9
Maandag 23 mei
Cartwright stond voor de deur van haar bazin, alsof ze die bewaakte. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Wingate aan haar.
‘Ze wil alleen jou spreken.’
‘Best, laat me er dan langs.’
Cartwright opende de deur en Wingate zag Hazel aan haar bureau zitten en ingespannen naar de laptop staren. Ze keek slechts even naar hem en wenkte toen dat hij aan haar kant van het bureau moest komen. ‘Dit is ongelooflijk.’ Hij zag het scherm op het moment dat de krant werd weggetrokken van de lens. ‘Zet je schrap.’
Ze gaf hem haar stoel en keek naar zijn gezicht. Zijn lippen gingen iets vaneen en daarna tuitte hij ze. Hij zat doodstil. ‘Godsamme. Wat doet hij?’
‘Als je het weet, mag je het zeggen.’
Ze keken er nogmaals naar. De gestalte die met zijn rug naar de camera stond had een mes laten zien in een flits van licht en had zich toen op de verslagen man op de stoel gestort. Maar voor er een beweging was die kon aangeven wat er gebeurde, vervormde het beeld en werd het zwart, en verscheen de onscherpe krant weer.
Wingate draaide zich een stukje om op de stoel. ‘Hebben Speres mensen een manier gevonden om dit te traceren?’
‘Nee, niks,’ zei Hazel. ‘Het zweeft gewoon door de ruimte.’
‘Jezus,’ zei Wingate binnensmonds. ‘We zijn echt nergens.’
‘Niet helemaal.’ Ze liep bij haar bureau vandaan, doodmoe van het staren naar het scherm. ‘Ik heb een telefoongesprek gehad met Gil Paritas. Ze reed net terug naar Toronto. Een stadsmeisje, heb ik begrepen.’
‘Heb je haar verhoord?’
‘Nog niet. Ik heb gezegd dat ze hier om vier uur moet zijn. Dat is... ’ Ze keek op haar horloge. ‘... tien minuten geleden.’
‘Wat gaan we doen? Denk je dat degene die dit uploadt weet dat we kijken?’
‘O zeker. Volgens mij kickt iemand hierop.’
Onderzoekend keek hij haar aan. ‘Maar waarom?’
‘Geen idee. Maar we krijgen eigenlijk niks te zien. Als deze persoon gevaar loopt, zou je denken dat ze dat ook willen bewijzen nu ze onze aandacht hebben. Maar dit zijn niet meer dan... toespelingen. Waarom zouden ze ons tot zover brengen en dan alleen goedkope trucjes laten zien?’
Even ging zijn blik weer naar het scherm. ‘Nou, als dit wordt geüpdate en we zien een kerel die ligt te spartelen in een plas bloed, dan zullen we het zeker weten.’
‘Of niet. Hou dit in de gaten, wil je? Vind je dat vervelend?’
‘Nee,’ zei Wingate. ‘Je verhoor wacht op je. Als er iets verandert, geef ik een gil.’
Ze bedankte hem en liep de gang in waar ze tegen Melanie zei dat Wingate onder geen beding gestoord mocht worden. Aan de andere kant van de balie zat een vrouw. Hazel nam haar aandachtig op. Ze was een sterk uitziende vrouw van ongeveer vijfenvijftig in een dure, lichte jas van lamswol. Haar laagje lippenstift was bijna verdwenen. Hazel kon zich niet herinneren wanneer zij haar lippen voor het laatst had gestift of zelfs maar een aanleiding had gehad om dat te doen. Paritas was duidelijk niet blij en haalde diep en gefrustreerd adem. Hazel had zin om haar nog tien minuten te laten wachten. Ze pakte de dichtstbijzijnde telefoon en belde Wilton bij de balie en zei dat hij Paritas naar verhoorkamer 1 moest brengen. Daar wachtte ze tot de brigadier aan de balie haar binnenbracht.
‘Mevrouw Paritas?’ vroeg ze.
‘Rechercheur Micallef?’
‘Adjudant van de recherche. Neemt u plaats.’
Paritas deed haar jas uit en hing hem over de stoel voor ze ging zitten. Ze droeg een grijze zijden blouse en een lange kralenketting. Een tweede ketting was in de blouse gestopt. Ze was een aantrekkelijke vrouw, niet het type dat je verwacht op het Gannonmeer met een hengel in haar hand. ‘Mevrouw Paritas, wilt u me alstublieft vertellen waar uw vriend vanmiddag is?’
‘Ik heb u al gezegd... ’
‘Hoe u hem ook maar noemt. Waar is hij?’
‘Hij is in zijn huis... Hoezo?’
‘Beschrijft u hem eens voor me.’
Paritas fronste haar wenkbrauwen. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Ik stel de vragen.’
‘Hij is groot. Mensen vergelijken hem met een beer. Maar niet dik, alleen groot. Hij heeft een baard en...’
‘Prima.’
‘Prima?’
‘Ja, meer hoef ik niet te weten.’
Paritas keek Hazel strak aan, maar besloot toen dat ze niet verder zou tegenstribbelen. Ze sloeg haar benen over elkaar. ‘Mag er hier gerookt worden?’
‘Sinds 1998 niet meer. Laten we het even over uw visuitstapje hebben. U beweert dat u géén lichaam uit het Gannonmeer zag komen, maar het zat vast aan úw hengel. Wat hebt u dan wel gezien?’
‘Ik heb geen flauw idee,’ zei Paritas. ‘Tegen de tijd dat het uit het water kwam, had Pat die hengel van me overgenomen. Het was te zwaar voor me om in te halen. Ik heb er slechts een glimp van opgevangen. Het was rond en een beetje oranje en groen. Er zaten strepen op, geloof ik.’
‘Weet u, u lijkt me niet het type dat op baars gaat vissen.’
‘Dat ben ik ook niet. Dean vindt het leuk. Hij heeft thuis wel twintig opgezette vissen aan de muur hangen. Hij eet ze niet eens op. Ik ga een keer per jaar met hem mee en hij gaat met mij mee naar de kunstnijverheidsbeurs. Een eerlijke ruil. Het zou iets anders zijn als hij ze opat, maar hij zegt dat hij van de “sport” houdt.’
‘Heeft Dean gezien wat er aan uw hengel zat?’
‘Ja. Hij zei dat het een boei of iets dergelijks was.’
‘Maar boeien drijven toch?’
Paritas slaakte een zucht. ‘Ik ben echt geen expert, rechercheur. Ik bedoel adjudant. Als u Dean wilt spreken, kan ik u hem zijn nummer wel geven.’ Hazel draaide haar opschrijfboek naar Paritas en legde haar vinger op het nummer dat ze van Bellocque hadden.
‘Dat is het,’ zei Paritas.
‘Dat werkt niet meer.’
‘O. Dat zal ik tegen hem zeggen.’
Met haar hoofd een beetje schuin glimlachte Hazel tegen Paritas. ‘Handig, hè, dat jullie samen gaan vissen, iets vinden wat op een lichaam lijkt dat op de bodem heeft gelegen en dat jullie vervolgens de rest van het weekend onbereikbaar zijn.’
‘Ik kan u niet helemaal volgen.’
‘Heeft Dean thuis een internetverbinding?’
Gil Paritas lachte. ‘Dat is heel grappig.’
‘Hoezo?’
‘Kennelijk kent u Dean niet.’
‘Nee... Nee, dat klopt,’ zei Hazel. ‘Vertel me eens wat over hem.’
‘Hij kan alles met zijn handen maken, alle mechanische dingetjes. Zijn hele huis ligt vol met projecten. Daar verdient hij zijn brood mee. Hij repareert wasmachines, legt bedrading aan in huizen, graaft septic tanks. Zo hebben we elkaar leren kennen.’
‘Heeft hij uw septic tank gegraven?’
‘Het was romantischer dan het klinkt.’
‘Dat moet haast wel.’ Ze hield haar pen in de aanslag boven haar opschrijfboekje. ‘Wat is het adres?’
‘Waarvan?’
‘Het huis waar meneer Bellocque uw septic tank heeft gegraven.’
‘O.’ Paritas zwaaide met haar handen voor zich. ‘Dat huis is er allang niet meer. Dat lag vlak buiten Gilmore. Maar dat heb ik na mijn scheiding verkocht.’
‘O, bent u gescheiden? Sinds wanneer?’
‘Wat heeft mijn scheiding met deze zaak te maken?’
Daar dacht Hazel even over na. ‘Niks, vermoedelijk. Dus tegenwoordig logeert u bij Dean als u naar Gilmore komt?’
‘Inderdaad.’
‘Prima. U zei dat hij handig was met gereedschap.’
‘Nou, hij is goed met tastbare dingen. Maar computers? Internet? Vergeet het maar. Volgens hem is het moderne hekserij.’
‘Dus uw vriendje heeft niet een webcam of iets dergelijks... ’
‘Zeg, ik heb u toch al verteld dat hij mijn vriendje niet is? Ik ben verdomme vierenvijftig. Ik heb geen vriendje. Hij is gewoon een... vriend. Hij helpt me af en toe.’
‘Dat geloof ik graag. Maar wat is hij dan? Wat voor relatie hebt u met hem?’
Paritas keek naar het tafelblad en wreef een onzichtbare vlek weg met haar vinger. ‘Mag ik vragen wat mijn relatie met Dean hiermee te maken heeft?’
‘Niks,’ zei Hazel opgewekt. ‘Laten we doorgaan. Waarom viste u op de plek waar u aan het vissen was?’
‘We kregen geen beet. Pat zei dat ze een betere plek wist.’
‘Dus het was Pats idee om daar te gaan vissen?’
‘Zij kent het meer.’
‘Leek ze... graag te willen dat jullie op die plek gingen vissen?’
‘Nee,’ zei Paritas. ‘Ze zei gewoon dat daar vis zat. Ze had een soort radar aan boord die in het water kon kijken. Daar zou vis moeten zitten.’
‘En was dat zo?’
‘Alleen dat ding dat we hebben gevangen. Dat ik heb gevangen. Daarna zijn we teruggegaan, zoals u weet.’
‘Naar Deans huis?’
‘Inderdaad.’
Hazel bladerde een paar bladzijden terug in haar opschrijfboekje om de aantekeningen van haar gesprek met Barlow te lezen. ‘U bent in verschillende auto’s gekomen. Bellocque en u.’
Met samengeknepen ogen keek Paritas haar aan. ‘Nou en?’
‘Het is gewoon een beetje vreemd dat jullie in twee auto’s kwamen als jullie samenwonen.’
‘We wonen niét samen, adjudant. Ik woon in Toronto, weet u nog? U hebt mijn rit naar huis onderbroken. Ik heb mijn eigen auto.’
‘Goed goed,’ zei Hazel in een poging de vrouw tot bedaren te brengen. Ze probeerde het met een onverwachte vraag. ‘Dus Barlow heeft u en Bellocque naar die richel gebracht. Denkt u dat u die terug kan vinden?’
‘Ik?’ vroeg Paritas. ‘In mijn eentje, bedoelt u?’
‘Ja. Kunt u ons naar die plek brengen?’
‘Waarom?’
‘Nou, we hebben het ding waarvan u beweert dat het geen lichaam is nooit gevonden, en Barlow is volgens eigen zeggen te bang om er nog een keer heen te gaan. Daarom dacht ik...’
Paritas verschoof op haar stoel en keek geschrokken. ‘Dat meent u toch zeker niet?’
‘Zou u het kunnen vinden?’
De vrouw staarde Hazel aan, haar mond een stukje open. ‘Ik denk het wel, maar ik geloof niet dat ik daar zin in heb.’
‘En waarom niet?’
Paritas boog zich over de tafel heen. ‘Ik heb het niet gezien, snapt u? Dat heb ik al verteld. Pat hield vol dat het een lichaam was. En als er ook maar een kansje bestaat dat het echt zo is, dan wil ik het niet zien. Hebt u dat goed begrepen? Ik was te gast op die boot, tegen mijn zin, om mijn... vriend tevreden te stellen. Ik ga echt niet nog een keer dat meer op om u te helpen bij het zoeken naar een halfvergaan lichaam. U kunt me niet dwingen.’
Ze was bang. Maar Hazel zag dat het niet om de juiste redenen was. ‘En u weet zeker dat Pat Barlow niet op de een of andere manier door Dean naar dat deel van het meer is gedirigeerd?’
‘En dat hij er vervolgens voor heeft gezorgd dat ik een lijk van de bodem zou opvissen? Dus dan... dan is Dean een moordenaar en ben ik zijn handlanger en leek het hem leuk als we er met een getuige op uit trokken om er zeker van te zijn dat een van zijn slachtoffers precies op de plek lag waar we dachten?’
‘Nou?’
‘Word ik ergens van beschuldigd, adjudant? Ik heb genoeg televisie gezien om te weten dat ik hier uit vrije wil ben en dat ik kan opstappen wanneer ik wil tenzij u me iets ten laste legt.’
Hazel keek op haar horloge. Ze had een kwartier vragen kunnen stellen: best redelijk. ‘Als u het niet erg vindt, wil ik graag dat u ergens naar kijkt voor u vertrekt.’
‘Moet dat?’
‘Nee.’
Paritas stond op en leek in gedachten verzonken. ‘Wat dan?’
Ze volgde Hazel de kamer uit en ze liepen achter de recherchekamer langs naar de bewijskamer. Dat was een kleine kamer met een stellage van metalen planken aan de muur. Er hoefden in deze ruimte zo weinig essentiële dingen te worden opgeslagen dat het in de loop der jaren een bewaarhok voor allerlei rotzooi van het bureau en het personeel was geworden. Op een plank lag een stapel opschrijfboekjes plus andere paperassen, een verzameling politiepetten in verschillende maten die nog in plastic zaten en op een lagere plank lag een rol groen vilt dat over een bureau gelegd kon worden om een pokertafel te creëren. Dat was zes jaar geleden in beslag genomen toen brigadier MacDonald een einde had gemaakt aan een illegaal goktoernooi bij iemand thuis. Nu werd het soms gebruikt bij geldinzamelacties. Of voor een partijtje poker in een achterkamer van het bureau.
Hazel hield de deur open voor Paritas die slecht op haar gemak de kamer in keek voor ze naar binnenging. Ze deed het licht aan en wees naar de achterkant van de kamer. Daar lag de etalagepop, opgedroogd, maar nog altijd licht stinkend, op zijn dekkleed. ‘Herkent u dat?’ vroeg Hazel.
Paritas stond voor de pop en bekeek hem met een uitdrukking van effen verbazing. ‘Is dit het? Is dit wat ik heb gevangen?’ Ze draaide zich naar Hazel die knikte. ‘Ik dacht dat u zei dat u het niet had gevonden.’
‘We hebben het wel gevonden.’
‘Dus Pat heeft u erheen gebracht?’
‘Het lag verzwaard op de bodem van het meer.’
‘Waarom?’
‘Zodat het beneden zou blijven. Of zodat het gemakkelijk te vinden zou zijn.’
Paritas keek haar aandachtig aan. ‘Dus u denkt echt dat ik dit stomme ding met opzet heb opgevist? Hebt u ook een theorie waarom ik dat zou willen doen?’
‘Kent u Colin Eldwin?’
‘Wie?’
‘Leest u de Westmuir Record?’
‘De wat?’ Zo langzamerhand begon Paritas werkelijk haar geduld te verliezen. Hazel had het gevoel dat de muren op haar afkwamen. Ergens zat een gewonde of dode man in een kamer en tot nu toe was haar enige aanwijzing een vrouw die zo wanhopig naar gezelschap verlangde dat ze naar het district Westmuir was gekomen om dat te zoeken. Ze was er zelfs voor gaan vissen. Ze wierp nog een blik op de vreemde, treurige figuur op de plank en stak daarna haar arm uit om Paritas duidelijk te maken dat het tijd was om te gaan. Ze stapte de gang in.
‘Mag ik gaan?’ vroeg Paritas.
‘Ja zeker.’
‘Ik ben nog nooit verhoord,’ zei ze. ‘Het was niet erg aangenaam.’
‘Het zou nog erger zijn geweest als u echt iets had gedaan.’
‘En zou u daarachter zijn gekomen? Door me net zo lang te intimideren tot ik mezelf tegensprak of zo?’
‘Ja, zoiets,’ zei Hazel. Ze leidde haar via de recherchekamer naar de voorkant van het bureau.
‘Fijn om te weten dat de politie zo veel vertrouwen heeft in de gemiddelde burger dat ze hem met een list zover moeten krijgen de waarheid te vertellen,’ zei Paritas.
‘Zou u de gemiddelde burger vertrouwen, mevrouw Paritas?’ vroeg Hazel.
Daar dacht Paritas over na. ‘Meer dan de politie?’ Met een strakke glimlach duwde ze de deur open.
Ze was halverwege de stoep toen Hazel vroeg: ‘Wat betekent Paritas eigenlijk?’
‘Vrouw-die-vastzit-in-verkeer,’ zei Gil Paritas met een glimlach.
Hazel ging terug naar haar kantoor waar Wingate nog altijd naar het scherm keek en ondertussen afwezig verslagen ondertekende. Zuchtend streek Hazel door haar haren. ‘Is er nog iets gebeurd?’ vroeg ze.
‘Nee. Althans, niks nieuws. Ik heb een knoop in mijn maag omdat ik steeds opnieuw zie dat die kerel wordt aangevallen. Maar ik begrijp je eerdere opmerking. Waarom zouden ze alleen iets suggereren? Wat willen ze dat we hiervan denken?’
‘We moeten voorzichtig zijn met wat we wensen.’
‘Wat ben je te weten gekomen van Paritas?’
‘Ze is een toerist. Ze heeft geen idee wat ze had opgevist van de bodem van het meer. Maar ik ben bang dat haar vriendje dat wel heeft. Daarom moet ik naar die Bellocque-kerel toe.’
‘Wil je gezelschap?’
‘Nee. Ik ga ’s ochtends, want dan heb ik meer puf. In de tussentijd moeten we dit scherm dag en nacht in de gaten houden voor het geval er iets verandert.’
‘Weet ze zeker dat Bellocque niet wordt vermist?’
‘Hij is groot en heeft een baard, dus hij is niet de man op de stoel. Jammer dat we het gezicht van de kerel met het mes niet hebben gezien.’
‘Dat zou wel heel vriendelijk van hem zijn geweest.’
Ze liet zich met een plof op de stoel zakken. ‘Hoor eens, James...’
‘Het geeft niet,’ zei hij. ‘Je eerste week terug, je verdiende iets gemakkelijkers dan dit.’
‘Dat is geen excuus. Het spijt me dat ik tegen je uitviel.’
‘Ik zit er niet mee,’ zei hij, en hij leek het te menen. ‘Je moet naar huis gaan, Hazel.’
‘Ja. Ik voel me wat...’ Een nacht slapen was een goed idee, vooral als deze zaak zich verder zou ontwikkelen. ‘Ik moet echt even liggen. Maar bel je me...’
‘Als er ook maar iets gebeurt dat enigszins interessant is.’
‘Heb je Claire Eldwin nagetrokken?’
‘Ja. Niks.’
‘Nou, blijf haar bellen. Als haar man niet snel terugkomt, ben ik bang dat we een probleem hebben.’
Dat was hij met haar eens en hij verzekerde haar dat hij alles in de gaten zou houden. Ze liep Het hok weer in. Bijna al haar agenten waren op meldingen af en regelden het verkeer na het lange weekend. Op het eerste gezicht zou je niet denken dat er op het bureau werd gewerkt aan een zaak die op zijn minst een ontvoering leek en wellicht een moord was. Ze hoopte dat ze niet in de hoogste versnelling zouden hoeven schieten, maar ze vreesde het ergste.
Ze was van plan geweest om naar huis te lopen, maar daar was ze niet meer toe in staat. Agent Duitser Fraser speelde tetris op zijn computer toen ze langsliep. ‘Ik lijk een bepaald ruimtelijk inzicht te missen,’ zei hij.
‘Kun je een auto op de weg houden? Ik heb een lift nodig naar huis. ’
Hij leek blij te zijn om zijn computer uit te kunnen doen. ‘We nemen een omweg om wat tijd te doden op deze vrije maandag. Geloof me, chef, honderdvijftig procent loon is te weinig. Ik had bij mijn kinderen kunnen zijn.’
‘Neem dan de korte weg,’ zei ze.
‘Ze zijn in Toronto met hun moeder.’ Hij trok een gezicht naar haar. ‘Ik heb alle tijd van de wereld.’
Ze stapten in zijn patrouillewagen en hij reed achteruit de parkeerplaats af en reed in noordelijke richting door Porter Street. ‘Toen je een omweg zei, bedoelde je ook een omweg.’
‘Tenzij je rug echt heel veel pijn doet.’
‘Nee,’ zei ze. ‘Het is een mooie middag en ik kan wel een ritje gebruiken om mijn hoofd leeg te maken.’
‘Heb jij ook een idee over die zaak met de etalagepop?’
‘Te veel om nuttig te zijn. En jij?’
‘Ik heb het idee dat we alleen het loopje zien dat iemand met ons probeert te nemen.’
‘Maar dat heb je als onderzoeker toch altijd, Duitser? Eerst zie je alleen het loopje en vervolgens ren je daar uit alle macht achteraan en probeer je de persoon zelf te bereiken.’
Hij bracht haar naar het noorden van de stad en draaide een smallere hoofdweg op die toegang gaf tot een van de kleine meren die uiteindelijk uitkwamen in het Gannonmeer. Dit heette het Echomeer. Fraser parkeerde in de berm, met de voorkant naar het water. In de verte zagen ze plezierboten hard heen en weer schieten. Hij zette de motor af. ‘Over een paar uur zal het hier weer vredig zijn,’ zei hij.
‘Het is nu al vredig.’
‘Ik kan altijd wat meer rust gebruiken.’ Hij draaide zijn raampje omlaag. Buiten rook het naar naaldbomen en vochtige aarde. Het had ’s nachts flink geregend. ‘Hoor eens, ik weet dat je op dit moment veel aan je hoofd hebt, maar ik heb het gevoel dat ik je ergens voor moet waarschuwen.’
‘O, o. Ik dacht al dat dit ritje een bijbedoeling had.’
‘Die nieuwe kerel bij het hoofdbureau van de RPO, de vervanger van korpschef Mason?’
‘Chip Willan?’
‘Ja. Nou, we hebben allemaal een vragenlijst gekregen.’
‘Een vragenlijst.’
Hij haalde een opgevouwen stapel papier uit de binnenzak van zijn jack en gaf hem aan haar. Ze sloeg de bladzijden open. Het was een betrekkelijk gedetailleerd document met de naam WERKOMEVINSONDERZOEK VAN DE REGIOPOLITIE ONTARIO, DIVISIE MIDDEN.. De eerste pagina bestond voornamelijk uit demografische vragen, gevolgd door een aantal pagina’s waarin de geënquêteerde verschillende vragen moest beantwoorden over middelen, oplossingspercentages, of bepaalde soorten misdrijven vaker voorkwamen in zijn district, arbeidsvreugde, enzovoort. Ze zei: ‘Dit is vrij normaal. Sterker nog, het is goed om te weten dat hij deze rondstuurt. Misschien wil hij de zaken echt verbeteren.’
‘Kijk maar eens beter. Pagina vijf.’
Ze sloeg die bladzijde op en Fraser legde zijn wijsvinger op vraag zesendertig. Daar stond: Als u zou worden overgeplaatst naar een ander korps binnen de regiopolitie Ontario, wat zou dan uw eerste keus zijn?’
‘Godverdomme,’ zei ze.
‘Op de laatste pagina wordt naar onze volledige naam en badgenummer gevraagd. Ik heb het aan Martin Ryan laten zien.’
‘Wat een achterbakse gluiperds. Wat zei hij?’
‘Hij zei dat het tegen de regels was om onze naam op een informele interne vragenlijst te zetten en dat ze met vraag zesendertig de vakbond proberen buiten spel te zetten en dat we het gewoon moeten negeren. Of in elk geval die vraag niet moeten beantwoorden.’
Ze draaide zich een stukje naar hem toe, wat pijn deed, maar ze wilde zijn gezicht zien. ‘Wie zijn “we”, Duitser? Hebben alle agenten deze brief gehad?’
‘En alle brigadiers.’ Slecht op zijn gemak wendde hij zijn blik af. ‘Hoe dan ook, Ryan zei dat het hele ding tegen de regels is en dat we niet hoeven te reageren, maar weet je, of het nou tegen de regels is of niet, dit is misschien de enige kans die we krijgen om ons zegje te doen. Als we dat willen. Ik bedoel, als het hoofdkantoor onze mensen echt wil overplaatsen en een aantal van ons heeft deze brief genegeerd, dan kunnen ze misschien zeggen dat ze een informeel onderzoek hebben gedaan en een beeld hebben gekregen van wie waarheen wil en sturen ze de rest van ons naar Nergenshuizen. En Chef, ik wil in Port Dundas blijven, maar als er geen Port Dundas meer is, wil ik niet in Nergenshuizen eindigen.’
‘Godsamme nog aan toe. Dus je gaat het officieel maken?’
‘Ik heb het gevoel dat ik niet anders kan. Als ik tenminste zelf iets over mijn toekomst te zeggen wil hebben, snap je? En als de vakbondsvertegenwoordiger van het korps, zal ik de rest moeten vertellen wat ik ga doen. Ik heb geen andere keus.’
‘Zelfs al zegt je regionale vertegenwoordiger dat de brief tegen de regels is.’
Fraser keek neer op het stuur. ‘Ik geloof dat die Chip Willan nog harder is dan Mason was.’
‘Hoe hard kan hij zijn met een naam als “Chip”?’
‘Hoor eens, hij gaat voorlopig nog niet met pensioen en ik geloof dat hij helemaal losgaat, als je me kunt volgen.’
‘Fraser, als je je op deze manier door het hoofdbureau voor het blok laat zetten, doet het er niet toe waar ze je heen sturen. En de volgende keer zullen ze niet meer de moeite nemen om naar je mening te vragen.’
Hij deed de motor weer aan en reed achteruit de weg op. ‘Het spijt me, chef,’ zei hij. ‘Maar ik word volgend jaar vijftig en ik heb twee kinderen die op de middelbare school zitten, dus ik moet wel van me laten horen.’
‘Ik word over minder dan een week tweeënzestig. Wat betekent dit voor mij?’
Fraser strekte zijn hals. Op die vraag had hij geen antwoord. ‘Zoals ik al zei, het spijt me. Ik hoop dat je het begrijpt.’
‘Ik begrijp het.’ Ze keek hem niet aan. ‘Verdraaid, het wordt hoog tijd dat ik die Chip Willan leer kennen.’