34

Wat zou er zijn gebeurd als ik Billy’s brief had weggegooid? Of als ik hem in stukjes had gescheurd en die tot een bal in elkaar had gefrommeld en uit het raam gesmeten? Zou het probleem dan zijn verdwenen? Het obstakel dat alles kapot kon maken – mijn baan, mijn relatie, alles? Zou dat vanzelf weg zijn gegaan?

Het was het proberen waard, bedacht ik, dus ik verscheurde de brief, frommelde de snippers in elkaar en gooide de prop eerst tegen de muur en toen in de vuilnisbak.

Robbie vloog ondertussen naar zijn kamer, waar hij de doos met treintjes en rails op de vloer omkeerde en ermee begon te spelen. Hij leek na een nachtje van huis hevig naar zijn eigen spulletjes te verlangen. Hij werd elke dag mooier, zijn haar blonder en krullender, zijn mond altijd een stralende rij witte tanden. En tot een paar dagen geleden had hij ook alle reden gehad om te stralen. Zijn mama en papa waren tot dan toe het gelukkigste paar ter wereld geweest. Ze deden alles samen – altijd gedrieën rond de eettafel, altijd met z’n drietjes boodschappen doen, hand in hand, met om de zoveel stappen een luchtreisje waarbij hij gilde van plezier. Voor het slapengaan altijd een verhaaltje en een knuffel van mama en papa. In bad gaan was altijd dolle pret, met Kerstman-aanplakbaarden en Teletubbie-glijpartijen. Hij had een goed leven.

Maar deze foto’s, waarop ik Danny kuste op de gang, speed snoof in de badkamer of een joint rookte, konden dat allemaal kapotmaken. Dit kon het beslissende moment van zijn leven zijn – als ik jaren later een rapport zou schrijven over Robbie omdat hij was opgepakt wegens joyriden of vechten bij een voetbalwedstrijd, zou ik bij mezelf zeggen: ‘Aha! Dus daarom ben je zo geworden. Je moeder had een verhouding toen je drie was. Ze was drugsverslaafd. En je stiefvader, die dol op je was, vertrok om nooit meer terug te komen.’

Urenlang liep ik in een waas van ongerustheid rond, boende alles in huis fanatiek schoon en probeerde Robbie bezig te houden, die de hele tijd vroeg waar zijn vader was.

‘Hij schildert,’ zei ik. ‘Hij heeft het heel druk.’

Toen ik Robbie naar bed had gebracht, belde ik Chas tientallen keren op en sprak evenzovele berichten in. Praat met me, vergeef me, ik ben stapelgek, ik had niet moeten drinken, het was de eerste keer sinds twee jaar, sorry, praat met me, bel me terug, bel me terug, neem nou op, neem nou op, is zij bij je, neuk je haar, sorry, praat met me, dat had ik niet moeten zeggen, ik heb nog een drankje genomen, had ik niet moeten doen, ik ben stapelgek, praat met me, vergeef me, zij is bij je, hè...

Het was dan ook niet verwonderlijk dat Chas dat weekend niet thuiskwam.
En zo bleef ik – na in bad te zijn geweest zonder kerstmannenbaarden en naar bed te zijn gegaan zonder knuffel – alleen achter met mijn foto’s en de verscheurde brief, die ik uit de vuilnisbak had opgevist en weer aan elkaar had geplakt. Ik dacht logisch na. Wat betekende die brief? Wat voor gevolgen zou hij kunnen hebben?
Zou ik mijn baan kwijtraken? En zou dat erg zijn, gezien de neerwaartse spiraal waarin mijn leven was beland sinds ik weer werkte? Shit, ik had me meer betrokken gevoeld bij een gevangene dan bij mijn vriend. Misschien kon ik maar beter gewoon bij de supermarkt gaan werken, alleen zouden we dan de hypotheek niet meer kunnen betalen. We zouden weer bij mijn ouders moeten intrekken en nieuwe huurders voor de flat moeten zoeken.
Waarschijnlijk was het maar goed dat Chas de telefoon niet had opgenomen. Hij was tenslotte nog maar net uit zijn proefperiode. In verband gebracht worden met crimineel gedrag was wel het laatste waar hij op zat te wachten. Ik kende hem goed genoeg om te weten hoe hij zou reageren. Hij was het type dat het recht in eigen hand nam, dingen zelf regelde. Hij vertrouwde de politie en de rechter niet. Als ik iets tegen hem losliet, zou hij iets stoms doen en weer de bak in draaien.
En dan dat kussen met Danny. Chas had mijn zielige poging om hem jaloers te maken op het feest niet gezien. Dat in combinatie met mijn alcoholmisbruik zou genoeg zijn om hem voorgoed weg te jagen.
Maar ik kon ook niks tegen de politie zeggen. Zie opmerkingen betreffende kwijtraken baan hierboven.
Zodat er nog maar één ding overbleef.
Op de achterkant van Billy’s korte maar krachtige briefje stond een telefoonnummer. De eerste paar keer dat ik belde, hoorde ik harde dancemuziek en het gedempte geluid van pratende of feestende mensen. Telkens wanneer ik dat hoorde, hing ik op, dronk nog een slokje wijn en probeerde het nog eens.
‘Ja?’
Dat was Billy.
‘Wat wil je?’ vroeg ik.
‘Hé, dat is niet aardig van je. Opbellen en niet eens gedag zeggen.’
‘Wat wil je?’ herhaalde ik.
Ditmaal hing híj op.
Ik was opgelucht. Misschien wilde hij niets en was het dwaas van me geweest om dat te denken. Misschien waren de foto’s gewoon foto’s. Die man was uiteindelijk een vriend van Chas, bedacht ik bij het volgende glaasje wijn. Chas mocht hem, vond hem aardig, gewoon een grappig mannetje dat het ongeluk had gehad verslaafd te raken aan heroïne en af en toe wat jatte om aan geld te komen. Geen gevaarlijke crimineel, had Chas gezegd; geen zware jongen, gewoon een gebruiker.
Deze geruststellende gedachten werden onderbroken doordat er iemand aan de deur klopte. Ik gluurde door het kijkgaatje.
Billy.
Ik schoof het kettinkje op de deur en deed hem langzaam open.
‘Het enige wat je hoeft te doen is dit naar je grote vriend brengen,’ zei hij, en hij hield me iets voor.
‘Wie?’
‘Jeremy.’
‘Bagshaw?’
‘Heel goed, Jeremy Bagshaw. Als je het niet doet, is hij er geweest.’
‘Wat zit erin?’ vroeg ik met een blik op de twee pakjes sigaretten in zijn hand.
‘Wat denk je zelf?’ gromde Billy.
‘Ik bel de politie.’
‘Dat zou ik niet doen als ik jou was. Jeremy wil dolgraag van die verpleegafdeling af. En je zou toch niet willen dat Chas iets overkwam? Hij is zo’n leuke vader voor Robbie.’
En weg was hij. Voordat ik de kans kreeg mijn schaapachtig uitgestoken hand terug te trekken, had hij de twee pakjes erin gestopt en was hij weg, en ik bleef stokstijf staan met de pakjes, die zwaarder waren dan ze hoorden te zijn.
Ik ging op de vensterbank van onze flat zitten en keek uit over het cricketveld. De pakjes lagen voor me op de richel en tartten me ze aan te raken, ze open te maken, eraan te ruiken. Ik zat te trillen. Ik rookte aan één stuk door. Ik was aan de tweede fles rode wijn begonnen.