16
Donderdag 26 mei
Ze hadden een leuk avondje voor haar georganiseerd, om haar verjaardag en een nieuw hoofdstuk in haar leven te vieren, maar niets ging zoals ze hadden gepland. Toen Emily de deur van het souterrainappartement hoorde dichtslaan, wist ze dat Hazel niet de hartelijkste gast zou zijn op de feestelijke avond. Ze legde een hand op de pols van haar kleindochter om te voorkomen dat ze de deur naar de kelder zou openen. ‘Te oordelen naar het geluid van je moeders schoenen op het parket, zou ik haar een paar minuutjes gunnen, Martha.’
‘Ik kan mijn eigen moeder wel aan.’
‘Maar doe het over een paar minuten. Ze zal zich vanavond niet helemaal lekker voelen.’
Martha liet de deurkruk los en deed een paar stappen achteruit, alsof ze verwachtte dat de deur in het niets zou oplossen en haar op zijn eigen voorwaarden zou binnenlaten. Haar oma en zij luisterden naar de geluiden die van beneden kwamen, een combinatie van zware voetstappen en schor gemompel waarin veel woorden voorkwamen die je niet in het bijzijn van een kind hoorde te gebruiken, zelfs niet als het kind drieëndertig was.
‘Vieze, gore klootzak,’ hoorden ze, gevolgd door het geluid van een la die werd weggesmeten.
‘Ze klinkt inderdaad niet helemaal als zichzelf,’ zei Martha, en ze grijnsde nerveus naar Emily. ‘Was ze ziek toen ze vanochtend naar haar werk ging?’
‘Zoiets,’ zei Emily.
‘MOEDER!!’ klonk Hazels stem woedend van beneden.
‘Wil je echt naar haar toe?’
‘Misschien over een paar minuutjes,’ zei Martha.
‘Geef me die fles eens aan.’
Martha overhandigde haar een volle literfles J&B.
Het souterrainappartement lag bezaaid met weggesmeten dingen: twee volle laden, handdoeken, schoenen en katernen van verschillende kranten. In een hoek van de kamer stond ze te briesen als een stier. De deur naar de bovenverdieping ging open en ze hoorde haar moeder de trap af komen. ‘Ben je gewapend?’ vroeg Emily van achter de deur naar de kelder.
‘Je kunt hier maar beter niet binnenkomen zonder iets voor mijn rug.’
Haar moeder deed de deur vijftien centimeter open en stak de fles J&B door de kier. ‘Dit is het beste wat ik heb.’
Hazel beende naar de deur en griste de fles uit haar moeders hand. Ze begon de kriebels te voelen, het was bijna vierentwintig uur geleden sinds haar laatste pil. De zenuwpijn ging gepaard met golven van misselijkheid. In de badkamer stond een waterbeker en die schonk ze tot de rand toe vol. Toen ze weer naar buiten kwam stond Emily te midden van de rotzooi om zich heen te kijken, met haar handen achter haar rug. ‘Wil je er een rietje bij?’
‘Je had het recht niet.’
‘Ik had het recht niet.’
‘Ik ben zeventien dagen geleden geopereerd. Ik heb pijn en ik heb voorgeschreven pijnstillers. Wat bezielde je in godsnaam?’
Haar moeder was leuk gekleed in een grijze wollen jurk met een dunne, glanzende ceintuur om haar middel. Elegant. Ze had haar schoenen nog niet aangedaan en ze wipte heen en weer op haar in zwarte kousen gestoken voeten. ‘Ten eerste moet je niet zo hard schreeuwen,’ zei ze. ‘Er zijn boven mensen die een leuk avondje voor je hebben georganiseerd en die hoeven je niet te horen schelden als een bootwerker.’
‘Ze kunnen naar de maan lopen,’ zei Hazel. ‘Waar zijn mijn pillen?’
‘Wil je dat echt weten?’
‘Ja.’
Emily liep langs haar heen naar de badkamer en greep onderweg Hazels arm beet. Whisky klotste op de koude tegels. Ze trok haar mee naar de toiletpot. ‘Daar zijn ze.’ Emily tilde de deksel op. ‘Ergens daar beneden. Als je er geen kunt vinden, is het misschien een idee om gewoon het water op te slobberen. Dat kun je net zo goed doen, want je maakt toch een zootje van je leven.’
Hazel zag iets op de grond achter het toilet liggen en ze trok zich los uit haar moeders greep en boog zich voorover om de deksel van het toilet omlaag te doen. Ze ging er schrijlings op zitten, zette het glas whisky op de grond en tastte achter de pot. Ze was ervan overtuigd dat ze een ontsnapt exemplaar had gezien, een pil die op de rand van de pot was gestuiterd en op de vloer was gerold. Haar vinger raakte hem aan, duwde hem verder weg, maar toen had ze hem. Ze sloot haar hand eromheen en stond weer op. Meesmuilend schudde haar moeder haar hoofd.
‘Moet je jezelf nou zien,’ zei ze. ‘Kijk dan hoe klein je bent.’
‘Ga weg.’
‘Geef me die pil.’
‘Je hoort niet in één keer af te kicken. Wist je dat?’
‘Je dochter is hier,’ zei Emily. ‘Wil je soms dat ze je zo ziet? Ik kan haar nu naar beneden roepen.’
‘Je liegt.’
Emily draaide haar hoofd naar de deur. ‘Martha!’ Even gebeurde er niets, maar toen hoorden ze voetstappen de trap aflopen.
‘Godverdomme.’ Hazel liet haar hoofd hangen. ‘Het is mijn verjaardag! Waarom doe je me dit aan op mijn verjaardag?’
‘Ik doe het je niet aan, ik doe het voor jou,’ zei Emily. ‘Kom op, geef me die pil.’
‘Mag ik binnenkomen?’ Martha stond op de drempel van het appartement. ‘Mam?’
Emily deed een stap naar Hazel toe, heel voorzichtig alsof ze een dolgedraaide hond benaderde, en ze stak haar hand uit. ‘Je bent verslaafd, Hazel. Geef me die pil.’
Ze hield haar vuist boven haar moeders hand en opende hem. De pil viel onhoorbaar op Emily’s handpalm. Emily keek ernaar en tot Hazels verbazing stopte ze hem in haar mond. ‘Wat doe jij nou?’
‘Het was een tylenol,’ zei Emily. ‘Na al deze onzin kan ik er wel eentje gebruiken. Ga je dochter nou maar gedag zeggen.’
Maar Martha was de kamer langzaam in geslopen en stond in de deuropening. ‘Mam?’
‘Liefje,’ zei Hazel, en ze omhelsde haar dochter. Ze probeerde de misselijkheid te negeren. ‘Wat een geweldige verrassing.’
Ze deed haar best om zich netjes te gedragen. Glynnis had eendenborst met een rinse frambozensaus gemaakt en Hazels maag keerde zich om toen ze hem rook. Maar toen ze begon te eten, kwamen haar ingewanden tot rust. Het was in alle eerlijkheid een van de lekkerste dingen die ze ooit had gegeten. En Andrew bracht een serieuze toost uit, zonder ook maar één eufemisme, waarin hij haar een jaar van hernieuwing en geluk toewenste, een jaar waarin ze haar geliefden na zou staan en succes zou hebben in haar werk. En de hele tijd had Glynnis met geheven glas naast haar nieuwe echtgenoot gezeten en had ze Hazel stralend aangekeken. Was ze gelukkig omdat ze wist dat Hazel, de duivel in haar kelder, weer aan het werk was en dus binnenkort haar huis zou verlaten? Of was deze vreemde vrouw oprecht blij dat Hazel weer op de been was, zelfs al had ze haar man zes dagen geleden betrapt toen hij Hazel spareribs in het bad voerde? Dat had nooit enig gevolg gehad, zoals Emily al had gezegd, geen boze woorden, geen verlate nasleep. Het was echt een geval geweest van, in Glynnis’ eigen woorden, haar man die ‘voor een ander zorgde’. Het klopte niet. Het had tot grote herrie moeten leiden. Was dat wat Hazel wilde? Misschien wel. Maar ook daarin had ze gefaald.
Martha, die tegenover haar zat, wierp haar moeder verlegen blikken vol liefde en droefheid toe. Ze hadden elkaar voor het laatst gezien in februari toen Hazel zich goed genoeg had gevoeld om een middag naar Toronto te gaan. Ze hadden samen koffie gedronken. Hun bezoekjes aan elkaar liepen niet altijd goed af. De onderstroom van Hazels bezorgdheid over haar dochter infecteerde veel van wat ze zei en Martha hoorde in alles haar moeders kritiek op haar leven. Hazel kon niet langer aanbieden om Martha’s koffie lattes te betalen want hoe natuurlijk het ook was voor een moeder om haar dochter op koffie te trakteren, Martha zag het als commentaar op haar werkloosheid, haar onvermogen om een levensweg in te slaan en die te blijven bewandelen, haar eeuwige alleen zijn en het feit dat ze minstens één keer per jaar uit een of andere puinhoop gered moest worden. Dat allemaal door een kop koffie van drie dollar. Toen Martha in de twintig was geweest hadden Hazel en Andrew beredeneerd dat het slechts een fase was. Ze was nog jong, ze zou haar draai wel vinden, deze generatie begon overal later aan, tegen haar dertigste zou ze haar leven op de rails hebben. Later, na de scheiding, vergoelijkte Hazel haar dochters ontheemding als reactie op wat er gebeurde met haar ouders. Maar onderhand was ze drieëndertig en niets wees erop dat ze binnenkort wakker zou worden. Wat zou er gebeuren? Zou ze iemand ontmoeten om haar leven mee te delen, die een deel van de last op zich zou nemen die hoorde bij de liefde voor een meisje? Stel je voor dat Andrew of zij zou overlijden? Stel je voor dat Martha afhankelijk zou worden van haar zus? Zou er een dag komen dat ze zich geen zorgen meer hoefde te maken over dit kind?
Toch zat ze hier, haar dunne witte huid glanzend in het licht van de kaarsen (maar niet de kaarsen voor speciale gelegenheden), en die matte, liefdevolle glimlach op haar gezicht. Hoe kon ze haar niet willen redden, dit beeldschone, gedoemde kind? Hazel stak haar hand uit en pakte een van Martha’s handen beet. ‘Dit is het mooiste cadeau dat ik tot nu toe heb gehad.’ Misschien was ze onderhand een beetje dronken door de wijn en de whisky, maar Martha glimlachte stralend naar haar en aanvaardde het complimentje. ‘Fijn dat je bent gekomen.’
‘Gefeliciteerd, mam.’
‘Nog een toost.’ Andrew ging weer staan. Iedereen hief opnieuw zijn glas. ‘Op familie,’ zei hij, en weer keek Glynnis haar aan met die opgewekte, angstaanjagende blik van puur geluk. Toen de klokken tien uur sloegen, was Hazel dronken.
Ze stuurden haar de keuken uit met een kop kamillethee; Martha stond bij de deur en wenkte haar mee naar de zitkamer. ‘Je verjaardag is nog niet voorbij,’ zei ze. Ze liepen samen door de gang en Hazel zag dat er een stapeltje pakjes op de glazen tafel in de voorkamer lag. Ze gingen naast elkaar op de bank zitten. ‘Eerst dat van mij.’ Martha gaf Hazel een slap, ingepakt cadeautje. Ze tilde het op. Het was een blouse of een sjaal of iets dergelijks. ‘Het is een muts,’ zei Hazel.
‘Bijna goed.’
Ze pakte het uit. Het was een handgemaakte overtrek voor een sierkussen. Er stond een geborduurde afbeelding op die een nauwgezette kopie was van een foto uit Martha’s jeugd, van haarzelf als driejarige op Hazels schouders. Het verbaasde Hazel en ze staarde ernaar terwijl ze het op haar schoot hield. ‘Jeetjemina, Martha. Dit is echt schitterend.’ Ze boog zich naar haar toe en omarmde haar stevig. ‘Heb jij dit zelf gemaakt?’
‘Je wist niet dat ik kon borduren, hè?’ Haar gezicht straalde van geluk. ‘Nou, dat heb ik pas geleerd. En het is niet gemakkelijk. Ik heb het wel drie keer uitgehaald voor het me lukte.’
‘Het moet je maanden hebben gekost.’
‘Ik heb uitgerekend dat het ongeveer tweehonderd uur heeft gekost,’ zei Martha. ‘Als ik het zou willen verkopen en er het minimumloon aan wil overhouden, moet ik er iets van drieëntwintighonderd dollar voor vragen.’
Hazel lachte, maar in gedachten annuleerde ze snel de dingen die ze had willen zeggen omdat ze wist dat die in Martha’s hoofd zouden worden omgevormd tot iets sinisters. Door alle J&B en wijn die ze had gedronken was het moeilijk om helder te denken en de ontwenningsverschijnselen die waren begonnen lieten haar zweten alsof ze koorts had. Maar ze moest oppassen. Ze moest niet zeggen dat haar dochter zo veel vrije tijd had, dat ze het cadeautje zelf had gemaakt en niet gekocht, evenmin als suggereren dat dit nieuw ontdekte talent misschien ‘een roeping’ was of laten vallen dat Hazel zelf het kussen moest kopen om in het overtrek te doen. Kortom: ze kon niets zeggen wat niet op pure dankbaarheid wees. ‘Verbazingwekkend,’ zei ze. ‘Jij bent verbazingwekkend.’
‘Echt waar?’
‘Ja. Je doet me versteld staan.’
‘Op een goede manier?’
Daar had je het al, dacht Hazel. Zonder het te beseffen had ze al de verkeerde deur geopend. Maar ze was dronken genoeg om slingerend achteruit over de drempel te gaan. ‘Als jij vanavond niet was gekomen, zou deze dag niks positiefs hebben gehad, schatje. Je bent een wonder.’
Martha aarzelde, maar toen aanvaardde ze het compliment met een warme glimlach. ‘En jij bent dronken.’
‘Zullen we de rest van die onpersoonlijke, nutteloze cadeautjes uitpakken?’
‘Goed idee.’
Martha legde ze op een rijtje, de kleinere pakjes vooraan, de grotere erachter. Hazel was ontroerd toen ze op een envelop niet alleen haar moeders handschrift zag, maar ook dat van Andrew. In totaal waren er nog vijf pakjes. Ze wilde er een pakken, maar trok haar hand terug toen er een rilling over haar rug liep. ‘Of zullen we op de anderen wachten?’
‘Best,’ zei haar dochter. Ze zaten een poosje zwijgend naast elkaar. ‘Waarom liep je daarstraks zo te schreeuwen?’ vroeg Martha zacht.
‘Hè?’ zei Hazel.
‘Ik hoorde je tekeergaan.’
‘O... Het is gewoon een zware dag geweest.’
‘Het valt vast niet mee, zeker? Dat je hier woont. Bij pap en Glynnis.’
‘Dat is maar tijdelijk, liefje.’ Ze herkende het handschrift op alle kaarten, dacht ze.
‘Was je daarom van streek?’
‘Het geeft niet,’ zei Hazel.
‘Luister je wel naar me?’
Met een ruk wendde ze zich tot Martha. ‘Sorry, schatje. Echt, je hoeft je geen zorgen te maken. Wat er vandaag is gebeurd, had niks met jou te maken.’
‘Waarom denk je dat ik me alleen zorgen zou maken als het iets met mij te maken heeft?’
‘Dat doe ik niet...’ Met enige moeite stond ze op van de bank en ze veegde haar handen af aan haar pantalon. ‘Zijn al deze cadeautjes van jou, oma en de eh... Pedersens?’
‘Mam, waarom wil je niet met me praten?’
Hazel keek naar haar dochter. Het kostte haar moeite om helder te denken. Ze had het gevoel dat haar hersens door haar hoofd sprongen. Hou je aandacht erbij, zei ze tegen zichzelf. ‘Dat wil ik wel. Je weet... Herstellen van de operatie was zwaar. Weer aan het werk gaan was zwaar. En het was een vervelende tweeënzestigste verjaardag. Maar nu is het beter.’
‘Oma maakt zich zorgen om je.’
‘Dat weet ik, maar ik verzeker je dat alles goed is en dat alles goed zal blijven.’ Hazel keek Martha recht in de ogen.
‘Mooi,’ zei Martha.
Emily kwam de keuken uit en liep de gang in. ‘Mogen wij erbij komen?’
‘Nou, eigenlijk... Mam, wil je mij de telefoon even geven?’
Emily wierp haar een blik toe, en haalde vervolgens de draagbare telefoon uit de keuken. ‘Wil je nog iemand uitnodigen?’
‘Min of meer,’ zei ze. Ze draaide het nummer van het bureau en Wilton nam op. ‘Spencer? Wie heeft er vanavond dienst?’ Ze luisterde. ‘Wil je MacDonald vragen om op te houden met wat hij aan het doen is en hier te komen, alsjeblieft?’
‘Wat?’ vroeg Emily.
Hazel legde haar hand op het mondstuk. ‘Ik leg het zo wel uit.’ Ze hield de telefoon weer tegen haar oor. ‘Ja, zo snel als hij kan.’
Ze gaf de telefoon terug aan haar moeder. Andrew en Glynnis waren in de gang achter haar komen staan. Andrew droogde een wijnglas af. ‘Wat is er aan de hand?’
‘We hebben dinsdag wat problemen gehad op het bureau. Een onverwacht cadeautje.’
‘Wat dan?’
‘Dat wil je echt niet weten,’ zei ze.
Martha was uit de zitkamer de gang in gestapt en stond achter haar moeder. Stilletjes pakte ze Hazels hand vast. ‘Jullie hoeven je geen zorgen te maken,’ zei Hazel. ‘Sean MacDonald is erin getraind om plaatsen delict te onderzoeken en hij weet wat hij moet doen.’
‘Van plaatsen delict?’ vroeg Emily nogal ongelovig.
‘Het is niets om je druk om te maken.’
‘Gaat hij je cadeautjes opblazen of zo?’ vroeg Martha.
Hazel kneep in haar hand. ‘Nee. Maar hij gaat ons wel vertellen of ik ze uit mag pakken.’
Glynnis zette kamillethee terwijl ze wachtten en ze zaten stijfjes met zijn allen in de keuken. ‘De meeste dingen zijn van ons,’ zei Andrew. ‘En de rest komt van mensen die je kent. De Chandlers hebben iets gebracht en je plaatsvervanger heeft een paar dingen afgeleverd.’
‘Heb jij hem gezien? Wingate, bedoel ik?’
‘Nee, ik,’ zei Glynnis.
‘En zei hij dat de pakjes van hém waren?’
‘Hij zei dat ze van je personeel waren. Voor zover ik weet, tikte er niks,’ zei ze.
‘Nou, ik vind nog steeds dat we op MacDonald moeten wachten.’
‘Het leven met jou is nooit saai,’ zei Andrew.
Tien minuten later kwam de brigadier en ze nam hem even apart en legde uit waar ze bang voor was. Hij knikte ernstig en hief zijn onderzoekstas op. ‘Ik heb hier een chemisch veegding,’ zei hij. ‘En lakmoesstrips.’
‘Ga je controleren of mijn cadeautjes te zuur zijn, Sean?’
‘Misschien.’
‘Nou, aan de slag dan maar. Blaas het huis niet op.’
Hij verdween in de zitkamer en zij wachtte op enige afstand van de anderen. Ze kon haar handen niet ontspannen. Na een paar minuten deed ze nog een paar stappen achteruit in de gang. Glynnis stak haar hoofd om de hoek van de keuken. ‘Wil je dat wij buiten wachten?’
‘Of misschien in Fort Leonard?’ riep Andrew.
‘Het spijt me, oké? Maar beter blo Jan dan...’
‘Dan wat?’ vroeg Glynnis.
‘Nee, niks. Laat maar.’
MacDonald floot terwijl hij de pakjes onderzocht. Vijf minuten werden er tien. Eindelijk was hij klaar en hij liep de gang weer in.
‘Geen vreemde bobbels, geen uitstekende draadjes, geen olievlekken, niks dat stinkt of rammelt. Geen dieren of lichaamssappen. Volgens mij is de boel veilig. Tenzij je niet van vijftien jaar oude Glenfarclas houdt.’
‘Wat?’
‘Ray Greene heeft je een leuk flesje gestuurd.’
Verbaasd keek ze hem aan. ‘Hoe weet jij dat?’
‘Ik moest de pakjes openmaken. Maar ik heb ze weer dichtgeplakt. Best leuk om iets van je oude plaatsvervanger te krijgen, nietwaar? Even goede vrienden?’
‘Goed, bedankt, Sean. Je kunt gaan.’
Hij glimlachte naar haar. Hij was dol op technische onderzoeken en hij kreeg er slechts zelden de kans toe. Ze zei dat hij even moest wachten en ging naar de keuken waar ze een groot stuk van de vanilletaart afsneed die Glynnis had gebakken. Ze legde het op een bordje en gaf het aan hem. ‘Geef het bordje maar aan Melanie als het op is.’
‘Moet ik haar eerst fouilleren?’
‘Goed idee.’
Ze vroeg Martha om haar te helpen de cadeautjes naar beneden te brengen. De wetenschap dat er iets van Ray was, had haar nog meer de lust ontnomen om ze uit te pakken dan de kans om een lichaamsdeel of een bom te vinden. Hij had wel lef: maandenlang liet hij geen woord van zich horen en dan een verjaardagsgeschenk. Dat maakte haar kwaad.
Martha legde de cadeautjes beneden op de tafel en hielp haar moeder om de kamer weer op orde te brengen. Het was nog een bende van eerder. Toen ze klaar was, zei ze dat ze haar alleen zou laten en haar de volgende ochtend misschien nog even zou zien. Vervolgens bleef ze troosteloos en verloren bij de deur naar de trap staan.
‘Wat is er, liefje? Waarom kijk je zo afwezig?’
In plaats van iets te zeggen schudde Martha haar hoofd, een onrustbarend voorteken van tranen. Maar ze kalmeerde en zei: ‘Dat was vreemd, vind je niet?’
‘Ja. Een beetje wel. Ben je daarom van streek?’
‘Nou... ja. Ik vind het vervelend dat je gevaar loopt.’
‘Ach, schatje, dat is lief van je. Maar maak je nou niet...’
‘En... nou, daarbij komt... gewoon... Kijk eens naar al die mensen die om je geven. Die van je houden. Die mensen boven en die kerel van het bureau die kwam om er zeker van te zijn dat jou niks overkwam. Al die mensen die je cadeautjes sturen.’
‘Misschien zijn ze allemaal bang voor me en proberen ze me zoet te houden.’
‘Dat weet ik,’ zei Martha verstrooid. ‘Het is gewoon...’
‘Gewoon wat, liefje?’
Martha leunde tegen de muur naast de deur. De hele kamer lag tussen hen in. ‘Jij hebt zo veel mensen in je leven. Net als pap. Mensen vinden jullie gewoon... automatisch aardig. Ik wou dat ik dat talent had.’
‘Niemand ziet zichzelf zoals anderen hem zien,’ zei Hazel. ‘Jij kunt jezelf nooit zo zien als ik je zie. En even voor alle duidelijkheid: zo aardig vind ik mezelf niet.’
‘Nou, kennelijk zijn andere mensen het niet met je eens.’
‘Misschien moet jij wat vaker de deur uit en je onder de mensen begeven. Je krijgt nooit mensen in je leven als je je voor hen verstopt.’
Martha knikte, haar tong stijf tegen de binnenkant van haar onderlip. Hazel had de woorden nog niet uitgesproken, of ze wist al dat ze het niet had moeten zeggen. Haar dochter rechtte haar rug tegen de muur. ‘Dus ik verstop me? Hoe weet jij nou hoe ik mijn tijd doorbreng?’
‘Het spijt me. Ik wilde je niet beschuldigen... ’
‘Ik ga naar de sportschool, ik ga uit met vrienden, ik ga naar de bibliotheek. Dacht je soms dat je in Toronto gewoon een praatje kunt maken met mensen op straat? En dat ze met je mee naar huis gaan voor een kopje citroenthee en dat je dan voor de rest van je leven de beste maatjes bent?’
‘Wordt dat woord nog gebruikt?’
‘Laat maar zitten.’ Ze keerde zich om en rukte de deur open. Hazel liep snel de kamer door en legde haar hand op die van haar dochter.
‘Hé, wacht even... Het spijt me, Martha. Echt waar. Ik vind het vreselijk als ik het verkeerde zeg. Ik wil alleen dat je gelukkig bent en je bemind voelt.’
‘Dat weet ik,’ zei Martha zacht. Ze schaamde zich al omdat ze haar moeder haar kwetsbaarheid had laten zien. Ze laveerde voortdurend tussen de behoefte om sterk over te komen en het feit dat ze zich hulpeloos voelde. Dat vond ze afschuwelijk. ‘Ik laat je alleen zodat je wat kunt rusten.’ Ze had haar moeder nog altijd niet recht in de ogen gekeken.
‘Aanvaard je mijn verontschuldigingen?’
‘Ja,’ zei Martha.
‘En zie ik je morgenochtend nog?’
‘Ja.’
Ze liet haar los.
Toen de deur dichtging, liep Hazel naar de bank waar ze ging zitten. Ze trok het pakje met de fles naar zich toe en opende de kaart die erbij zat. Daar stond op: WE KUNNEN TOCH NOG ALTIJD HET GLAS HEFFEN? IK HOOP DAT JE DIT MERK NOG STEEDS DRINKT, RAY. Ze voelde zich wat minder kwaad nadat ze de kaart had gelezen, maar haar ongemakkelijke gevoel ging niet weg.
Van haar moeder kreeg ze een prachtige blouse en van Glynnis en Andrew een bijpassende pantalon. Wingate had haar een exemplaar van Grote verwachtingen gegeven. Wat was hij toch een lieve man. Ze had nog nooit iets van Dickens gelezen. En ze had evenmin ooit grote verwachtingen gehad. Het was leuk dat hij dat nog mogelijk achtte.
Het laatste cadeautje was van Robert en Gail Chandler: een lange, paarse, zijden sjaal. Hij was schitterend. Ze sloeg hem om haar hals en daarna trok ze Greenes fles naar zich toe en bleef er een hele poos naar zitten staren.
Het was meer dan zesendertig uur geleden dat ze haar laatste percocet had geslikt en sindsdien hadden haar zenuwen voortdurend om verlichting geschreeuwd. Maar de adrenaline die sinds haar bezoek aan Willan door haar heen had gegierd had iets van het werk gedaan dat haar pillen normaal gesproken deden. Niet alleen om de pijn te stillen, maar ook om te verdoven en het gezoem in haar hoofd te verminderen. Na haar verjaardagsfeest voelde ze het gezoem echter terugkeren. Het brandende gevoel in haar binnenste, de duizeligheid, de trillingen. Ze herinnerde zich het kleine, in aluminium verpakte ding dat in haar zak had gezeten. Ze liep naar de kast en vond het nog altijd in de zak van de zwarte broek die ze de dag ervoor had gedragen. Ze haalde de pil uit de verpakking en hield hem tussen haar vingers. Hoe kon zoiets kleins een persoon zo in zijn greep krijgen? Ze bracht hem naar haar mond en drukte haar tong ertegen. Hij smaakte bitter, als aspirine, en ze meende dat ze hem kon voelen bruisen. Over een dag of twee zou het gemakkelijker worden, dat geloofde ze nu wel. Ze stond op de grens tussen het ene leven en het andere en die moest ze oversteken; de grens kwam op haar af. Aan de ene kant ervan was een controleerbare pijn, een helder hoofd en misschien zelfs haar eigen kussen en beddengoed. En, wat nog belangrijker was, van nu af aan zou ze een helder hoofd nodig hebben. Ze hadden een kans om de man in het filmpje te redden en een kans om ‘haar’ te redden, wie zij ook maar mocht zijn.
Ze liep de badkamer in en spoelde de pil door de wc. Hij draaide in steeds kleiner wordende kringetjes en zoomde in op iets zoals hij ook in het lichaam moest doen en toen was hij verdwenen in de grijze pijp in het midden van de pot alsof hij door een keel ging en ze stelde zich voor hoe hij door het riool buitelde. Van de ene bodemloze plaats naar de andere. Dat was vooruitgang.