8
Jeremy Bagshaw dacht net terug aan de dag dat hij met Amanda trouwde – een heerlijke, fantastische dag – toen Billy, zijn celgenoot, zijn hoofd over de rand van het bovenste bed stak en zei: ‘Mag ik je banaan?’
Billy, een broodmagere zwerver met uitpuilende ogen, was een week geleden gekomen. Hij rilde van de cold turkey nu zijn drugsgebruik, dat hem zestig pond per dag had gekost, zo abrupt was onderbroken. De eerste drie dagen dat hij Jeremy gezelschap hield, had hij als een kat liggen jammeren op het bovenste bed. Het hele frame schudde, zo verwoed lag hij zich te krabben, en het werd bedompt in de cel van de chemische stank van zijn zweet.
‘Sst!’ had Jeremy na drie martelende dagen gezegd.
‘Als je wilt dat ik stil ben, geef me dan iets
om te ruilen,’ antwoordde Billy.
‘Hou gewoon een beetje rekening met een ander,’ zei
Jeremy.
Een seconde later sprong Billy van zijn bed, greep schuimbekkend de
kraag van Jeremy’s poloshirt vast en bracht zijn gezicht vlak bij
dat van Jeremy.
‘Als je wilt dat ik stil ben, help me dan,’ zei hij, en hij duwde
Jeremy op de grond en pakte vijf pond uit zijn zak.
Vanaf dat moment stal hij alles van Jeremy, zijn zakgeld en soms
ook zijn eten, en ruilde het tegen valium, heroïne en wat dies meer
zij, zodat het jammeren en schudden soms even ophield, maar nooit
lang. Sommige gevangenen klaagden tegen hun advocaat dat het
ontwenningsbeleid in Sandhill een schending van de rechten van de
mens was en wilden die klootzakken van de directie voor de rechter
slepen. En het moet gezegd worden dat afkicken zonder medicijnen,
therapie of begeleiding inderdaad geen pretje was.
Billy had graag meegedaan aan het protest en ook zijn advocaat
ingeschakeld, maar hij had het te druk met geld en ruilwaar
ritselen voor drugs. De zus van een goeie vriend van hem had tot nu
toe vijf zakjes heroïne van tien pond naar binnen gesmokkeld door
het spul in de luier van haar baby te verstoppen. (De bewakers
mochten geen baby’s fouilleren.) Hij had ook vriendschap gesloten
met een bewaker die hem wiet had gegeven, voor een absurd hoge
prijs, die zijn beste vriend buiten de gevangenis wel wilde
betalen. Zo redde hij zich, min of meer.
Eerst liet Jeremy de plundering van zijn zakgeld en zijn
voedselvoorraad maar toe, want hij had weinig zin in een
groepsverkrachting in de douches of een jaap met een tandenborstel
met gloeiendhete scheermesjes. Maar nu had hij honger en hij wilde
die banaan straks zelf opeten.
‘Mag ik je banaan?’
Jeremy had maar één banaan en die wilde hij om kwart over twee, na
het luchten, opeten.
‘Nee.’
‘Geef hier, godverdomme.’
‘Zorg maar dat je er zelf een krijgt,’ zei Jeremy met zijn
gevaarlijk bekakte Britse accent.
Billy trok zijn hoofd weer in. De ruzie was voorlopig
voorbij.
‘Gesprek!’ Dat was de hoofdbewaker van het blok, en Jeremy schrok
omdat hij niet wist wat die kreet betekende.
‘Maatschappelijk werker of advocaat,’ lichtte Billy toe, en hij
stak zijn hand uit naar de banaan.
‘Zou u dit voor me willen bewaren?’ vroeg Jeremy aan de
hoofdbewaker, en hij griste de banaan weg voordat Billy hem kon
pakken.
De blik waarmee de man hem aankeek deed vermoeden dat het antwoord
nee was, en dus gooide Jeremy de vrucht maar weer op zijn bed, waar
de rillende gier er ogenblikkelijk bovenop dook.
Jeremy wist dat hij nu niet moest gaan klagen. Het kon die bewaker
geen bal schelen, misschien zou hij zelfs geïrriteerd raken. En een
geïrriteerde bewaker was een veel akeliger vooruitzicht dan een
gestolen banaan.
Hij trok zijn shirt aan en volgde de bewaker de gaanderij op en
twee oude afgesleten houten trappen af naar de eerste verdieping,
waar naast de balustrade ijzergaas was gespannen. Dat was niet
bedoeld om het leven van zelfmoordenaars te redden, nam Jeremy aan,
maar om te voorkomen dat personeelsleden op de begane grond
getroffen werden. Kennelijk werkte het. Er was al jaren niemand
meer gewond geraakt door vallend puin.
Een week geleden was er nog een springer geweest.
‘Code blauw!’ had de bewaker geroepen. Er waren alarmbellen
afgegaan en andere bewakers kwamen met rammelende sleutelbossen
aangehold. Daarna werd alles stil en gebeurde er urenlang niets,
totdat de deur van het blok openging en er een zwart busje voor het
gebouw bleek te staan, met daarnaast een kleine man in het
zwart.
Uit de cel naast die van Jeremy was een dreunend geluid opgestegen,
een dof gebeuk van vuist tegen metalen deur, en daarna uit een
tweede en een derde cel, totdat alle tweehonderd metalen deuren
dreunden onder de vuisten van rouwende gevangenen, die afscheid
namen van de man die eindelijk vrij was en in een zwart busje werd
afgevoerd.
Jeremy wachtte onder het zelfmoordgaas terwijl er nog meer
gevangenen werden opgehaald voor gesprekken, en toen ze allemaal
waren geïdentificeerd en geteld, volgde hij de bewaker naar buiten,
de rechthoekige binnenplaats op, langs blok D en door een
onopvallende deur die bijna naar de vrijheid leidde. ‘Bagshaw!’
riep een andere bewaker, en Jeremy meldde zich en liep mee naar een
hokje.
De vrouw was ongeveer even oud als Amanda, dacht Jeremy
– achtentwintig plus of min een paar jaar. Ze had dik haar, in
laagjes geknipt, en een betoverende glimlach. Naturel. Ze had een
mooi gezicht – spontaan en eerlijk – en droeg in vergelijking met
de advocaten in de andere hokjes opvallend sportieve en modieuze
kleren: goed zittende jeans, een fraai topje, een bijpassend jasje,
laarzen met halfhoge hakken.
‘Ik ben Krissie Donald, hoe gaat het met je?’ zei ze, en ze schudde
zijn hand en keek hem even aan voordat ze weer ging
zitten.
Krissie legde uit dat het Hooggerechtshof had verzocht om een
aanvullend rapport over de achtergronden van de zaak, zodat hij
direct veroordeeld zou kunnen worden als hij schuldig werd
bevonden. Ze mocht niet met hem over de zaak zelf praten, alleen
over de achtergronden. En ze mocht het rapport alleen opstellen als
hij daarmee instemde. Stemde hij ermee in?
Jeremy was verrast door haar optreden. Al het gevangenispersoneel
waarmee hij tot nu toe contact had gehad, droeg handschoenen of was
zorgvuldig getraind om het schudden van handen te vermijden (de ene
hand aan de deurknop, de andere wijzend naar de stoel – ‘Gaat u
zitten, meneer Bagshaw...’). Hij begreep wel waarom: de meeste
handen in de gevangenis bewerkten vierentwintig uur per dag
kleverige penissen. Hij zou die handen ook niet graag
schudden.
Maar Krissie Donald had de zijne wel geschud, en het was fijn
geweest om haar warme, zij het wat zweterige handpalm tegen de
zijne te voelen, net als bij een normaal contact tussen gewone
mensen.
Krissie vroeg of ze ‘jij’ en ‘Jeremy’ mocht zeggen. En of hij het
een beetje volhield, of hij zich goed voelde, goed at en sliep. Of
hij bezoek had gehad. Of hij nog iets van thuis had gehoord. Ze
vroeg van alles wat hij liever niet had willen horen, want toen hij
antwoordde huilde hij, en in Sandhill kon je beter niet huilen.
Sterker nog: dat was uiterst onverstandig.