen kopen wat zijn hartje begeerde. Hij zou dame Nina eeuwig dankbaar zijn dat ze hem over die legende van Don Carlos en die vreemde jongen had verteld. Ze zou eens moeten weten wie de diamant nu in zijn bezit had!

De duisternis begon in te vallen. Cristiano keek naar de bordjes met de straatnamen en zag dat hij op de ontmoetingsplaats was aangekomen. De straat waar hij moest zijn, bleek een kleine steeg te zijn. De schaarse verlichting kwam uit de ramen van de gebouwen aan weerskanten. Wat een vreemde plek! Met een klein hartje stapte Cristiano de steeg in.

Aan het eind van de steeg stond een grote donkere auto. Daarvoor stonden twee breedgeschouderde mannen in een strak zwart maatpak. De linkse liep op Cristiano toe en fouilleerde hem. Toen bleek dat die geen wapens op zak had, knikte de man naar de andere. Die gaf een klein tikje op de achterruit van de auto.

Het portier links achteraan zwaaide open. Een oude grijze man in een grijs pak stapte eruit. Hij steunde op een lange houten wandelstok.

‘Goedenavond, meneer Cristiano’, sprak de man.

Cristiano zei niets, hij knikte alleen maar. Hij voelde zich niet op zijn gemak.

‘Ik geloof dat u iets heeft wat mij wel interesseert?’

Cristiano knikte weer. Hij keek om zich heen. De twee kleerkasten naast de oude man hielden hem nauwlettend in het oog.

‘Zou ik het mogen zien?’ vroeg de man geduldig. Hij wist dat Cristiano nergens heen kon.

Cristiano stak aarzelend zijn hand in zijn zak. Hij had het hier niet voor het zeggen. Hij haalde het doosje tevoorschijn en opende het. De glinstering van de diamant verlichtte de steeg. De oude man keek hebberig naar het kleinood.

‘Dat hebt u mooi gedaan, meneer Cristiano. U mag de diamant aan mij overhandigen’, zei hij.

Cristiano was echter niet van plan om zijn schat zomaar af te staan.

‘Eerst mijn geld!’

De oude grijze man begon te lachen. Hij keek naar zijn twee lijfwachten en lachte steeds luider. De twee hersenloze gevaartes hadden het niet helemaal door, maar begonnen toch mee te lachen met hun baas. Cristiano wist niet wat te denken. Wat gebeurde hier?

De oude man stopte na een tijdje zijn gebulder en veegde met een zakdoek de tranen uit zijn ogen. Daarna richtte hij een ijskoude blik op Cristiano. Twee gifgroene ogen priemden dwars door de half-Italiaan heen.

‘Mijn beste Cristiano, ik denk dat u niet goed doorhebt hoe deze deal werkt.’

Cristiano voelde nog net de loop van een pistool tegen zijn slaap drukken. Daarna werd het zwart voor zijn ogen.

De zwarte koffie zwom rondjes in de beker van Demis. Sam en Daphné zaten tegenover hem en hapten gretig in hun broodjes. Het geld dat Sam in Park Güell had verdiend was nog steeds niet op. Ook Demis was de vorige dag nog op stap geweest om geld in te zamelen.

Demis bekeek het lijstje van Daphné en fronste zijn wenkbrauwen. Hij grabbelde in zijn zak en haalde er een verkreukt blad papier uit. Hij legde de twee naast elkaar op tafel.

‘Don Carlos en Anna Catía de Agrippina zijn allebei al een keer getrouwd geweest’, lichtte Sam toe.

Demis bromde iets en bleef aandachtig de jaartallen inspecteren. Hij nam een slok koffie en tikte met zijn vinger op het blad van Daphné.

‘Hier staat dat Federico aan de macht kwam in 1512.’

Sam knikte. ‘Het jaar dat zijn vader stierf.’

‘Er klopt iets niet. Volgens de overlevering was Federico zeven jaar toen hij de kroon overnam.’

Sam herinnerde zich dat dame Nina zoiets had gezegd.

‘Maar Federico is pas geboren in 1507. Toen zijn vader stierf was hij amper vijf jaar!’

Daphné en Sam keken elkaar aan alsof ze het ergens hadden horen donderen. In Keulen bijvoorbeeld.

‘Federico moet dus in 1505 geboren zijn om zeven jaar te kunnen geweest zijn bij de troonswisseling’, zei Daphné.

‘Hetzelfde jaar dat de eerste man van Anna Catía overleed’, voegde Sam eraan toe. Hij begon licht te zien in het mysterie, maar op de een of andere manier kon hij de puzzelstukjes nog niet in elkaar passen.

Demis pakte zijn papier er weer bij.

‘En nog zoiets vreemds. Jullie schrijven dat Federico pikzwart haar had? Wel, volgens mijn bronnen was zijn haar helemaal niet zo zwart. Volgens getuigen zaten er soms bruine lokken in zijn haar. Maar die verdwenen altijd weer heel snel.’

Demis slurpte zijn koffie leeg. ‘Ik heb blijkbaar toch wel wat interessante informatie gevonden. Het belangrijkste heb ik jullie zelfs nog niet verteld: op het moment dat de eerste man van Anna Catía overleed, was zij zwanger!’

Sam moest al die informatie even laten bezinken. Wat wilde dit allemaal zeggen? De haarkleur van Federico die ineens veranderde, de leeftijd van Federico die niet klopte en Anna Catía die blijkbaar ook al een kind had gehad. Hier moest hij toch een logisch besluit uit kunnen trekken. Eerst nog even Demis verder uithoren.

‘Wat heb je verder nog gevonden?’

Demis keek verbaasd. ‘Nou, ik dacht dat ik al heel wat had uitgedokterd! Eens kijken, heb ik nog iets opgeschreven? Misschien dit: volgens een getuige wilde Don Carlos geen tweede keer trouwen. En Anna Catía was daar heel boos om. Ik vond het dan ook vreemd dat in de officiële legende stond geschreven dat Anna Catía de vrouw van Don Carlos was.’

De volgende minuten staarden ze alledrie voor zich uit. Hun hersens werkten op volle toeren. De dame van de broodjeszaak keek even naar het vreemde gezelschap, maar zei niets. Ze was al lang blij dat ze klanten had. Die mochten wat haar betrof in hun blootje en met een roze pluim in hun achterste naar haar zaak komen. Als ze maar iets consumeerden.

Daphné was de eerste die met ideeën op de proppen kwam.

‘Zowel Don Carlos als Anna Catía had een kind. Maar er wordt alleen over Federico gesproken. Waar is dat tweede kind naartoe?’

‘En is Federico het kind van Don Carlos of van Anna Catía?’ voegde Demis eraan toe.

Sam liet alles bezinken. Alle informatie die hij tot nu toe had gehoord, viel samen in een mixer in zijn hersenen. Na een tijdje rommelen kwam er een mooie cocktail in de vorm van een oplossing uit.

‘Ik denk dat de echte Federico in 1507 geboren is en de zoon is van Don Carlos en zijn eerste vrouw.’

Daphné en Demis luisterden. Het klonk logisch.

‘Twee jaar daarvoor kreeg ook Anna Catía een kind. Daar kennen we de naam niet van en die zullen we ook nooit kennen. Het was in elk geval in het jaar dat haar man stierf. Het zou me niet verbazen als ze hem heeft vermoord.’

Sam plooide zijn armen en legde zijn vuisten onder zijn kin. Hij was dicht bij de oplossing. Hij wist het, niet alles, maar hij wist het.

‘Wat er met de eerste vrouw van Don Carlos is gebeurd, weet ik niet, maar waarschijnlijk is zij gestorven kort na de geboorte van haar zoon. Daarna heeft Anna Catía Don Carlos ontmoet.’

‘En ze begonnen een relatie’, suggereerde Daphné.

‘Precies’, zei Sam. ‘Maar dat was voor Anna Catía niet genoeg. Zij wilde trouwen met Don Carlos zodat een deel van zijn rijkdom van haar zou zijn.’

‘Maar Don Carlos wilde niet trouwen’, zei Demis.

‘En daarom heeft ze hem vermoord!’ riep Daphné. Sam gebaarde dat ze stiller moest zijn. Het was niet het moment om op te vallen.

‘Maar als Anna Catía hem vermoordde zonder dat ze getrouwd waren, dan kreeg ze toch niets?’ vroeg Demis zich af.

Sam had de vraag verwacht. ‘Dat klopt, maar Anna Catía had haar plannetje klaar. Ze zou het geld niet zelf krijgen, maar ze zou ervoor zorgen dat haar zoon het kreeg.’

Sam zag de lichtjes in de ogen van de andere twee langzaam opflakkeren.

‘Toen Don Carlos stierf, moest hij opgevolgd worden door zijn zoon. Anna Catía heeft ervoor gezorgd dat niet Federico, maar haar eigen zoon op de troon terechtkwam. En die was dus al zeven jaar op dat moment.’

Daphné en Demis waren nu helemaal mee.

‘Maar de echte Federico had zwart haar en de zoon van Anna Catía bruin haar’, zei Daphné. ‘Waarschijnlijk verfde ze het haar van haar eigen zoon zwart. Vandaar dat er soms bruine lokken in zijn haar zaten.’

Demis dacht even na. ‘Maar hoe komt het dan dat in de officiële legende Anna Catía als vrouw van Don Carlos wordt opgegeven?’

‘Waarschijnlijk heeft ze de mensen wijsgemaakt dat ze met hem getrouwd was geweest en dat Federico hun kind was’, gokte Sam. ‘Een getuige die dat tegensprak, zou enkele seconden later zijn hoofd kwijt zijn. Een andere reden kan zijn dat de mensen van La Piedra Preciosa die legende hebben opgesteld. Zij wilden waarschijnlijk niet dat iedereen wist dat Federico eigenlijk een valse heerser was!’

Daphné had even voor zich uit zitten staren. Zij broedde nog op iets anders.

‘Maar wat is er dan met het echte kind van Don Carlos gebeurd? Daar weten we niets van!’

Sam glimlachte. ‘Daar weten we juist heel veel van.’

‘O ja?’

‘Absoluut ja! Het echte kind van Don Carlos is de meester-inbreker die zich El Yonaz noemde. Anna Catía heeft hem te vondeling laten leggen op het moment dat Don Carlos stierf!’

Er viel even een stilte. Ze dachten na over de wrede Anna Catía. Ze had een klein kind van vijf jaar bij een roversbende gedumpt om zichzelf toegang te verschaffen tot de rijkdom van Don Carlos. Als er geld mee gemoeid is, zijn mensen tot heel veel in staat.

‘Maar El Yonaz moet te weten gekomen zijn wie zijn vader was’, zei Demis. ‘En vandaar dat hij briefjes achterliet met “voor de eer van mijn vader”.’

‘Zeer juist’, zei Sam. ‘Ik denk dat El Yonaz ook het geheim van de diamant kende. Hij stal nooit iets uit het huis van Federico, hij ging altijd op zoek naar de diamant.’

Demis klapte een keer in zijn handen. ‘De conclusie is dus dat de diamant eigenlijk toebehoort aan El Yonaz en niet aan Federico. En eigenlijk heet El Yonaz dus Federico, maar ik denk dat we ze beter bij hun oude namen kunnen blijven noemen. Anders wordt het te ingewikkeld.’

Sam knikte. ‘En het gevolg daarvan is dus dat de diamant eigenlijk niet van La Piedra Preciosa is, maar van La Justa Venganza!’

Hij wist wat dat betekende. Na enkele eeuwen had La Justa Venganza eindelijk de diamant te pakken gekregen, maar door hem waren ze hem weer kwijtgeraakt. Omdat Sam alleen de officiële legende had gehoord, had hij Blanco niet vertrouwd en de diamant meegenomen. Hij wist dat hij iets had recht te zetten.

Ze zouden de diamant moeten heroveren. Zo kon hij zijn onschuld in de zaak bewijzen. En ze moesten ook de wanpraktijken van La Piedra Preciosa bekendmaken. Dat bedrijf bedroog al eeuwenlang alles en iedereen. Daar moest een eind aan komen. Als het lukte, kon Demis ook eerherstel krijgen en misschien weer werk vinden.

Sam zuchtte inwendig. Hij had zich zijn stage toch enigszins anders voorgesteld.

Agent Raúl reed in de auto van zijn vriendin Hanna naar huis. Zijn lichaam zat wel aan het stuur, maar zijn gedachten bevonden zich daar ver vandaan. Hij dacht na over wat hij die middag had ontdekt. Hij was blijkbaar niet de eerste die een onderzoek had ingesteld naar La Piedra Preciosa.

Vier jaar geleden had een jonge agente Cat Rico haar tanden in de zaak gezet. Het dossier dat ze had samengesteld, bleek echter leeg te zijn, wat Raúl hoogst eigenaardig vond. Maar toch zou het lege dossier niet de prijs voor het eigenaardigste geval van dat jaar krijgen. Veel eigenaardiger was dat Cat Rico twee weken na de start van haar onderzoek op mysterieuze wijze was verdwenen. Niemand had haar sindsdien nog gezien of gehoord.

De tweede agent die een poging had gewaagd, was een zekere Berto Bertolo. Deze knappe en ervaren politieagent had net als zijn voorgangster geen kans gekregen om iets openbaar te maken. In de periode van zijn onderzoek werd hij plotseling met pensioen gestuurd. Zeer vreemd, vond Raúl, aangezien Berto Bertolo op dat moment nog maar vijftig jaar was geweest.

Na Bertolo was er nog één onderzoeker geweest die La Piedra Preciosa onder handen had durven nemen. Raúls ogen waren er bijna uitgevallen bij het lezen van de naam. Niemand minder dan inspecteur Delgado had het onderzoek gevoerd. En hij had wonder boven wonder besloten dat er niets aan de hand was met het verzekeringsbedrijf.

Raúl had meteen na zijn ontdekking zijn connecties aangesproken. Na wat heen en weer telefoneren kwam hij te weten dat er in diezelfde periode aanzienlijke geldsommen op de rekening van Delgado waren gestort. Raúl geloofde niet in toeval.

De gedachten van Raúl werden onderbroken door een krakende stem op de politieradio.

‘Moord in El Raval. Eenheden 17-08 en 12-12 worden verzocht assistentie te verlenen in een zijstraat van Riereta.’

Een andere stem beantwoordde de oproep.

‘Dit is 12-12. Wij begeven ons op weg. Al enige gegevens over het slachtoffer?’

‘Niet veel, 12-12, het slachtoffer zou geïdentificeerd zijn als een zekere Cristiano. Een kleine kruimeldief.’

‘In orde, wij zijn er binnen vijf minuten.’

Met gevaar voor eigen leven trok Raúl plots aan zijn handrem. Met gierende banden keerde zijn auto 180 graden. De snuit van de auto stond nu in de tegenovergestelde richting. Raúl stond echter nog steeds op dezelfde rijbaan! Hij zag twee gloeiende koplampen in een razende vaart op zich afstormen. Een seconde lang staarde hij naar de grote jeep zonder zich te verroeren. Daarna besefte hij dat zijn leven aan een zijden draadje hing en gaf hij een flinke ruk aan zijn stuur. Hij drukte zijn gaspedaal in en glipte net voor een andere auto op het juiste rijvak.

Zonder over zijn roekeloze actie na te denken, zette Raúl koers naar El Raval, een buurt die vlak bij de drukke winkelstraat La Rambla gelegen was. Hij werd niet verondersteld daarnaartoe te gaan, maar de naam van het slachtoffer had zijn aandacht getrokken. Sam had tijdens zijn verhoor gezegd dat een zekere Cristiano de diamant van hem had gestolen. En nu lag er een kruimeldief met dezelfde naam vermoord in El Raval. Raúl geloofde nog steeds niet in toeval.

Hij reed de straat Riereta in en zag al snel waar hij moest zijn. Een menigte ramptoeristen had zich verzameld rond de plaats van de moord. De politieagenten die al ter plaatse waren, probeerden de kijklustigen op afstand te houden. Hij rende ernaartoe en liet zijn politiebadge zien. De agent knikte en liet hem onder het lint. Toen hij weer rechtop stond, hoorde hij een scherpe stem.

‘Wat doe jij hier, verdorie? Agent! Verwijder deze man zo snel mogelijk!’

Het hoofd van inspecteur Delgado werd rood van opwinding.

‘Hoe kan ik hier nu een onderzoek verrichten als jullie iedereen tot de plaats van de moord toelaten?’ snauwde hij.

‘Neem me niet kwalijk, inspecteur,’ zei Raúl snel, ‘ik ben agent. Raúl is de naam.’

Hij toonde zijn badge weer.

Delgado kneep zijn ogen tot spleetjes.

‘Raúl, hè? Wel, Raúl, volgens mij heb jij hier niets te zoeken. Ik heb van agente González vernomen dat je je veel te veel bezighoudt met zaken die jouw zaken niet zijn!’

Raúl vloekte binnensmonds. Had Sofía haar mond niet kunnen houden? Ze had vast wat willen slijmen bij de inspecteur. Daarmee had ze hem wel in een lastig parket gebracht. Delgado wist nu dat hij zich vragen stelde, hij zou moeten opletten. Raúl haalde zijn zoetste stem boven.

‘Sorry, inspecteur Delgado. Ik dacht dat men mij ook had opgeroepen. Ze hebben mij niet eens gezegd wat er aan de hand was. Wat is er gebeurd?’

Delgado was niet het type dat van zoete stemmen hield. Hij greep Raúl bij de pols en draaide die hardhandig naar achteren. Een stekende pijn vlamde door Raúls arm.

‘Volgens mij weet jij donders goed wat hier aan de hand is! Ik raad je aan om je verder nergens mee te bemoeien. Dit zijn geen zaken voor een snotneus zoals jij.’

Delgado verstevigde zijn greep. Raúl beet op zijn lip om het niet uit te schreeuwen.

‘Ik geef mijn goede raad altijd maar één keer’, siste Delgado. ‘Als je me nog eens voor de voeten loopt, zou het wel eens heel slecht met je kunnen aflopen!’

Door de hevige pijn was Raúl niet in staat om te antwoorden. Hij knikte alleen maar. Delgado liet hem los en Raúl baande zich een weg door de nog steeds groeiende menigte.

Als je leven bedreigd wordt, heb je twee keuzes: ofwel trek je je terug, ofwel ga je door en probeer je je vijand voor te zijn. Raúl was geen agent geworden om zich in zo’n situatie terug te trekken.