27
De volgende dag schreef ik in een roes een boze, lachwekkende ontslagbrief. Robert en Penny waren ergens een workshop over huiselijk geweld aan het leiden, dus ik was alleen op kantoor met Danny.
‘Hoe vind je ’m?’ vroeg ik nadat ik hem de
brief had voorgelezen.
Maar voordat hij had kunnen antwoorden, legde ik de brief neer en
begon ik te foeteren.
Het kon toch waarachtig geen toeval zijn, zo betoogde ik, dat mijn
leven in de soep was gelopen zodra ik met mijn baan als
reclasseringsambtenaar was begonnen? Waar je de stress had van
administratief personeel dat uit louter gemene heksen bestond, die
weigerden je te helpen, zelfs als níét helpen veel meer werk was.
De stress van een baas die er nooit was, die ’s ochtends in alle
vroegte briefjes en rapporten in alle postvakjes pleurde en dan
vertrok – naar een cursus omgaan met ziekteverzuim, godbetert. Plus
de stress van cliënten die dronken of hufterig waren en weigerden
weg te gaan voordat je ze geld of een sigaret had gegeven. En dan
de stress je kind te moeten overlaten aan de zorg van diverse
anderen, verspreid over de hele stad. Omdat je godverdomme de
kostwinner was... Omdat je vriend hele dagen en avonden weg was,
god weet waarnaartoe – misschien dook hij wel het bed in met een
ander. De stress dat je weer was gaan roken, dat je een barstende
koppijn had en nog één dag om een rapport af te maken over een man
die iemands oor had afgebeten, en elke dag weer die overvolle
klotewasmand...
‘Stop!’ riep Danny.
Wat een opluchting dat iemand dat zei. Mijn gezicht was rood
aangelopen wegens ademtekort en ik zou niet in staat zijn geweest
zonder hulp te stoppen.
‘Haal diep adem,’ zei Danny, ‘Je leven is niet in de soep gelopen.
Je bent moe en je hebt ruzie gehad met je vriend. Geef mij dat
rapport maar, dat doe ik wel. En ga naar huis,’ besloot hij, en hij
verscheurde mijn aandachttrekkerige ontslagbrief.
Die avond praatten Chas en ik het niet uit; we voerden het gesprek dat ons van andere stellen onderscheidde niet. We onthielden elkaar genegenheid en seks, en ik besefte dat we precies hetzelfde waren als alle anderen, dat mijn handenwrijvende superioriteitsgevoel nergens op gebaseerd was geweest.
De chemie tussen ons was blijkbaar uitgewerkt – twee jaar was kennelijk de grens – en we werden niet meer warm bij de gedachte aan de ander en vonden elkaars kleine hebbelijkheden niet meer vertederend.
De manier waarop Chas soms aan zijn tenen zat te pulken vond ik bepaald niet vertederend. Het feit dat hij de hele avond in zijn atelier werkte maar me geen enkel schilderij wilde laten zien al evenmin. Noch zijn gewoonte om mijn Mach Threescheermes te gebruiken en geen vinger uit te steken naar de drie scheermessen die ik speciaal voor hem had gekocht. Om nog maar te zwijgen van het feit dat hij altijd en eeuwig pizza’s op tafel zette en geen oog had voor uitpuilende wasmanden. Of dat hij me het gevoel gaf een stomkop te zijn omdat hij altijd zo verstandig was en steevast gelijk had.
Ze zeggen dat datgene waardoor je je tot iemand aangetrokken voelt hetzelfde is wat je later afstoot. Ik was verliefd geworden op Chas omdat hij nuchter en aardig was, omdat het hem niet kon schelen hoe anderen over hem dachten en omdat hij mensen in hun waarde liet, wie ze ook waren en hoe ze er ook uitzagen. En inderdaad leek precies dat het probleem te zijn, want ik wilde niet dat hij met Billy Mullen bleef omgaan. Ik voelde me daar niet bij op mijn gemak. Ik had er zelfs een heel slecht gevoel bij.
We zorgden ervoor dat Robbie er niets van merkte dat we een meningsverschil hadden. Ik deed hem in bad, Chas las hem een verhaaltje voor en we bleven nog een paar minuten aan weerskanten van hem liggen toen het bedtijd was. Daarna liepen we zijn slaapkamer uit en hervatten onze stilzwijgende ruzie.
Ik zette een kant-en-klare Thaise curry in de magnetron, at hem in mijn eentje in de keuken op, waste af, veegde en dweilde de vloer, maakte de badkamer schoon, hing de schone was aan de droogmolen en stouwde een nieuwe lading in de machine, legde de kleren voor de volgende ochtend klaar, stopte videobanden terug in hun hoezen en maakte in gedachten een lijst van al deze bezigheden en een tweede van alles wat Chas had gedaan (niets dus). Net op dat moment kwam hij binnen en zei: ‘Laten we een feest geven.’
‘Huh?’
‘Laten we een feest geven. Vrijdag, dan willen
je ouders wel babysitten.’
‘Volgende week is de opening van je expositie, Chas.’
‘Ik heb behoefte aan een feest om me te ontspannen. Wat drinken,
wat kletsen en lekker met jou flirten. Me weer jong
voelen.’
‘Mijn hoofd staat niet naar feesten.’
Hij wist dat ik een hekel aan feesten had. Ik raakte al in de
stress als ik alleen maar dácht aan de organisatie, wat een van de
redenen was dat ik nooit had willen trouwen totdat de onverhoopte
aankoop van een trouwjurk me het hoofd op hol had
gebracht.
‘Dat is jammer. Ik heb al een paar mensen uitgenodigd.’
En met die woorden vertrok hij om te gaan rondklooien in dat
kutatelier van hem, waar misschien wel allemaal blote wijven op hem
wachtten – wist ik veel?
Ik deed geen oog dicht. Ik lag te woelen en te draaien en me af te
vragen wat hij aan het doen was en hoe we hier ooit nog uit moesten
komen. Toen hij thuiskwam en zag dat ik nog wakker was, zei hij:
‘Je bent veel te gespannen. Zo red je het niet. Er moeten hier een
paar dingen ingrijpend veranderen.’
Ik lag me zwijgend af te vragen hoe ik moest beginnen over de
lijsten die ik eerder op de avond had gemaakt van alles wat ik in
huis had gedaan en alles wat hij niet had gedaan, hoe ik hem
duidelijk moest maken dat een feest geen goed idee was en... dat ik
degene was die problemen had. Ik!
Hij zuchtte toen ik niets zei en ging op de bank in de huiskamer
slapen.
Kut.
Dit was niks voor ons. Zo’n stel waren wij niet.
Kut.