25
Rob van Buren spiekte in zijn aantekeningen.
‘Meneer Burelli… Ricardo Burelli, roepnaam Rick…’ Van Buren liet de r door zijn mond rollen en er verscheen een glimlach op het gezicht van Burelli. ‘Rick, ik wil het met jou hebben over een Volvo.’ De wenkbrauwen van Burelli schoten omhoog.
‘Een auto?’
‘Ja! Gestolen uit een garage in het Heldenkwartier en totaal uitgebrand aangetroffen in de Visscherstraat.’ Van Buren observeerde nauwlettend het gezicht van Burelli, die hem nog steeds vragend aanstaarde.
‘Piet Heinstraat, familie Verschoor, grijze Volvo uit de S-serie…’ somde de rechercheur op. De ogen van de man lichtten ietwat op en dat was de rechercheur niet ontgaan.
‘En die is gestolen?’ vulde Burelli in. Van Buren knikte. ‘Wat heb ik daar mee te maken?’
‘Kom jij wel eens in het Heldenkwartier?’
‘Nauwelijks. Mijn vrienden wonen in een ander deel van de stad. Dat deel waar iets meer armoede is.’ Het laatste kwam sarcastisch uit zijn mond rollen.
‘Maar je bent er wel eens geweest?’ hield de rechercheur vol.
‘Ben je wel eens in de Piet Heinstraat geweest?’ Burelli dacht na. Niet zozeer over het antwoord. Hij wist drommels goed dat het om de woning van Ap ging. Hij zag alleen niet het verband tussen de gestolen auto en de dozen die hij daar had afgeleverd. Van Buren leek hem een geschikte vent, zover je dat kon zeggen van een smeris. De man was sympathiek en straalde iets vertrouwds uit. Beter dan die lamzak die met zijn arrogante kop achter de computer zat. Gisteren had hij de hele dag met hem in het verhoor gezeten en de lamzak had zich autoritair opgesteld. Als hij ergens niet tegen kon, was het wel een autoritaire kwal. De kwal had hem allerlei lastige vragen gesteld en hij was verrast dat ze zoveel wisten. Het kon niet anders of Ronnie had gepraat. Natuurlijk had hij alles ontkend. Hij ging zijn eigen graf niet graven. Het was niet gemakkelijk geweest om aan wapens te komen. Hij had contact gezocht met wat grote jongens en hun namen ging hij beslist niet prijsgeven. Hij was banger voor de represailles dan voor de politie. Het verdere verhoor was hij met zijn handen over elkaar gaan zitten en had zijn kaken stijf op elkaar gehouden. Na een uur was de dienstklopper het spuugzat geworden en had hij met zijn vuist op tafel geslagen. Dat maakte op Burelli totaal geen indruk. Lacherig had hij zich tot drie keer toe op zijn zwijgrecht beroepen. Nu was de situatie anders.
‘Een paar weken geleden ben ik in de Piet Heinstraat geweest’, bekende Burelli en hij glimlachte naar de man achter het toetsenbord. De raderen in zijn hoofd draaiden op volle toeren. Als ze de dozen in de garage hadden gevonden, dan hadden ze dat allang voor zijn voeten gegooid. Dit had niets met de overval te maken. Het ging hier over een autodiefstal en die liet hij zich niet in zijn schoenen schuiven. Misschien was het een of andere list en had hij het beter kunnen ontkennen. Maar de opmerking van de rechercheur spookte door zijn hoofd: het kind is straks het belangrijkste wat je hebt. Burelli wilde koste wat het kost bij de bevalling aanwezig zijn. Hij hoefde ook niet te liegen. Dit keer was hij onschuldig.
‘Ik heb Ap een keer naar huis gebracht.’
‘Bedoel je Albert Verschoor?’
‘Ja. Ap uit de Piet Heinstraat.’
‘Waar ken je die dan van?’
‘Van het café. Hij komt weleens wat drinken in De Twee Jokers bij de Pontergracht. Daar ken ik hem van. Ik weet niet meer welke dag het was, maar hij had toen behoorlijk gezopen. Ik heb hem een lift gegeven.’
‘Ben je wel eens bij hem in huis geweest?’
‘Nee, nooit. Ik geloof niet dat Ap daarop zit te wachten.’
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Ik denk dat zijn pappie en mammie het niet goed zouden vinden dat hij met een stuk tuig als ik aankomt.’ Hij grinnikte. ‘Die verstoppen gelijk het tafelzilver als ik binnenkom.’
‘Maar je bent wel in de garage geweest.’
‘Dat wel. De motor van mijn auto liep wat onregelmatig en ik heb die avond wat gereedschap uit de garage gebruikt.
Ik heb het ook weer netjes teruggelegd.’ Hij keek met een uitdagende grijns naar Hogedam. ‘Zijn ouders lagen al te slapen. Die hebben mij niet gezien.’
‘Wat vond je van de auto?’
‘Welke auto?’
‘Die in de garage stond. De grijze Volvo?’ Burelli viel even stil.
‘Ik weet van geen Volvo. Is die auto gestolen?’
‘Ja, en uitgebrand teruggevonden in de Visscherstraat’, bemoeide Hogedam zich nu kribbig met het gesprek. Burelli haalde zijn schouders op.
‘En wat heb ik daarmee te maken? Er stond wel een auto maar ik weet niet of dat een Volvo was. Ik weet zelfs de kleur niet meer. Ik ben maar heel even in de garage geweest.’
‘We hebben daar DNA van jou aangetroffen. Bloed!’ gooide Hogedam hem voor de voeten.
‘Dat zou kunnen. Ik heb mijn hand opengehaald aan de stellingkast aan de rechterkant, naast de trap.’ Hij toonde de rode striem op zijn hand. ‘Het is alweer bijna genezen.’ Vol zelfvertrouwen keek hij de twee mannen aan. Hij had niets te vrezen. Autodiefstal? Hij kon er wel om lachen.
‘Weet je nog welke dag je Albert hebt thuisgebracht?’ Van Buren vinkte zijn vraag af.
‘Weet ik veel. Meestal zit ik op woensdagavond en donderavond in het café. Soms nog wel eens op zaterdagmiddag. Het moet een van die dagen zijn geweest.’
‘Weet je nog hoe laat je Ap hebt afgezet?’
‘Pfff.’ Hij maakte een wegwerpgebaar. ‘Rond
drieën. Vraag het maar na bij Ap. Je zult mij niet betrappen op een
leugen.’
Van Buren knikte. ‘Ik denk dat ik op korte termijn met Ap Verschoor
in gesprek ga.’
De volgende dag, in de middag, zat Van Buren met een strak gezicht in dezelfde verhoorkamer. Hij hing achterover in zijn stoel en had nog geen woord gesproken. Het dossier lag opengeslagen voor zijn neus en met een markeerstift waren enkele passages onderstreept. Heleen Resmann kwam met een dienblad binnen en Albert knikte wat ongemakkelijk toen ze de beker met water in zijn richting schoof. Ze zette voor Rob een cappuccino neer en nam zelf de beker met thee. Van Buren wachtte totdat ze achter de computer had plaatsgenomen. Als bevroren staarde Albert naar de handen van de rechercheassistent, die in rap tempo over het toetsenbord gleden. Het leek Albert geen goed teken dat hij dit keer op het politiebureau was uitgenodigd voor een gesprek. Misschien moest hij wel blijven. Voor de zekerheid had hij zijn boottochtje met Evelien afgezegd. De bullebak aan de andere kant van het bureau bezorgde hem de zenuwen. Alles om hem heen leek langzaam af te brokkelen. Het scheelde weinig of hij was Evelien kwijtgeraakt. Het mooiste en liefste wat hij had. Hij begreep zelf niet waarom hij zo stom was geweest om tegen haar uit te vallen. Al zijn woede en onmacht kwam in één keer naar buiten. Hij hoorde zichzelf schelden en vloeken en hij had het niet onder controle. De schok was enorm. Het was alsof hij van een afstand naar zijn vader stond te kijken. Hij gebruikte de woorden die hij zijn vader zo vaak tegen zijn moeder had horen zeggen: ‘Ik zou je nooit pijn kunnen doen. Je bent mijn alles. Ik hou zielsveel van je.’ Zelfs de intonatie in zijn vaders stem had hij gekopieerd. Hij walgde van zichzelf.
‘Albert Verschoor. Ik ben een drukbezet man.’ De rechercheur sloeg zijn armen over elkaar en keek de jongen donker aan.
‘Ik heb geen tijd voor en geen zin in spelletjes.’ Er volgde een dramatische zucht. ‘Je hebt een verklaring afgelegd over de diefstal van je vaders auto en daar klopt weinig van. Heb ik gelijk?’ Ongemakkelijk schoof Albert op zijn stoel.
‘Ik begrijp niet wat…’
‘Dat je gelogen hebt’, reageerde Van Buren bot. ‘Ik wil graag nog een keer jouw verhaal horen, maar dan zonder de leugens.’ Het been van Albert wipte nerveus onder de tafel op en neer terwijl hij zich paniekerig het verhoor voor de geest probeerde te halen.
De rechercheur had zijn bril opgezet en zijn aantekeningen erbij gepakt.
‘Ik ben geen stapper en ik kom zelden in een café. Ik heb weinig vrienden’, dreunde Van Buren op uit het procesverbaal. ‘Bertus Kamphuis, Peter de Haan, Jeroen Lange, ene Sjoerd en Wim. Giel Versteeg en dat is het wel zo’n beetje.’
De bril ging af.
‘Ja, dat is het.’
‘Niemand vergeten?’
‘Ik zou niet weten wie.’
‘Ik help je een handje. Rick Burelli.’ Van Buren sprak de naam langzaam uit. Alberts gezicht betrok.
‘Rick Burelli?’ herhaalde hij onnozel. Hij wilde met zijn hoofd schudden maar de moed zonk hem in de schoenen. ‘Rick… Ik ken wel een Rick maar ik weet niet of zijn achternaam Burelli is. Hij is geen vriend van mij. Ik ken hem van vroeger.’
Van Buren zuchtte hoorbaar en trok een foto uit het dossier. ‘Ik heb hier een foto van Rick. Misschien dat die je geheugen wat opfrist.’ Albert slikte moeizaam terwijl hij het kiekje van tafel pakte.
‘O ja. Die ken ik. Heet hij Burelli?’ Van Buren negeerde de onnozele opmerking.
‘Wanneer heb je Rick voor het laatst gezien?’
‘Ik denk een maand of acht, negen geleden. Volgens mij was dat bij school.’
‘Fout! Het was ongeveer een week geleden. In café De Twee Jokers bij de Pontergracht.’
‘Een week geleden? Volgens mij niet.’
‘Volgens de uitbater van het café wel. Hij kan het zich nog goed herinneren. Zelfs Rick kon het mij vertellen. Jullie hadden behoorlijk wat biertjes achterover gegooid.’ Van Buren leunde op zijn ellebogen over het bureau naar voren. ‘Gaan we nog meewerken of moet ik het je moeilijk gaan maken? Het is jouw feestje. Zeg het maar.’ Albert friemelde onrustig aan de mouw van zijn shirt. De rechercheur had met Rick gepraat. Wat had Rick hem verteld? Hij moest nu op zijn woorden passen. Met elke leugen maakte hij zich verdacht.
‘Woensdagavond ben ik in De Twee Jokers geweest. Daar heb ik samen met Rick een biertje gedronken’, bekende hij schoorvoetend.
‘Waarom lieg je daarover?’
‘Ik wil niet dat mijn ouders erachter komen dat ik daar kom. Het café, de mensen…’ Een trieste glimlach trok over zijn gezicht. ‘Dat is ver beneden hun stand.’
‘Ben jij wel eens bij Rick thuis geweest?’
‘Nee. Ik weet niet eens waar hij woont.’
‘Oké. Wat is er die woensdagavond allemaal gebeurd?’
‘Niks!’ Albert beet op de binnenkant van zijn wang. ‘Rick heeft mij naar huis gebracht. Het was laat geworden en de bus reed niet meer.’
‘Hoe laat?’
‘Rond halfdrie.’
‘Is Rick mee naar binnen gegaan?’
‘Nee, hij heeft mij voor het hek afgezet.’
‘Dan ben je langs de garagedeur gekomen. Was de deur toen nog onbeschadigd?’
‘Ja. Er was niks te zien.’ Hij weifelde even, alsof hem plotseling iets te binnen schoot. ‘Op weg naar huis heeft Rick wel gevraagd in wat voor auto mijn vader reed. Ik heb gewoon geantwoord. Misschien was dat achteraf gezien niet zo slim.’
‘Waarom niet?’
‘Hij was wel erg geïnteresseerd. Ik had hem ook verteld dat mijn vader niet thuis sliep.’
‘Het is je waarschijnlijk wel duidelijk dat ik met Rick heb gesproken.’ Van Buren maakte een aantekening. ‘Hij beweert dat hij in de garage is geweest. Klopt dat?’
‘Nee. Hij heeft mij voor de poort afgezet.’
‘Weet je dat zeker? Rick zegt dat hij wat gereedschap van je geleend heeft omdat zijn motor wat onregelmatig liep.’
Albert schudde driftig met zijn hoofd.
‘Dat is niet waar. Het was trouwens hartstikke donker. Hoe kun je dan aan je auto sleutelen? We hadden geen licht.’
‘Ja, dan wordt sleutelen inderdaad wat moeilijk. De technisch rechercheur heeft een druppel bloed op de garagevloer gevonden en het DNA is onderzocht. Het bloed is afkomstig van Rick. Hij is dus wel in de garage geweest.’
‘Ik had al zo’n vermoeden’, snoof Albert. ‘Ik weet heus wel dat hij op een oneerlijke manier aan zijn geld komt. Maar dat hij bij mijn ouders zou inbreken… Dat verwacht je toch niet van een vriend.’
‘Dus je gaat ervan uit dat hij de auto van je vader heeft gestolen.’
‘Ja. Ik weet het bijna zeker. Hij heeft mij dronken gevoerd, toen naar huis gebracht en mij uitgehoord. Twee dagen later is hij gewoon met wat vrienden teruggekomen. Waarschijnlijk is hij via het zijraam naar binnen gekropen. Daar zit een stuk kippengaas voor gespannen zodat er geen poezen naar binnen komen. Hij zal zich aan het gaas opengehaald hebben.’
‘Dat is een leuke theorie. Maar Rick kan het niet gedaan hebben. We hadden hem op de dag van de inbraak al in de cel zitten. Het bloed lag er dus eerder.’
‘Nou, dan weet ik het ook niet’, viel Albert plotseling driftig uit. ‘Hij is in ieder geval niet met mij in de garage geweest.’ ‘Doe even rustig. Ik zeg alleen maar dat jouw theorie niet klopt. Er klopt wel meer niet. In jouw verklaring beweer jij dat je die vrijdagavond de garagedeur op slot hebt gedraaid. Eens kijken…’ Van Buren zette zijn bril op. ‘Om halftien ’s avonds. Klopt dat?’
‘Ja.’ Het was een voorzichtig antwoord.
‘De auto is om negen uur die avond in de Visscherstraat gevonden’
‘Dan heb ik me een uurtje vergist.’
‘Je vergist je wel vaker, merk ik.’
Albert knipperde met zijn ogen en was duidelijk van slag door het directe antwoord van de rechercheur.
‘Weet je wat ik denk?’ Het was niet de bedoeling dat de jongen antwoord gaf. Van Buren leunde achterover en hield Alberts gezicht strak in de gaten. ‘Ik denk dat jij meer van de diefstal af weet. Misschien speel je samen met Rick onder een hoedje. Misschien heb je zelfs iets met de overval in Zevenhuizen te maken. Maar je gaat het me niet vertellen. Toch?’
‘U zit er helemaal naast’, kwam de jongen in het verweer terwijl hij over zijn woorden struikelde. ‘Ik weet van geen overval.’ Hij barstte bijna in tranen uit.
‘Ach, de waarheid komt toch wel boven tafel. Daar wordt door ons hard aan gewerkt. Wil je nog iets kwijt?’ Met een spierwit gezicht schudde de jongen zijn hoofd. ‘Dan mag je wat mij betreft naar huis. We zullen elkaar ongetwijfeld nog zien.’ Van Buren kwam uit zijn stoel omhoog en opende de deur. ‘Loop maar mee, dan breng ik je naar de uitgang.’ Houterig stond Albert op en volgde de rechercheur naar buiten.
Binnen tien minuten verscheen Van Buren met een beker thee en een cappuccino in de deuropening van de verhoorkamer. Lachend schudde Heleen haar hoofd.
‘Je hebt hem aardig afgeknepen.’
‘Ik krijg de kriebels van dat soort jochies’, gromde Van Buren. ‘En maar draaien en liegen. Het zorgt alleen maar voor meer werk.’
‘Waarom heb je hem eigenlijk niet aangehouden?’
‘Als hij binnen zit, hebben wij er niets aan. Hij is nu aardig opgefokt en bloednerveus. We zetten onze vriend onder de tap en gaan luisteren bij wie hij zijn hart gaat luchten. Heb je zijn mobiele nummer?’ Heleen knikte.
‘Denk jij dat die Rick iets met de diefstal te maken heeft?’
‘Nee. Er is hier iets heel anders gaande. Ik weet nog niet wat, maar het heeft mijn interesse in ieder geval gewekt. Ik zal en ik moet erachter komen.’
‘Slecht nieuws!’ Met die woorden kwam Harrie Linthorn de uitwerkkamer binnen.
‘Dan heb ik liever dat je doorloopt’, bromde Van Buren. ‘We zitten niet op slecht nieuws te wachten.’
‘We hebben een TGO* en ik plaats Heleen over naar dat onderzoek. Heleen heeft een TGO-status.’
* TGO: Bij zware misdrijven wordt een tijdelijk rechercheteam opgestart met de naam Team Grootschalige Opsporing. Elk politiedistrict heeft een aantal vaste TGO-leden die direct aan een onderzoek kunnen worden toegevoegd.
‘Dan houd ik twee rechercheurs over’, sputterde Van Buren tegen. ‘Drie was weinig, maar dit is gewoon lachwekkend. We proberen een criminele organisatie in kaart te brengen. Ik heb net een tap aangevraagd en het is de bedoeling dat Heleen die gaat uitluisteren. Dit is toch geen werken zo?’
‘Dan ga je zelf achter de tap. Een TGO weegt nu eenmaal zwaarder.’
‘Wat is het voor onderzoek?’ wilde Heleen weten. Van Buren keek haar geïrriteerd aan en ze trok verontschuldigend haar schouders op.
‘Poging tot moord. Er is een auto gesaboteerd en de bestuurder is met ernstig letsel in het ziekenhuis beland.
Je kunt je morgen melden bij André Andijk. Hij leidt het onderzoek.’ Het gezicht van Heleen betrok. Andijk was niet een van de makkelijkste collega’s om mee samen te werken.