Maarten zou het liefst als Clint Eastwood (die de jongens op school Cleinte Eestwot noemen) de heuvels opklimmen, met wijde, besliste passen, handen langs de heupen de revolvers aaiend, maar dat zou ketterij zijn met een kruis op je schouders, dat hoort bij de dagen van vroeger, toen hij nog niets wist over Jezus en toen Juffrouw Dora hem het boek nog niet gegeven had dat hij schichtig in het grootste geheim op zijn kamertje leest en bijna uit zijn hoofd kent.
Hij schuifelt behoedzaam door het droge gras zoals hij Jezus op de televisie heeft zien doen, slepend, doodmoe, maar toch zo snel mogelijk want hij moet de berg Goliath bereiken vóór de anderen, in het bij zonder vóór Onze Lieve Vrouw en haar zuster Magdalena, die niet aan de voet van het kruis kunnen beginnen met wenen als de hoofdacteur er nog niet aan hangt. Ondertussen zwiepen zilvergehelmde Romeinse soldaten met rijsjes over zijn rug, die naakt had moeten zijn met scharlaken striemen maar dat wil Mama niet. Zelfs in deze hitte is zij bang dat hij verkouden wordt. Mama is tegen God. Dat heeft zij geleerd van Papa die een heiden is en een meisje heeft.
Het kruis weegt zwaar. Hij zou Richard kunnen vragen om van alle uiteinden een stuk af te zagen, maar Richard was zo opgetogen geweest over zijn handwerk, het zou zijn hart breken. Een hart kan breken. Jezus, wat weegt dat kruis. Niet zo zwaar als bij Jezus natuurlijk, die viel almaar door, die hebben ze de laatste meters verder moeten slepen. Het was dan ook gemaakt door zijn vader, althans door de man van Jezus' moeder, die timmerman was.
Ondertussen bespotten onzichtbare Farizeeërs hem als hij het hek van de boomgaard bereikt. 'Aha, daar komt de eland!' Onder de Farizeeërs en andere lafaards van Joden bevinden zich Achiel de postbode, Rik de bakker en verschillende jongens uit zijn klas. Ze pulken in hun neus en schieten de snotballetjes naar zijn gezicht. Hoe was het woord ook weer? Zij hoonden hem. 'Hé, ben jij de eland? Moet jij eerst nog niet wat groeien? En wat is dat voor een baard, eland?'
Maarten heeft de baard gemaakt van draadjes grijze wol die hij uit Mama's kast heeft gestolen en op zijn wangen geplakt met extra sterke, voor leer, stof en fluweel aanbevolen lijm. De baard jeukt als gek, maar wat is dat vergeleken met iemand bij wie dwars door de handpalmen en de voeten spijkers zijn geklopt?
Dwars door het onaflatende gesmaal van de Farizeeërs met hun Joodse tabbaarden, tulbanden, tabaksbaarden hoort Maarten zijn moeder roepen. Hij moet in bad voor Oma komt. Misschien, je kunt nooit weten, heeft Oma peperkoek met brokjes gekonfijt fruit bij zich. Jezus, de eland, kwijlt. Maar hij mag niet ingaan op de lekkere, zoete hoofdzonde gulzigheid. Alleen al hiervoor, omdat zij hem met de smeltende, mierzoete verleiding in het nauw brengt, zal Oma als zij doodgaat een dezer dagen naar het vagevuur moeten waar de zondaressen zonder eten wachten tot de eland beslist of zij verschroeid zullen worden tot het einde van de tijden der tijden, ofwel opgehesen zullen worden tot in de hoogste wolken waar Jezus zit te lachen en zegt: 'Kom maar binnen, wij hebben u verwacht, mijn vader en ik.'
Het kruis dreigt van zijn kletsnatte schouders te glijden. Vooral omdat hij zijn best moet doen om, op weg naar de berg Goliath, geen kever of rups of mier te vertrappen. Vandaar dat jezus op de televisie mooi in het midden van een baan rood zand liep te wankelen. Het enige datje mag vertrappen, moet vertrappen, als je haar ooit tegenkomt, is de slang die in de appelboom van het paradijs woont.
Zijn moeder brult dat zij haar moeder van het station gaat ophalen.
'O.K.!' schreeuwt Maarten terug.
'Ga onder de douche!'
Nee, Mama, de boete gaat altijd voor. Mama roept weer. De rubberband rond zijn voorhoofd waarin hij plastic hulsttakjes heeft gepropt spant steeds meer. Op een bepaald ogenblik kreeg Jezus hulp van een simpele voorbijganger in bestofte werkkledij. Maar hier zijn geen voorbijgangers, want zij wonen in een streek waar Jezus nog niet is voorbijgekomen, zei Papa. Wat zou Papa opkijken als hij hier in zijn Porsche langs kwam rijden en de zoon van God in de gedaante van zijn eigen kind in zijn boomgaard zou zien lopen! Maarten onderzoekt de schaarse wolken. Ook zijn andere vader, die in de hemel met zijn witte baard, is nergens te ontwaren, terwijl hij toch geacht wordt te verschijnen tussen de wolken om zijn zoon aan te moedigen - zoals een ploegleider in zijn open auto doet, als hij naar de renner die op kop rijdt en schromelijk afziet in de Franse bergen het nog te rijden aantal kilometers roept -, om dan die zoon na diens marteldood van zijn kruis te plukken en de hemel in te hijsen zodat iedereen achterovervalt van schrik. Maarten raakt moeilijk verder, zijn benen begeven het. Kan hij de ketter Richard van zijn strodak laten dalen om hem te helpen? Nee, de man nipt net van zijn blikken pul die lekkere, alhoewel hersendodende drank bevat. (Terwijl ik verdomme straks een spons met azijn in mijn gezicht geperst zal krijgen.)
Als hij nu zou opgeven, zijn solorit naar Goliath meteen, nu, hier beëindigen, zou dat een doodzonde zijn? Een doodzonde kun je ongedaan maken. Je kruipt in een houten hokje met een wand vol gaten, je vertelt je doodzonde, meneer pastoor luistert en neemt de doodzonde over op zijn eigen schouders, dan rekent meneer pastoor uit voor hoeveel kilo zonden je moet boeten, daar is een tarief voor, zoveel gewicht aan zonden is gelijk aan zoveel gewicht aan gebeden, en dat is het, de spons erover, en dan mag niemand beginnen te zeuren over dingen die voorbij zijn.
Maar Maarten mag de dorpskerk niet binnen om dat biechthokje van nabij te bestuderen, waarover de jongens op school en Juffrouw Dora hebben verteld, omdat zijn vader, zijn voorlopige aardse vader (die hem een familienaam heeft gegeven, die geld op de bank heeft gezet voor later als hij achttien jaar oud is en toen verdwenen is) een vrije denker is geweest, hetgeen Mama ook aan het vrije denken heeft gezet en dat is afschuwelijk en verschrikkelijk jammer want dat betekent dat die denkers in niets, maar dan ook helemaal niets geloven, dus is het niet te verwonderen dat jezus er geen twee keer over nadenkt en hen na hun dood regelrecht naar de hel stuurt waar zij dag in dag uit nacht in nacht uit zullen verbranden, één onafgebroken derdegraadsverbranding in de helse zon onder de korst van de aarde.
Maarten lijdt, zweet, zijn hele lijf jeukt nu, maar hij lijdt niet genoeg. De Joden schoppen tegen zijn enkels, de Romeinen geven hem kop- en kniestoten. Achiel de postbode in zijn Farizeeërspak gooit handenvol zand in zijn mond.
En even onzichtbaar als de andere kwelduivels, maar toch dichterbij aanwezig, komt Meester Goossens in zijn ongekreukte stofjas uit de rij en bekijkt hem als zo vaak op de speelplaats met een opdringerige vriendschap, veel ongemakkelijker dan hoon, en zegt: 'Zo, Maarten, alles O.K.?'
Maarten hoort zichzelf antwoorden: 'Ja, Meester.' En dat is een van de ergste ketterijen, want er is maar één meester in de hemel en op aarde.
'Ik heb dorst,' roept Maarten. Niemand komt hem helpen. Zij die daarnet nog op het terras lag in haar bikini ook niet, natuurlijk niet, haar moeder gaat vóórhaar zoon die de zonden van alle mensen wit wil wassen.
Schapen komen dichterbij en knabbelen aan zijn natte hemd.
'Fanta!' roept Maarten. 'Cola, Fanta!' roept Maarten naar de hemel.