PROLOOG
Wat hem altijd verdriet deed was de manier waarop ze zich kleedden. Gescheiden vrouwen in hun trouwjurk, ineengezakt achter het stuur in de garage; effectenmakelaars in Armani, hangend aan dwarsbalken in de kelder; de afgewezenen die overgoten met eau de cologne of parfum van daken sprongen, alsof ze wilden zeggen dat hun verwoeste lichaam in de dood nog altijd meer te bieden had dan iedereen tijdens hun leven had beseft.
Deze droeg een zwarte spijkerbroek over haar Blundstone-laarzen, een verbleekt groen T-shirt en een zwarte wollen trui. Een dun leren koord diende als ketting, waaraan een zilveren lammetje hing. Dat was haar enige sieraad, op een gouden ringetje met sierkrullen langs de rand na, dat als een soefi-zon aan een oor bungelde. Hij stelde zich voor dat iemand dat lammetje aan haar had gegeven en vroeg zich af wat ermee bedoeld was. Dat ze onschuldig was? Dat ze bescherming nodig had? Het was duidelijk dat die niet voldoende was geweest.
Ze hadden haar het gras op getrokken, en het verkleurde meerwater liep uit haar broekspijpen: een dun, grijzig stroompje dat tussen de groene stelen stroomde. Onwillekeurig bedacht hij dat de wortels van het gras het water dankbaar zouden aanvaarden, ongevoelig voor de oorsprong ervan, omdat het een droge zomer was en het gras zich er niet van bewust was wat eraan werd onttrokken of wat eraan werd gegeven.
De fotograaf nam foto’s. Het meisje zou het nooit weten. Haar verhaal begon pas. Je leefde je leven, nam besluiten waarvan je dacht dat ze de plot zouden vormen van het leven dat jou voor ogen stond, maar het stond onomstotelijk vast dat het einde altijd door een ander werd geschreven. Het was geen geheim dat mensen een hekel hadden aan films waarin de hoofdrolspeler doodging; op dat soort realisme zit niemand te wachten.
Hij wilde zich niet voorstellen wat ze had doorgemaakt, maar hij was net een antenne die geen keus heeft welk signaal binnenkomt. Hij stelde zich het koude, drukkende meer voor, de manier waarop water je omvat, zijn moleculen dicht tegen je lichaam. Waarschijnlijk had ze gehoord dat het een vredige manier was om te gaan, maar dat was niet zo. Zelfs als je wilt sterven, stribbelt je lichaam tegen. Je weet dat ademhalen de enige manier is om het voor elkaar te krijgen, maar je wilt niet, je kunt niet. En dan begin je van gedachten te veranderen, maar het is te laat. Het gegil in het bloed is begonnen en de hersens smachten naar zuurstof. Je vecht, je verbruikt al je reserves en de dwingende behoefte aan lucht wordt nog sterker. Je bent niet meer dan een dier, in het verkeerde element, je spartelt om aan de oppervlakte te komen, de zon boven je wordt gefragmenteerd in diamanten, maar uiteindelijk haal je adem en gedurende een halve minuut, voor het water zich met je bloed vermengt en je hart onherstelbaar beschadigt, is de pijn onbeschrijflijk. Je hersens zijn een vurige massa, je stérft echt en je voelt elke seconde ervan. Hij knielde naast haar neer. Die verschrikking was voorbij, maar op haar gezicht lag nog altijd de verbaasde uitdrukking die hij veel te vaak had gezien bij drenkelingen. Ze was niet ouder dan dertig.
Voor de rest van zijn leven zou ze dood zijn. Ze zou alle veranderingen missen die vanzelf zouden zijn gekomen om haar van gedachten te laten veranderen over wat ze had gedaan. Hij zou zelf depressies en tevredenheid meemaken, vreugde en verdriet. Hij zou falen, hij zou voorspoed kennen, maar deze vrouw zou er niet meer zijn, evenmin als alle anderen die het leven geen dag langer konden geven. Wat hij in de dood voor hen probeerde te doen, voelde altijd als een holle triomf, maar hij zou het in elk geval proberen. Vertel me alles, zei hij in gedachten tegen haar. Vertel me de waarheid, dan zal ik die bekendmaken.