Meester willy goossens mag niet naar de finale van het bowlen op bbc 2 kijken van zijn vrouw Liliane omdat haar schatteboutje vandaag al meer dan genoeg zijn ogen heeft versleten bij het verbeteren van het huiswerk en op zaterdag is haar Willy helemaal van haar, waar of niet, mijn piepkuikentje? Liliane, een volwassen vrouw van vierendertig, werkt grondig op Meester Willy Goossens zijn zenuwen als zij zo bakvisachtig doet, maar hij is uit liefde met haar getrouwd en dat schept verantwoordelijkheden. Het is overigens ook voor zijn bestwil, zoals zij er ook op let dat hij niet te veel koolhydraten mengt met vetten, zoals zij ook de roos van zijn jasje schuiert.

Meester Goossens luistert naar brt 3, want dat is vaak heel leerzaam. Ooit zal men, al is het in een verre toekomst, op brt 3 een uitvoering geven van wat nu als typoscript vóór hem op het eiken bureautje ligt, zijn opus 1, een map met zesendertig quarto-bladen erin. Op de map is een etiket met paarse randjes geplakt, daar staat zijn naam op in schuine letters, daaronder de titel in kapitalen CYBELE, daaronder een streep en daaronder onderstreept: declamatorium. Zesendertig pagina's. Een winter lang heeft hij gewanhoopt, avond na avond. Terwijl Liliane naar de tv keek, heeft hij gekrast, geschrapt tot op dat heuglijke moment in mei dat hij zijn vulpen heeft neergelegd en voor zich uit heeft gefluisterd: 'Einde. Beter kan ik het niet.' Liliane las het en zei: 'Het is diep, mijn kwarteltje, heel diep, maar wel antiek.' Hij legde haar, af en toe voorlezend uit een Prismapocket, de diepe bedoelingen uit, de verwijzingen, de citaten, de structuur. 'Het is magnifiek, ventje, zoals alles wat je opgeschreven hebt, maar het is te diep voor mij.'

26

Hij heeft het toen allemaal herschreven. Bij elke zin verbeeldde hij zich hoe het in haar armoeiige duffe brein zou overkomen, en een maand later was hij klaar met de uiteindelijke versie. Hij heeft het haar niet voorgelezen, dat had hij al die avonden al in gedachten gedaan. Soms vroeg hij zich af of hij wel een sprankeitje talent had als het zo moeilijk moest ontstaan, zo bijziende, verkrampt en hopeloos, maar dan dacht hij aan Flaubert en Jeroen Brouwers die allang tevreden waren met een regel of drie vier per dag. En dat waren beroepsschrijvers, die werkten daar een hele dag aan, terwijl hij de zorg had voor de gemeenteschool, voor de Bond van Heemkunde, voor de regionale berichtgeving in De Morgen, voor de activiteiten in het kader van het Cultuurweekend en voor zijn gezin, Liliane en hun zoontje Corry, zijn oogappel.

Goossens weegt het typoscript in zijn hand. Hij weet zeker dat de schepen van Cultuur aangenaam verrast was door het gewicht toen hij Cybele overhandigd kreeg. 'Maar Goossens, u bent op tijd, wij zijn dat niet gewoon bij artiesten.'

'Ik heb misschien niet zoveel talent, mijnheer de schepen, maar ik kom mijn afspraken na.'

'Ik zal het zeker nog deze week proberen te lezen, maar u weet, deze week hebben we het debat over de aanbesteding van onze stedelijke bibliotheek.'

'Natuurlijk, mijnheer de schepen.'

'Cybele, Cybele, op het moment ontsnapt het mij, iets uit de oudheid, nietwaar?'

'De godin van de vruchtbaarheid.'

'Juist, precies.'

'Ik heb het nogal licht gehouden, mijnheer de schepen, onze mensen, nietwaar? Als het boven hun petje gaat, nietwaar?'

'Proficiat, Goossens, mooi op tijd.'

De schepen had de titel met een k uitgesproken. Maar het was delicaat om hem te verbeteren. Alhoewel: verbeteren. Kybele is correct. En alleen zonderlingen, maniakken, geobsedeerden zouden Cybele zeggen omdat de s-klank bepaalde emotionele echo's heeft. Meester Goossens glimlacht. Hij hoort Liliane met pannen bezig. Hij kijkt snel het tv-programmablad in. Misschien haalt hij vanavond nog net de etappe Gap-Briangon in uitgesteld relais. Gewoon straks de repetitie van Cybele een beetje vaart geven. 'Tempo, tempo, dames!' Of de repetitie onderbreken, met een slappe hand over de wenkbrauwen wrijven, 'Jongens, ik kan niet meer, het spijt me, ik ben overwerkt.' Maar dat wordt natuurlijk overgebriefd aan de schepen op het stadhuis. 'Goossens loopt op zijn laatste beentjes.' 'Goossens heeft aids.' Nee, gewoon kwaad worden. Zijn ongebreidelde zucht naar perfectie krijgt de bovenhand, maakt zich van hem meester, hij gooit zijn script tegen de muur, hij slaat met de deuren, hij brult: 'Amateurs!' en rent naar zijn auto. Om kwart over elf is hij thuis, Liliane ligt al op één oor, en de sportuitzending begint, gedempt geluid, hij achterovergeleund, Pale Ale in de hand. Maar 'amateurs' mag hij niet roepen, want zij beogen niets anders te zijn dan onbetaalde vrijwilligers die hun nachtrust opofferen voor de kunst. Wat kan hij wel roepen? 'Onnozelaars'?

brt 3 zendt Beethoven uit, een trio. Hoe aangenaam, kalmerend.

Liliane komt binnen en vraagt of hij vanavond nootjes in de sla wil.

'Nootjes?'

'Het staat in Marie-Claire.'

'Welke noten?'

'Walnoten.'

'Er zijn nu toch geen walnoten.'

'Uit een blik, gekje.'

'Doe watje zelf het lekkerst vindt, Liliane.'

Af en toe zegt Meester Goossens tot zijn collega's: 'Ik ben het leven dankbaar dat ik Liliane heb.'

Liliane vraagt of zij vanavond een omelet met spinazie zal klaarmaken. Dat is licht, in spinazie zit ijzer en ijzer is goed voor het geheugen en dat geheugen heeft haar meneertje koekepeertje nodig als hij vanavond moet repeteren. Zij draait de knop van de radio om. 'Die muziek is zo deprimerend, vind je niet? Of had je 't willen horen? Zal ik het weer aanzetten?'

'Laat maar,' zegt Meester Goossens.

'Dan laat ik je weer aan het werk.' Maar zij blijft staan. 'Kusje,' zegt ze.

Meester Goossens kust.

Toen ze besloten te bouwen wilde hij zijn bureau naast de veranda. Maar Liliane zei: 'O nee, dan ga je je daar uren en uren afsluiten en dan zie ik je niet. O nee, ik kan je niet zo lang missen, mijn hartje. Al van toen ik een klein meisje was heb ik een hekel aan deuren die op slot kunnen.'

Vandaar dat hij nu aan zijn eikehouten bureautje zit in een annex van de woonkamer, van de woonkamer en de keuken gescheiden door een halve muur. De lucht van soep en uien daalt weerkaatst door het plafond over zijn haar en zijn papieren. Haar plotse gilletjes, als een breipen losschiet of als zij zich stoot, haar boeren en winden dringen door in zijn delicate, raadselachtige, creatieve gedachten waarvan de neerslag Cybele heeft besproeid.

Beethoven is de grootste van ons allen, hij overwint de pijn.

Want soms voelt Meester Goossens een neerslachtigheid die hij niet kan tegenhouden, alsof hij in het verkeerde lichaam zit, in een verkeerde wereld verkeert, in een vijandige tijd moet dwalen.

Het overkwam hem laatst toen hij zijn eigen Corry zag babbelen met Maarten Ghyselen die bij het hek van de speelplaats op zijn moeder stond te wachten. Het contrast tussen beide jongens van dezelfde leeftijd deed hem pijn. Corry begint steeds meer op Lilianes broer Johan te lijken, dezelfde stompe neus, die vooruitstekende onderlip, de ongave huid. Maarten is de schoonheid zelf.

Brave Corry die bang is voor het donker, voor het onweer, voor alle honden (terwijl zijn vader liefst zo'n trouwe aanhankelijke Mechelse schaper zou willen hebben die tijdens de winteravonden met zijn natte neus tegen hem aan zou springen en dan zijn zachtjes hijgende kop in zijn schoot zou leggen), hing aan Maartens lippen en Maarten hield een of ander betoog met zijn handen in zijn broekzakken, zelfverzekerd, zelfgenoegzaam als zijn moeder. Meester Goossens is naar het hek gewandeld, heeft nonchalant gezegd: 'Corry, Mama wacht op je', en 'Alles O.K., Maarten?' en heeft toen zijn hand in Maartens warme jongensnek gelegd, waarna het lange, klamme haar over zijn vingers viel. 'Jazeker, Meneer,' zei Maarten terwijl hij naar de gillende jongens van de hoogste klas keek die aan het volleyballen waren.

'Meneer.' Niet 'Meester', zoals de andere jongens. En toen was hij zonder een woord of een gebaar naar Juffrouw Dora gerend die vanachter de volleyballers te voorschijn kwam. 'De pijn van de afgunst is als een bijtende winterwind' luidt de vierde regel van pagina veertien van Cybele. Wat is overigens die vreemde verhouding tussen Maarten en Juffrouw Dora? Ze staan altijd ergens samen te smoezen. Hij gunt het juffrouw Dora niet. Het mens is maanziek. Want ongetrouwd. Politiek benoemd. Als het aan Meester Goossens lag, trapte hij haar zijn school uit, terug naar de nonnenschool waarzij thuishoort. Op zulke ogenblikken van verwilderde pijn zou Meester Goossens Maarten willen bevelen zijn haar te laten knippen. Hij zou het kunnen doen op grond van bepaalde instructies van het ministerie. Maar het mag niet. Nooit. Het zou zijn als het afhakken van de neus van een marmeren Kouros. Maartens moeder zou het overigens nooit dulden. Terecht.

Volgens Liliane heeft Maartens moeder sedert haar man de deur uit is niet één minnaar gehad. Vrouwen merken dat van elkaar. Vrouwen zijn wonderen. Liliane zowel als Sibylle, elk op haar niveau.

Hij heeft Sibylle uitgenodigd voor het Cultuurweekend. Niet uit eigen naam natuurlijk maar namens het Cultuurcomité. Nietsvermoedend, hautain, zelfingenomen zal zij op de derde rij, op stoel nummer vierentwintig, zitten, en naarmate het declamatorium zich ontvouwt, zal de dame kippevel krijgen, haar dijen tegen elkaar persen, hongerig naar de coulissen staren waar zij meent dat de dader van de genadeloze portrettering van haarzelf zich verbergt, en dan weer verder, als het wild konijn in de au tokoplichten in het veld, naar de Cybele in het voetlicht staren, en besluiten: 'De auteur van deze schandelijke openbaring kent mij, heeft mij ontleed, verafgoodt mij, werpt zich aan mijn voeten, tussen mijn dijen.' De rei van de eunuchen, waar de leden van Concordia nog altijd, na zoveel repetities, om moeten schateren, zal haar doen glimlachen. De rei van de nimfen moet haar tot in het bot treffen. Meester Goossens zegt het onhoorbaar tot zijn boekenkast: 'O, gij die in de bossen woonachtig zijt en heerst over de ongetemde dieren, o gij, die mijn oog verblijdt alsook mijn hart, mijn zenuwen, mijn klieren!' Onbeschaamd platte rijmen, jazeker, en Bruno Geerts van Het Laatste Nieuws zal er zijn neus voor optrekken, omdat de kinkel niet weet dat Goethe dergelijke rijmen niet beneden zijn stand vond voor zijn Faust, maar zij, zij die dit geïnspireerd heeft zal het herkennen, want wie anders in de streek woont in een boomgaard vlak bij de Zavelgemse bossen, welke andere godin houdt er schapen en parelhoenders?

'Zij die in heimelijkheid wordt bemind en op de heuvels zwerft met haar enig kind.' Het staat al op pagina drie, hoe kan het haar ontgaan? Zij zou zijn aanbidding nu al moeten aanvoelen, al is daar nog geen glimp van zichtbaar geweest. Of wel? Laatst stond zij bij Rik de bakker met twee broden onder haar arm. 'Hallo, Meester,' zei zij en schoof langs hem heen. 'Meester.' ('Ik erken u als mijn veeleisende, almachtige en toch slaafse meester.')

Die namiddag had hij tijdens de rekenles achter elkaar de voorlaatste pagina van Cybele geschreven met rijmen en al.

En toch pijn. Anticiperende pijn. Want Cybele zal uitgejouwd worden. Het kan niet anders. Men zal nooit aannemen dat een dorpsschoolhoofd tot enige visie in staat is. Men zal het een antieke visie vinden. Zijn collega's, de turnleraar op kop, zij die op één mei met brallerige slogans in de stoet lopen, zullen grijnzen. Hij zal de vieze, onbegrijpelijke plek zijn van het Cultuurweekend, waarin, naar het wachtwoord van de Minister, de eetcultuur, de modecultuur, de vrijetijdscultuur hoogtij zal vieren. Liliane voelt dit ook aan. Zij zei: 'Beertje, het liefst ga ik niet mee naar de Sint Servatiuskerk want ik zal beven van de zenuwen. Ik weet wel dat alle grote geesten tijdens hun leven uitgejouwd werden, maar je mag mij niet vragen om erbij te zijn.'

Of zou hij vóór de voorstelling een gestencild blaadje aan de aanwezigen laten geven met een toelichting? Want tenslotte moet de gewone toeschouwer in één uur en een kwartier iets slikken en verteren waar hij maanden over heeft gedaan, maanden van studie en gepeins met behulp van mythologische encyclopedieën en referaten. Meester Goossens noteert driftig op een enveloppe van het ministerie: 'De wil als hoogste pijn brengt extase voort die uit zichzelf voortkomt, een identieke extase als van de zuivere intuïtie.' Als zij het dan nog niet snappen!

Liliane komt binnen, zij vlijt zich tegen hem aan. 'Willy, ik weet niet wat ik heb. Ik ben zo ongedurig. Willy, moet het vogeltje niet eens bij het muisje op bezoek?'

'Zo meteen,' zegt Meester Goossens. 'Binnen tien minuten. Ik moet nog iets noteren.'