23
Jos haalde zijn portemonnee uit zijn broekzak en telde dertig euro op tafel uit.
‘Als Albert straks thuiskomt, moeten jullie maar friet met een kroket gaan halen. Mama blijft voorlopig bij haar vriendin in het ziekenhuis en ik moet nog snel een boodschap doen. Ik eet onderweg wel iets.’
‘Is het ernstig met die vriendin?’ wilde Chantal weten.
‘Behoorlijk. Mama is er kapot van. We moeten maar extra lief voor haar zijn.’ Hij glimlachte flauwtjes en tikte Chantal met zijn vinger onder haar kin. ‘Ik ga in ieder geval mijn uiterste best doen. Jij ook?’ Ze knikte en volgde hem de gang in.
‘Hoe laat ben je thuis?’
‘Dat weet ik niet. Ik probeer het zo snel mogelijk af te handelen.’ Hij pakte zijn jas van de kapstok, gaf haar een knipoog en liep toen de deur uit. Chantal keek hem met gemengde gevoelens na. Was dit haar vader? Ze voelde een raar rommelend gevoel in haar onderbuik. Het leek allemaal zo onecht. Haar moeder, haar vader en Albert… Ze deden raar, reageerden anders dan normaal. Er hing onheil in de lucht en het kon elk moment tot uitbarsting komen. Of lag het aan haar? De laatste weken waren zo verwarrend. Ze wist niet meer wat ze ervan moest denken. Kon ze er maar met iemand over praten. Iemand die ze kon vertrouwen. Iemand die wist waar ze het over had en die haar kon vertellen wat ze moest doen. De opa en oma aan haar moeders kant had ze nooit gekend. Toen het in de familie bekend werd dat haar ouders gingen trouwen, kregen ze ruzie en dat was nooit meer goed gekomen. Oma Hennie, de moeder van haar vader, was twee jaar geleden overleden. Negen jaar na de dood van opa. Nu was er niemand. Chantal voelde zich eenzaam en bang.
De auto van Jos stond schuin tegenover de bank geparkeerd. Hij hield via de achteruitkijkspiegel de slagboom in de gaten. Het was vijf uur geweest en de medewerkers van de bank verlieten op fietsen, brommers en auto’s het terrein. Terwijl Jos onderuitgezakt het verkeer observeerde, neuriede hij met de radio mee. Hij was in een opperste beste bui. De sabotage aan de Suzuki had haar werk gedaan. Het was zelfs beter gelukt dan hij had gehoopt. In eerste instantie was hij geschrokken toen hij over de ernst van het ongeluk hoorde. Maar hij wist zijn geweten te sussen door zich voor te houden dat ze had gekregen wat ze verdiende. De bitch probeerde tenslotte zijn huwelijk kapot te maken.
Een glimlach verscheen op zijn gezicht. Vijand nummer één was voorlopig uitgeschakeld. Hopelijk ging het hem bij nummer twee net zo goed af. Hij kwam iets naar voren toen de gewraakte auto in zijn spiegel verscheen. Zijn hand schoot naar het contactslot en hij draaide de sleutel om. De motor sloeg aan en hij stuurde de auto achter zijn prooi aan de weg op. De Citroën reed de stad uit en draaide de snelweg op. De vaart zat er behoorlijk in en het kostte Jos moeite om hem bij te houden. Bij de afrit Geldermalsen minderde de Citroën snelheid en liet de snelweg achter zich. Ze reden over een nieuw aangelegde weg die zich minutenlang door de polder slingerde. Bij een rotonde sloeg de Citroën rechtsaf en na een paar honderd meter reed hij stapvoets een erf op. De auto werd in een inham naast het huis geparkeerd. Het duurde een paar minuten voordat de bestuurder zich uit zijn auto hees. Jos passeerde de woning en zag nog net de man zijn huis binnengaan. Hij gaf gas, reed de aan de linkerkant gelegen woonwijk in en parkeerde daar zijn auto. Hij bleef een poos roerloos achter het stuur zitten en vroeg zich af of het niet beter was om van zijn plannen af te zien. Maar een stemmetje in zijn hoofd maande hem tot actie. De stem had gelijk: ze mochten er niet ongestraft mee wegkomen. Als God het niet met hem eens was geweest, dan had Hij Pauline niet zo zwaar gestraft. Dan was ze bij de eerste bocht al haar wiel verloren en had ze hooguit wat schrammen opgelopen. Daaruit kon hij opmaken dat God achter zijn daden stond. Vastberaden stapte hij uit, opende de kofferbak en pakte een linnen tas. Hij wikkelde de hengsels om zijn hand, drukte de kofferbak in het slot en liep de woonwijk uit.
Nummer 74. Jos stond voor de woonboerderij waar Hertog de Vries nietsvermoedend was binnengegaan. Het pittoreske huisje met zijn strakke buxushaagjes en weelderige klimrozen langs de gevel lag er vredig bij. Jos bekeek het rieten dak. Brand was het eerste wat in hem opkwam. Het idee was verleidelijk maar tegelijk ook te gemakkelijk. Hij kon beter niet van zijn plan afwijken. Hertog moest lijden.
Hij wilde hem zien creperen, hem langzaam kapot zien gaan aan de ellende die op de loer lag. Dat rieten dak was altijd nog een optie. Jos draaide zich om en liep naar de Citroën, die door een houten schutting voor het passerende verkeer op de provinciale weg aan het zicht was onttrokken. Hij kon ongestoord zijn gang gaan. Hij pakte een fles uit zijn tas en spoot de vloeistof met grote halen over de motorkap. Het bijtende zuur zorgde voor een chemische reactie, waardoor de bovenste laklaag leek los te komen. Hij moest lachen toen hij met een schroevendraaier de woorden LUL en STERF in het spatbord kraste. Het gaf hem een onvergetelijke kick, alsof hij in een achtbaan zat. Het bloed stroomde in een hoog tempo door zijn aderen, zijn hart bonkte tegen zijn ribbenkast en een warme gloed golfde door zijn lichaam.
Het was jammer dat hij de kop van die vent niet kon zien als hij morgen naar buiten kwam en zijn auto zo toegetakeld aantrof. Van een afstand bekeek hij het resultaat. Als hij het zou fotograferen, kon hij er nog dagen van genieten. Als een soort van trofee. Met zijn gsm in zijn hand liep hij om de auto heen en legde het resultaat met de camera vast.
Karien sloeg haar arm rond de schouder van Dave en probeerde het nieuws dat de arts hen had verteld te verwerken. Ze was misselijk van ellende maar probeerde zich voor Dave sterk te houden. Hij had zijn handen voor zijn gezicht geslagen en huilde.
‘Het is verschrikkelijk, maar laten we blij zijn dat ze nog leeft’, waren haar sussende woorden.
‘Ze is verlamd. Haar onderlichaam… Ze zal niet eens meer normaal kunnen plassen.’
‘Ze kunnen er met hun diagnose ook naast zitten. Je kunt bij een andere specialist een second opinion vragen. Geef de hoop nu niet te snel op. Pauline is een vechter, laten we daar een voorbeeld aan nemen.’ Hij beet zijn tanden op elkaar.
‘Je hebt gelijk. Ik moet er voor haar zijn. Ik ga desnoods met haar naar Amerika voor onderzoeken. Ze leeft nog, dat is het belangrijkste.’ Hij knikte om zijn woorden kracht bij te zetten en Karien knikte met hem mee.
De liftdeuren schoven open en automatisch keken ze in de richting van de bel. Verbaasd staarde Karien naar de man die met een grote bos bloemen uit de lift kwam stappen. Met een gekweld gezicht liep Jos op hen af.
‘Ik hield het thuis niet langer uit. Misschien dat ik iets voor jullie kan doen?’ Karien stond op en nam zijn kus in ontvangst. Hij wendde zich tot Dave en stak zijn hand uit.
‘Ik ben Jos, de man van Karien. Het moet een nachtmerrie voor je zijn. Ik wil je persoonlijk sterkte wensen. Ik wist niet goed…’ Hij duwde de bloemen in Daves armen en klopte de man vriendschappelijk op zijn schouder. ‘Hoe is het nu met haar? Is ze al bij haar positieven?’
‘Ze is net uit de operatiezaal. Ze leeft gelukkig nog’, antwoordde Dave moedig.
‘De rechterkant van haar onderlichaam is verlamd’, vulde Karien met zachte stem aan. ‘Ze komt in een rolstoel…’ Haar blik gleed vluchtig naar rechts en ze zag Dave ineenkrimpen. ‘Voorlopig in ieder geval’, liet ze er toen snel op volgen. Jos sloeg verschrikt zijn hand voor zijn mond.
‘Wat vreselijk’, zei hij. ‘Als ik je ergens mee kan helpen.’ Zijn hand klopte nogmaals op Daves schouder. ‘Ik ben er voor jullie. Wij zijn er voor jullie.’ Karien knikte beamend terwijl ze haar hand in die van Jos legde. De liftdeuren schoven weer open en een oudere dame stapte de gang in.
‘Dave, ik ben direct gekomen toen ik het hoorde. Hoe is het met mijn lieverd? Zeg alsjeblieft dat mijn meisje het zal redden.’ De bloemen gleden uit zijn handen en ploften op de grond. Snikkend viel Dave zijn schoonmoeder in de armen.
Met een zenuwachtige haast diepte Albert de gsm uit zijn broekzak omhoog en keek op het display. Hij vloekte toen de naam van Chantal op het scherm verscheen en drukte de oproep weg. Zijn duim schoot over het toetsenbord en voor de vierde keer stuurde hij Evelien een sms’je waarin hij haar smeekte om hem te bellen. Achter het raam zag hij iets bewegen en hij hield hoopvol zijn adem in. Misschien moest hij op het raam van de cafetaria kloppen en vragen… De melodie van zijn gsm ging over en snel checkte hij het nummer. Evelien. Zijn hart sloeg over terwijl hij het apparaat tegen zijn oor drukte.
‘Liefje, het spijt mij echt. Het was nooit mijn bedoeling om…’ ‘Ap’, viel Evelien hem in de rede. ‘Ik wil je vragen om weg te gaan. Wat denk je nu te bereiken door daar te blijven staan? Je bent te ver gegaan. Je stond in de bokshouding voor me. Ben je wel goed wijs?’
‘Je hebt gelijk. Ik ben in de war.’ Zijn hersenen werkten koortsachtig, zoekend naar een oplossing, een uitweg. Met medelijden kon hij misschien iets bereiken. Dan maar een uitvlucht, maar hij wilde haar niet kwijt.
‘Mijn ouders gaan scheiden en ik voel me echt shit. Ik kan niet meer normaal denken. Ik weet het gewoon niet meer.’
‘Gaan je ouders scheiden?’ Ze reageerde geschokt. ‘Waarom heb je dat dan niet meteen gezegd?’
‘Ik heb het vanmorgen te horen gekregen. Hoe leg je zoiets uit? Ik snap er zelf niets van. Ik heb nooit iets aan ze gemerkt. Ze leken zo gelukkig samen…’ Hij onderdrukte een snik. ‘Door de combinatie van bier en jouw vrienden met hun verhalen over de vakanties… Het viel verkeerd. Maar geloof mij, ik zou je nooit pijn kunnen doen. Je bent mijn alles.
Ik hou zielsveel van je. Als jij mij ook in de steek laat, dan…’ Hij sloot zijn ogen en deed een schietgebedje. Het was stil aan de andere kant.
‘Ik kom wel even naar buiten’, zei ze toen. Opgelucht haalde hij adem. Het gezicht van Hank verscheen achter het raam, de deur ging open en Evelien stond in de deuropening. Ze riep iets over haar schouder naar haar vrienden en liep toen op Albert af. Albert veegde met een snel gebaar zijn tranen uit zijn ogen en stak de straat over.
‘Ap, niet huilen…’ Ze nam hem in haar armen en voelde de tranen opkomen.
‘Ik hou van je’, mompelde hij in haar haar.
‘Ik weet het. Wil je mee naar binnen?’ Hij schudde zijn hoofd. Het leek hem geen goed idee om met betraande ogen bij haar vrienden aan te komen. Als Michael een hatelijke opmerking maakte, dan was de kans groot dat hij de knul een ram voor zijn kop gaf. Het was beter als hij een tijdje in de slachtofferrol bleef hangen.
‘Ik ga naar huis, als ik het nog een thuis mag noemen. Mijn zusje is alleen met haar verdriet. Ze kan wel wat steun van haar grote broer gebruiken.’ Hij lachte door zijn tranen heen.
‘Dat vind ik lief van je.’ Evelien streek met haar hand over zijn wang. ‘Ik wou dat ik meer voor je kon doen. Dit is zo oneerlijk. Zullen we morgenmiddag iets leuks gaan doen?
Je kunt wel wat afleiding gebruiken. Zullen we een roeiboot huren? Dan neem ik wat broodjes en drinken mee.’ Ze drukte een kus op zijn lippen.
‘Ben je niet meer boos op me?’ wilde hij van haar weten.
‘We hebben erover gepraat en het is goed zo. Wat gebeurd is, is gebeurd.’
‘Loop je een stukje met me mee naar de bus?’
Ze twijfelde geen moment. ‘Ja, natuurlijk.’ Hij greep haar hand en hield die stevig in de zijne geklemd. Ze moest lachen en hij lachte met haar mee.