11

Een week nadat ze getrouwd waren, gingen Amanda en Jeremy naar Glasgow. Ze reden hard toen ze uit Londen vertrokken, maar minderden na Penrith een beetje vaart toen Amanda Jeremy pijpte.

Na vijf uur rijden bereikten ze Schotland, dat zich door mid del van een onopvallend wit bord aankondigde. Amanda huiverde. Ze was er tien jaar niet geweest, het grootste deel van de tijd niet heel ver weg, maar toch zo ver dat het als een andere wereld voelde.

Jeremy zou ook hebben gehuiverd als hij had geweten dat hij op het punt stond een heel andere Amanda te leren kennen. Niet de wilde, losgeslagen Amanda die hij kende, de vrij zwevende Amanda die met niemand iets te maken had. Hier zou ze dochter, schoolvriendin en ex-collega zijn. Ze zou een oude basisschool, fotoalbums en een favoriete kroeg blijken te hebben. En Jeremy zou in deze voor hem onbekende omgeving door de andere mensen in Amanda’s leven worden getaxeerd.

Jeremy was nooit in Glasgow geweest, maar toen ze door de stad reden was die precies zoals hij zich had voorgesteld. Zware, donkere wolken hingen vlak boven zijn voorruit en aan weerszijden van de weg stonden grijze torenflats, soms aan de voorkant geschilderd om een goede indruk te maken, maar meestal niet. Grote blauwe borden met pijlen: Glasgow linksaf, Glasgow rechtdoor, Glasgow rechtsaf. Glasgow was overal, de ‘mooie groene stad’ waaraan niets moois of groens te ontdekken viel, alleen een wirwar van borden die je alle kanten op stuurden, alsof ze wilden zeggen: als je niet eens weet waar je bent, wat doe je hier dan eigenlijk, eikel?

Ze reden langs het compacte West End en over Great Western Road met zijn statige bomen, bloemen in de middenberm en fraaie victoriaanse rijtjeshuizen aan weerskanten. Jeremy herademde. Dat leek er meer op. Maar daarna werden de huizen kleiner en de bloemen verlepter, en toen wees Amanda dat hij moest afslaan en reden ze een sjofele straat met slecht onderhouden blokkendozen in.

‘Hier is het!’ zei ze voor nummer 43, en hij stopte, kuste haar op haar mond en vroeg zich af of het meisje dat in dit huis was opgegroeid dezelfde persoon was als de vrouw die ergens tussen Penrith en Carlisle aan zijn pik had gezogen.

Amanda’s ouders waren ouder dan hij had verwacht – tegen de zeventig, schatte hij – en ook aardiger. Mevrouw Kelly was klein en bolrond en had dik grijs haar en een gerimpeld gezicht van een leven lang lachen. Haar man – een slanke, fitte man met een snor en Brylcreem in zijn haar – was minder uitbundig, maar net zo sympathiek. Ze omhelsden eerst hun dochter (‘O, lieverd!’ zei haar moeder de hele tijd) en daarna hem (‘Welkom in de familie, jongen!’) en zetten soep op tafel die had staan pruttelen vanaf het moment dat Amanda belde dat ze eraan kwamen, een eind voorbij Motherwell.

Het huis was een blokkendoos met vier kamers die was volgestouwd met aandenkens aan Amanda – balletfoto’s, badmintonbekers, diploma’s van de opleiding tot schoonheidsspecialiste – en waar het lekker rook. Het viel Jeremy op dat Amanda een metamorfose onderging zodra ze het huis betraden: ze verruilde haar felgekleurde bohemienachtige kleren voor ouderwetse, makkelijk zittende kleding en haar coole stadse taalgebruik maakte plaats voor gegiechel en geroddel. Hij wist aanvankelijk niet wat hij daarvan moest denken.

Na een stevig maal van hutspot met lamsvlees zette Amanda’s moeder oude familievideo’s op. Ze dronken bier en zagen Amanda met haar mollige lachende kindergezichtje optreden in het kerstspel van groep 3. Ze lachten toen ze haar als elfjarige tijdens het schooltoernooi zagen vérspringen, en weer toen ze op haar veertiende in Portugal lag te zonnebaden en haar tong uitstak naar de camera.

Ze waren alle vier een beetje aangeschoten toen ze haar oude schoolrapporten bekeken.
Kan veel beter.
Kan zich niet goed concentreren.
Alles lijkt haar te vervelen.
En toen de foto van Amanda met Peter Bishop, haar eerste vriendje, op tafel kwam, waren ze allemaal teut.
‘Godsamme, waar was ik toch mee bezig?’ zei Amanda met een blik op de vijftienjarige jongen. Hij zag er erg goed uit. Haar opmerking was duidelijk bedoeld om Jeremy gerust te stel len.
‘Ja, waar was je mee bezig?’ vroeg iemand. Het klonk niet blij. ‘Waar was je in vredesnaam mee bezig, Mand? Zomaar de benen nemen!’
Haar moeder was nu dronken genoeg om haar zo toe te spreken.
‘Tien jaar zonder één bezoek. Soms dachten we dat je dood was!’
Amanda legde het fotoalbum neer, zette haar bier op het tafeltje, liep naar haar moeder en vlijde haar hoofd op haar schoot.
‘Het spijt me zo,’ huilde ze. ‘Ik weet ook niet wat ik wilde. Ik hou van jullie! Ik weet dat het een cliché is, maar ik was op zoek naar mezelf...’
‘En heb je jezelf gevonden?’
‘Ik heb Jeremy gevonden,’ antwoordde ze. ‘En het spijt me dat ik jullie verdriet heb gedaan.’
Amanda’s vader liep naar de bank en omhelsde zijn vrouw en dochter, en Jeremy keek met tranen in zijn ogen toe.

Ze waren drie dagen bezig met de voorbereidingen voor een feest ter ere van hun trouwen. Het lukte Jeremy zijn mobieltje het grootste deel van de tijd uit te laten, hoewel zijn tweede man zowat een zenuwinzinking kreeg. Het glas uit Duitsland was gekomen voor de terrasdeuren in het project Finsbury Park, maar de maten klopten niet. En de waterleiding in een van de goedkope huurwoningen was gebarsten, waardoor de smetteloze eetkamer van het homostel beneden ernstige schade had geleden.

‘Stuur dat glas terug,’ zei Jeremy. ‘We betalen pas als we krijgen wat we hebben besteld. En bel de loodgieter en de verzekering. Klaar.’

Het feest zou worden gehouden in het Grantly Hotel, een driesterrentent een paar straten verderop in de helse krochten van Grindtegelland, en Mands ouders stonden erop alles te betalen – haar vader had verontwaardigd gereageerd toen Jeremy zijn portefeuille tevoorschijn haalde. ‘Geen sprake van! Het is het minste wat we voor Mand kunnen doen.’ Het zou nooit bij Jeremy zijn opgekomen Amanda’s prachtige naam in te korten, maar er was niets aan te doen – hier was ze Mand.

Aanvankelijk wist Jeremy niet goed wat hij moest denken toen er steeds meer puzzelstukjes van Amanda op hun plaats vielen. Mand. Wie wás ze?

Ze gingen wat drinken in een pub in het West End. Aman da’s vrienden schaarden zich rond een tafel en bestookten haar met vragen. Wat heb je allemaal gedaan? Waarom heb je ons nooit geschreven? Hoe hebben jullie elkaar leren kennen? Wist je dat Peter Bishop alweer gescheiden is? Jeremy zoog alles in zich op: de bohemienachtige, nonchalante sfeer in de pub, de vrienden die allemaal dol op haar waren, Amanda als sprankelend middelpunt. Hij had een fantastische avond en deed zo zijn best om in de smaak te vallen dat ze hem aan het eind van de avond allemaal in hun hart hadden gesloten.

Die avond kusten ze elkaar in bed, en ze gingen urenlang door.
‘Ik geloof dat ik nu nog meer van je hou dan voor we hier kwamen,’ zei hij.
‘Maar ik ben stout geweest.’
‘Iedereen vergeeft het je. Iedereen houdt van je. En ik hou van je, van alles van jou.’
Hij vond het heerlijk dat ze onstuimig en spontaan was, maar ook urenlang onderuitgezakt op de bank naar Anne of Green Gables kon liggen kijken. Hij was dol op haar familie en de plek waar ze vandaan kwam. En hij bewonderde haar om haar bereidheid zich van dat alles los te rukken en met hem een nieuw leven te beginnen in Londen.

Op het trouwfeest lachte Jeremy zijn vrouw toe. De puzzel was nu compleet en helemaal af.

Rode tapijten met krulversieringen, twintig grote ronde tafels en een piepjonge dj. Minstens dertig mensen boven de zeventig die sneller bier hesen dan de minstens vijftig aanwezigen van onder de dertig. Kleine kinderen die elkaar achternazaten over een veel te grote dansvloer, en op een aparte tafel een enorme pan gehakt en een enorme pan aardappelpuree.

Jeremy was gek op aardappelpuree en toen hij die enorme pan zag barstte hij bijna in tranen uit, want die deed hem denken aan zijn mooiste en vroegste jeugdherinnering.

Op het feest waren alle vereiste ingrediënten aanwezig:
een dronken oom die zijn handen niet thuis kon houden;

een sentimentele toespraak van de vader van de bruid: ‘We kregen dit meisje van God, en we zijn Hem nog elke dag dankbaar’;
een moeder in tranen die haar benevelde dochter plechtig liet beloven er nooit meer zomaar vandoor te gaan, minstens tweemaal per jaar op bezoek te komen en altijd contact te houden. ‘Beloof je me dat, Mand?’ zei ze.

‘Ik beloof het!’ zei Amanda.

En ze meende het. Haar verlangen om te vluchten was minder geworden sinds ze Jeremy kende.
Aan het eind van de avond wervelden de anderen om hen heen onder het zingen van ‘Auld Lang Syne’, de kring ging naar binnen en naar buiten, naar binnen en naar buiten, en het afscheid nemen duurde uren omdat iedereen nog even iets wilde zeggen.
Ik hou van jullie.
Tegen niemand zeggen, hoor, maar jij bent mijn lievelingsnichtje.
Jij bent veel leuker dan die Peter Bishop, die alweer gescheiden is!
Jongen, jij boft maar!
Dag jongen.
Dag pa.
Dag ma
.
In de auto kotste Amanda de hele tijd – de rit voerde over Great Western Road, langs Loch Lomond, over de Rest-andbe-Thankful, door Inveraray en naar het Crinan-kanaal. Het was drie uur in de nacht toen ze er eindelijk waren. Jeremy tilde haar uit de auto en droeg haar het luxe vakantiehuis aan het water binnen dat ze voor twee weken hadden gehuurd. Twee hele weken samen lezen, wandelen, praten, koken, vissen en vrijen. Hemels.
‘O, fuck, ik heb het kleed in de gang ondergekotst,’ zei Aman da, met een inmiddels vet Schots accent en een stinkende adem.
‘Geeft niet, schat, dat ruim ik wel op. Ga jij maar lekker slapen.’