Maarten kauwt op een mondvol gras. Wat de dieren eten en waar zij tevreden mee zijn. Toen hij van het ko-nijnehok naar de boomgaard vluchtte heeft hij iets gedaan dat om boete vraagt. Erger, dat om excuses vraagt. Want hij heeft: 'Val dood!' geroepen naar de moeder van zijn moeder. En zo luid dat God de vader het, zelfs in een verstrooid moment, wel heeft moeten horen. En als hij het niet gehoord had kon hij vanavond, als hij de rekening opmaakte van alle zonden begaan in Zavelgem, op een van zijn goddelijke videoschermen zien wat er zich in het hoofd van Maarten Ghyselen had afgespeeld, namelijk Oma die struikelde over een slordig door diezelfde Maarten Ghyselen achtergelaten tol, Oma die in een vertraagd gewiek van armen en reigerbenen neerkwam met haar rug recht op een aardappelmesje dat opgericht stond, een aardappelschil nog gekruld rond het lemmer. Oma die de Heilige Geest gaf. Wat zou God de vader doen? Een bliksem doen knetteren uit zijn wijsvinger, gestrekt naar de dader die in zijn bed vanavond het boek leest met een zaklamp? Of, geruisloos door de nacht zijn zoon sturen in de vorm van een zwaardvis?

'Val dood', zelfs al was het niet echt gemeend, was in ieder geval onbeleefd. Maar hoe roep je zoiets beleefd? Zoals het zwartomrand in de krant staat? 'Oma, ontslaap in de vrede van de Heer'? 'Oma, ga in alle stilte van ons heen'?

Maarten komt bij de tomatestruiken. Richards naakte voeten steken eruit, als afgehakt door de donkergroene bladeren, lange tenen vol zand. Richard snurkt zo hevig dat het lijkt alsof hij de volle gave tomaat boven

zijn hoofd van de borstelige stengel wil blazen.

'Hé, luiaard, luilak, lamzak.'

Richard doet één oog open. 'Hoe laat is het?' Hij zit op zijn knieën. 'Ik moet hier al een tijdje liggen.'

'Meer dan een uur,' liegt Maarten.

'Ventje,' zegt Richard. Maarten herkent de bede, hij schudt zijn hoofd.

'Nee!'

'Toe. In de keuken in de ijskast. In twee minuutjes zijt ge over en weer.'

'Nee, Richard.'

'Uw oma zal u nooit zien. Ge zijt een rappe duivel.'

Maarten dubt. Als hij op Richards bede in zou gaan, als hij de zonde van de drankzucht zou aanwakkeren die mensen verandert in dom gevaarlijk vee, wat kan hij dan als tegenprestatie vragen?

Richard zit op zijn hurken. De tomaat wiebelt.

'Het kruis is kapot,' zegt Maarten. 'Je moet een ander maken.'

'Doe ik vandaag nog. Nou, waarop wacht ge?'

'Eerst een nieuw kruis.'

'Zo meteen.'

'En een sterker.'

'Is het andere niet te repareren?'

'Nee,' zegt Maarten en laat de brede splinter zien die hij op zak gestoken heeft als een relikwie.

'Ik maak er zo meteen een nieuw. Ga nu naar de keuken.'

'Nee,' zegt Maarten.

Richard vloekt hard en lang zoals hij dat bij de soldaten geleerd heeft.

'Doe niet zo hysterisch, man,' zegt Maarten en laat de man achter in het zand.

Richard lijdt nu pijn, maar wat is dat vergeleken met wat Juffrouw Dora lijdt, Juffrouw Dora met haar stervend lijf, bedreigd door de vrijdenkers en hun gehoon.

Maarten houdt de houtsplinter voor zijn neus, buigt zich ver voorover, zoemt en snelt langs de wegspringende schapen. Zijn spies, zijn zwaard, is niet scherp, niet lang genoeg, maar het geeft niet. Hij is net zo min een echte zwaardvis als Jezus een vis is. Het is een metaalfoor. Zoals in de gewelfde wijnkelders van Rome de Katholieken, die daar schuilden voor de politie van keizer Nero die hen naar de leeuwen wilde gooien, een vis tekenden op de muren. Om elkaar signalen te geven. De Katholieken waren de vissers en Jezus de vis, tegelijkertijd de grootste, de mooiste, de sterkste, de slimste vis van alle zeeën. De grootste? De walvis is geen vis. De dolfijn? Die is te tam, een Flipper, altijd klaar om te helpen, die kun je niet serieus nemen. De haai, ja, maar die is écht gemeen. Nee, er valt niet over te discussiëren, de edelste is de zwaardvis. Links van Maartens bank in de klas op de plaat. Glad als een onderzeeër, een stalen gestroomlijnde lange ballon, met stekelvinnen, Xiphias gladius. Zijn vlees is niet te eten, hij slaapt nooit, hij weegt duizend kilo, zijn zwaard is scherper en sneller dan dat van Zorro. Hij wordt alles gewaar, de dode vissen, de zieke vissen, de vissen met een letsel die kuchen, en dan flitst hij erheen en slokt ze op. Hij valt walvissen aan en hoewel hij nooit hysterisch is, valt hij ook boten aan waarvan hij denkt dat zij zich als walvissen vermomd hebben en dan breekt zijn zwaardpunt soms af maar die groeit bij mirakel meteen weer aan, want hij moet als de bliksem, engelachtig en beestachtig tegelijk, de zondaars en de tollenaars aan mootjes hakken. Donkerpaars in de ijskoude stromen onder zee.

Mama fietst op de weg. Mama gaat naar het terras.

En ja hoor, het gejammer van haar moeder breekt los. Maarten sluipt naar het huis.

'Zij hadden het schaamrood op hun wangen.' (Zij, dat zijn Richard en hij.) 'Ik zeg alleen wat ik gezien heb, Sibylle, zij waren betrapt, ik voelde dat meteen. Sibylle, je hoort niets anders tegenwoordig dan over kinderen die lastig gevallen worden en het komt pas jaren later uit.'

Hij kan Mama niet verstaan. Zij zal haar moeder weer gelijk geven.

Pas een uur later glijdt hij het huis binnen en vindt hij Mama in haar slaapkamer. Zij zit op de rand van het bed dat Papa speciaal voor haar heeft laten maken de eerste week dat zij getrouwd waren. Ingespannen, voorovergebogen wrijft zij met strelende bewegingen over haar benen met een elektrisch tevreden egaal brommend doosje dat haartjes uittrekt. Zwarte stofdeeltjes vliegen over het witte laken, stipjes van de fijnste viltpen.

'Je hebt mij mooi voor schut laten staan,' zegt zij zonder opkijken. 'Meneer Goossens was er het hart van in. Je hebt dit allemaal verzonnen na die dwaze Quo Vadis-film.'

'Zo heette die film niet.'

'Om het even. Dat je je moeder zo voor schut kunt zetten. Maar ik zal het je betaald zetten, wacht maar. En ga nu maar uit mijn ogen.'

Hij verroert zich niet. Hij staat met één voet op de open lade van de spiegelkast waarin allerlei satijnen frutsels liggen. Zij doet alsof ze hem niet ziet. Zijn ogen branden. Hij mag niet spreken. Juffrouw Dora mag niet gemarteld worden tijdens haar leven. Ongehinderd, blij, moet zij naar de eland gaan, onbesmeurd door zijn verraad. Mama gaat naar de badkamer. Hij volgt haar. Hij gaat op de wc-bril zitten terwijl zij in de spiegel kijkt, haar kin betast, haar wimpers met olie insmeert, oorbellen past en weer opbergt, haar hals poedert, en er een onbekende vrouw ontstaat, met holle wangen, slanker en langer in haar glimmende beige onderjurk, onzeker wiegend op schoenen met hoge hakken, die zegt: 'Wat is dat met jou en Richard? Oma zegt dat jullie samen in het konijnehok zaten.'

'Oma is een heks.'

'En jij bent een doortrapte leugenaar.'

'Mama.'

'Ik heb geen zin om me nu met jou bezig te houden. Ik wil niks met leugenaars te maken hebben.'

Verdoemde tranen. Hij ritst wc-papier af, doet alsof hij zijn neus moet snuiten, bet, van haar afgewend, zijn ogen.

'Komt Richard soms aan jou? Trekt hij zich tegen jou aan? Als om te vechten?'

'Nee.'

'Nooit? Doet hij niet iets anders datje niet durft zeggen?'

'Nee.'

'Je bent niet van hem weg te slaan de laatste weken.'

'Richard is een goed mens. Het is waar dat hij in het gevang heeft gezeten maar dat kwam omdat hij vrouwen heeft geholpen.'

Zij houdt op met haar haarwortels te onderzoeken.

'Omdat er in het stadje waar hij woonde een vrouwenziekte is uitgebroken. De vrouwen konden niet meer lopen, zo zwak waren zij en uitgeteerd, zij konden de trappen van het hospitaal niet meer op. En hij heeft ze genezen met medicamenten die voor dieren bestemd zijn, waar hij alles van af weet en omdat dat niet mag bij mensen hebben zij hem aangehouden. Terwijl die vrouwen gezonder werden dan ooit!'

'Maarten, hij is veroordeeld omdat hij zorgde dat die vrouwen geen kinderen kregen.'

'Wilden die vrouwen geen kinderen?'

'Nee. En hij kon dat met een, een ingreep regelen.'

'Nou, en dan.'

'Wat en dan?'

'Zij wilden die kinderen toch niet? Als je je kind niet gaarne ziet of als je denkt dat je je kind als het groter wordt niet gaarne meer zult zien, dan kan je toch beter geen kind krijgen.'

'Er zijn wetten...' zegt Mama, maar Oma komt binnen, zuchtend, met stapels badhanddoeken in haar schriele armen. Zij zegt dat mannen die gestudeerd hebben op kosten van het land en dergelijke praktijken uitoefenen allemaal meteen op de elektrische stoel moeten worden gezet.

'Welke praktijken?'

'Dat hoor je wel als je groter wordt.'

'Moet Richard op de elektrische stoel?'

'Geen uitzonderingen, geen politiek gekonkel, direct een proces en afgelopen.'

'Moeder,' zegt Mama. Zij trekt een witte zijden jurk aan, loert tersluiks, als bespied, in de spiegel. Als je alle uren zou optellen dat vrouwen in de spiegel kijken, hebje de lengte van het leven van een kind van zes. Waar gaat Mama naartoe? Waarom kondigt zij niet van tevoren aan dat zij de deur uitgaat voor een hele avond, zodat hij zich daarop kan voorbereiden? Maarten laat zich midden in het grote bed vallen waar hij een jaar geleden, nee minder, nog tegen Papa aan mocht liggen 's zondags, een warme, behaarde Papa die luisterde naar de Taalstrijd op de radio en het soms uitgierde. Maarten lachte soms mee om Papa plezier te doen. Wat valt er te lachen om woorden die van betekenis veranderen, woorden die op elkaar lijken en daardoor bespottelijk worden? Maarten kan niet lachen om dingen die veranderen, zoals dit bed dat veranderd is sedert Papa er niet meer in ligt.

'Oma, op welk metaal zitje warm als het koud is?'

'Maarten, mijn hoofd staat daar niet naar.'

'Een elektrische stoel!'

Zieje wel, de twee vrouwen lachen ook niet. Jezus lacht nooit, tenzij heel stilletjes tegen de kleine kinderen die naar hem moeten komen. En het zijn nooit zijn woorden die veranderen, maar hij zelf, in een vis, in brood, enzovoort. Hij is ook een wijnstok, wat dat ook moge betekenen.

'Waar ga je naar toe, Mama?'

'Dat gaat je geen bal aan.'

Maarten slentert naar de trappengang en schiet dan onhoorbaar, als in het diepste water tussen grotten, naar de keuken. De twee vrouwen zullen nog een tijdje bezig zijn, Oma met kankeren, en Mama met zich optutten.

Uiterst behoedzaam trekt hij de provisiekast open, de deur piept, hij houdt zijn adem in, maar er komt geen geluid van boven. Hij vindt suiker. Het probleem is alleen: welke suiker? Kristalsuiker glijdt lekker maar lost misschien niet zo gauw op. Bruine suiker kan men beter op die afzichtelijke matses doen. Poedersuiker wordt het, geschikt voor aardbeien, wafels en voor wraak. Van een pagina van De Standaard vouwt hij een vormeloos puntzakje, hij giet er feilloos de suiker in, sluit de bokaal. Op de toppen van zijn tenen over het zwarte arduin en dan voorzichtig tippelend naar de garage. Hij meent ver weg, in het tomatenveld, Richard te horen snurken. Hij gaat naar de bmw, opent het klepje. Hij schroeft makkelijk de benzinedop los. Zo meteen duchtig zijn handen met zeep schrobben vanwege de geur. De wraak volbracht, loopt hij kaarsrecht, wijdbeens, met gespreide handen naast de twee revolvers op zijn heupen, naar de schapen, zoals Clint Eastwood die nooit kinderen heeft in een film (net als Jezus), maar die wel - en dit heeft Maarten nageteld op de vertraagde, stopgezette video - zeven- of achtenveertig doden achterlaat in Een handvol dollars.