Meester goossens steekt zijn hand in de lucht als een politieagent, de andere hand spreidt hij over zijn gezicht. De mannelijke leden van Concordia stoppen, ongelijk, onmelodisch midden in de rei.
'Heren,' zegt Meester Goossens, 'de confrontatie met de totale onbenulligheid bezorgt mij ondraaglijke hoofdpijn. Tien minuten pauze.'
Concordia is er stil van. Hun leider is niet in zijn gewone doen. Hij nukt. Zijn assistente, Mevrouw Veremans, werd al afgeblaft, de pianiste kreeg ook een snauw.
Meester Goossens gaat naar de zijbeuk die ingericht is als bar, naar de tapkast die op een vloer staat waarin marmeren en arduinen grafzerken verzonken zijn van ze-ventiende-eeuwse prelaten. Hij sipt van zijn Pale Ale en leest: Biet voor de Siel van den Eerweerden Here Baeckelant.
'Kind, waar ik trek in heb is een rolmops,' zegt hij tegen Mevrouw Veremans.
'Met uitjes, Meester?'
'Met buitensporig veel uitjes.' Hij ziet dat zij bij het portaal met een drietal dames confereert ('Artiesten zijn onberekenbaar.' 'Zij zijn niet zoals wij.' 'Eigenlijk zijn zij als zwangere vrouwen.' 'Haast u, Mevrouw Veremans.').
Hij schrokt de rolmops in twee happen naar binnen. De godin is niet gekomen, zal niet meer komen, dan mag haar verstoten priester uitjes eten. Toch zei zij: 'Waarom niet?' en richtte pal haar heldere betekenisvolle blik op hem. Zij bedoelde dus het tegenovergestelde. 'Waarom zou ik?' Eens te meer heeft hij zich laten vangen door een etiquette die hij niet kent. Zoals, wanneer iemand van haar soort op een bepaalde toon zegt, 'Je moet beslist eens langs komen', je je vooral niet moet melden. Men zou over deze materie een spoedcursus moeten geven op de Normaalschool. Zij zei ook: 'Hoe wonderlijk...' en wou iets over haarzelf kwijt dat eveneens wonderlijk was.
Waarom was zij er niet, is zij er niet? De repetitie begint weer. Hoe stuntelig fladderen zijn verzen onder de kruisgewelven, zonder ritme, zonder melodie! Hij kan scanderen, versvoeten beklemtonen, de maat slaan tot hij omvalt, dit wordt de flop van zijn leven.
De gouverneur zal na tien minuten opstappen. Naar de auteur wuiven op zijn goedlachse, plebejische manier en de plaat poetsen.
De godin zegt: 'Goossens, is het om dit benedenmaats gejengel dat ik door weer en wind naar jou toe moest komen? En wi lje je stinkadem naar iemand anders richten?'
'Nee, nee, en nog eens nee,' gilt Meester Goossens. Hij scharrelt zijn script, zijn regieboek, zijn schrift met aantekeningen, zijn Encyclopedie van de Klassieke Oudheid en zijn authentieke negentiende-eeuwse tabaksblaas bijeen.
'Wij doen toch ons best,' zegt Koeck, de loodgieter.
Meester Goossens brult: 'Als dit jullie best is dan vergeten we best dit hele declamatorium en kan wat mij betreft het hele Cultuurweekend de pot op.'
Hij stapt door de waaiervormige ruimte en wuift hen toe: 'Adiós!' Het weergalmt. Hij vangt het gemurmel van Concordia op. Opstandig? Verdrietig? Vol ontzag? ('Wat een temperament!' 'Hij doet mij aan von Karajan denken, zo egocentrisch.')
Buiten overweegt hij of hij niet naar Sibylle Ghyselen zal telefoneren. Maar hij heeft Maarten op de speelplaats horen vertellen dat zij thuis een antwoordapparaat hebben. Zijn stem die, of hij het wil of niet, onderdanig, zelfs smekend zal klinken, kan op de band ooit als bewijs gebruikt worden. 'Dit is niet aan te bevelen, Willy,' zegt hij en beklimt zijn Solex.
In de verte glimmen de lichtjes van Zavelgem. Hij zou eventjes in De Gouden Haan kunnen binnenslenteren. Kaartspelen of een partijtje vogelpik. Het zou leerzaam zijn. Tenslotte moet je je oor te luisteren leggen bij het idioom van het volk. Dat deed Shakespeare vast. Maar vanavond niet. Dit is de avond van de godin, ook al is zij niet verschenen. Hij zal haar bij het uitgesteld relais van de etappe Gap-Briançon gedenken.
Dan ziet hij haar auto staan, een verlaten sierlijk silhouet met de linkervoordeur wijd open. Ligt zij gewond, vermoord in een sloot? Hoe zal hij haar dan op zijn Solex naar het ziekenhuis in de stad kunnen brengen? De sleutel zit niet in het contact. In het dashboardkastje liggen sigaretten, Tampax, een halve verschrompelde appel, aan elkaar geplakte zuurtjes. Werd zij uit de auto gesleept door een paar gastarbeiders? Hij durft niet meer te bewegen. Maar hij kan hier ook niet blijven. Elk ogenblik kunnen flashes aanflitsen, kan een meute reporters van Het Laatste Nieuws te voorschijn springen. 'Schoolhoofd bij het lijk van verkrachte vrouw.' Doodsbang cirkelt hij rond de bmw. Hij vindt naast een wiel een propje, een wikkel die naar chocolade ruikt. Koud zweet loopt over zijn wangen. Hij rent naar zijn Solex, trapt als dol op het pedaal.
Het huis en de bijgebouwen van de Ghyselens doemen op in de witte mist. Boven de voordeur schijnt waterig licht. De Solex knarst. Op de eerste verdieping niest iemand. Gesnuif en dof getrappel in de boomgaard. De ongemeen schrille bel.
'Meester Goossens,' zegt zij, niet verwonderd, in een Arabisch gewaad, met nat achterovergekamd haar.
'Ik dacht, ik dacht,' zegt hij haastig. 'Dat er iets gebeurd was. Met u. Ik zag uw auto staan.'
Zij trekt de deur verder open, nodigt hem uit in de hall die hij zich majestueuzer had voorgesteld. Het behangpapier met lelies bevalt hem niet. Zij spreekt stilletjes en kalm. 'Mijn auto heeft mij in de steek gelaten. En u maakte zich zorgen om mij? Wat allerliefst.' Door een open deur is een wijde kamer te zien met brede lederen zetels en Oosterse tapijten op een zwarte arduinen vloer, een televisietoestel dat aanstaat zonder geluid.
'Heeft u op mij gewacht?' fluistert zij.
'Natuurlijk. Wij hebben allemaal op u gewacht, ik in het bijzonder.'
Hoe haar gezicht te omschrijven in zijn opus voor het Cultuurweekend volgend jaar, dat geen declamatorium zal zijn maar waarschijnlijk een moderne moraliteit? Als na een immens verdriet, wanneer er geen tranen meer over zijn.
'Ik kan u niet binnenvragen, want Maarten slaapt heel licht de laatste tijd.'
'O, maar ik ga al. Ik wou mij alleen vergewissen of...'
'Hoe verliep de repetitie?'
'Ach,' zegt Meester Goossens. 'Ach, Mevrouw.'
'Wacht.' Zij laat hem staan. Op de tv verschijnen reusachtige zonnebloemen.
Zij komt terug met een knots van een lantaarn. Zij loopt beslist, gewend dat men als een schoothond van een schoolhoofd achter haar aan trippelt, naar een zijgebouw waarvan de onderste helft van de muren verscholen gaat onder bergen stro, en waarvan de zichtbare vakken tussen de kepers niet bepleisterd zijn met leem, zoals het hoort, maar met witgekalkte cement. Folklore van een halve cent. Hij zal haar het laatste nummer van Tijdingen voor Heemkunde sturen. Anoniem. Zij richt de lamp op een miserabel gerestaureerde eiken deur en dan gaat het licht aan in een verbouwde schuur waar Chesterfields staan, een antiek bureau, een biljart met verwarmingsinstallatie, een reusachtige kapstok gemaakt van geweien.
'Gaat u zitten.'
Hij laat zich met een schetterend geluid vallen in een van de Chesterfields.
'Vertel me,' zegt zij.
'Er is zoveel te vertellen,' begint hij vermoeid, maar bedenkt dat hij in de sfeer van de Concordia-repetitie is blijven steken. Opgewekt roept hij:
'Speelt u biljart?'
'Mijn man.'
' 's Avonds na zijn werk?'
'Drie keer per week met zijn coach.' Zij schuift een paneel in de houten wand weg, waarachter zich een metalen rek vol geluidsapparatuur bevindt. Ook een plank met flessen. Een koelkastje. Een honderdtal cd's.
'Wat praktisch,' zegt Meester Goossens. Zij vraagt wat hij wil drinken. Overmoedig zegt hij: 'Hetzelfde als u.'
'Whisky dan,' zegt zij. Zij drukt een knop in. Als hij het niet gedacht had. Satie. Een achtergrondmuziek van commercials voor hondebrokken, bronwater. Het gerinkel van ijsblokjes.
'Gezondheid.'
'Shalom,' zegt Meester Goossens. Prerafaëlitisch ziet zij eruit, zou zij eruitzien met bloemenkransen in haar haar, gedrapeerd in brokaat.
Zij luisteren naar Satie, riedeltjes, ijspegels.
'Ik meen Ciccolini te herkennen,' zegt hij. 'Persoonlijk vind ik hem nogal slordig, zeker als je hem vergelijkt met Reinbert de Leeuw.'
'Schei toch uit, man.'
Zij gaat op de rand van het bureau zitten, zij laat ijsblokjes in haar vierkante zware kristallen glas rinkelen.
Meester Goossens bet zijn hoofd met zijn zakdoek, gelukkig een schone. Lieve Liliane.
'Ik heb nagedacht, Mevrouw. Over de situatie. Onze Maarten bevindt zich duidelijk in een identiteitscrisis. Het pervers-polymorf stadium waarin de ontvankelijkheid maximaal...'
'Alstublieft. Niet over Maarten.'
Hij moet plassen. Hij mist zijn pijp.
'De repetitie ging niet naar uw zin, heb ik begrepen,' zegt zij.
'Een declamatorium stelt grote eisen. Er is weinig thematische structuur en voor een lyrisch drama als het mijne dat het gewone referentiekader mist...'
Een plofje. Haar sandaal die op het tapijt valt. Haar teennagels zijn parelmoer gelakt.
'Is het toeval dat Cybele klinkt als Sibylle?' Hoe zij haar eigen naam uitspreekt, vertrouwd en toch proevend.
'Sibylle heeft ook de twee i's van Willy.'
'Willy?'
'Mijn voornaam. Een toeval, vraagt u? De wereld lijkt op toevalligheden te berusten en op noodzaak, als men evenwel de dingen nauwkeuriger onderzoekt...'
'Zoals u doet?'
Zij lacht hem uit. Hij verheft zijn stem. De whisky werkt. 'Wij zijn geen beesten, overgeleverd aan het toeval.'
'Toch wel,' zegt zij hees.
Hij verheft zijn stem tot een gesmoorde kreet. 'Als het zo is, als u dat werkelijk meent...' Hij schuift uit de sofa met hetzelfde kleffe geluid als daarnet en knielt, zakt verder voorover tegen haar been dat hij met kussen en likjes overlaadt. Zij spreidt haar armen en tilt de panden van haar witte zijden djellabah op en legt ze over zijn hoofd en schouders.
'Wil je mij niet zien?'
Zij schrikt van de kwelling in de stem onder haar.
'Jawel,' zegt zij. 'Zeker. Maar nu niet.'
Zijn rasperige wang wrijft langs haar dijen, klimt hoger.
'Je mag aan iemand anders denken,' zegt de lage, gepijnigde stem.
'Niet meer spreken,' zegt zij met haar ogen dicht.