Maarten verbergt zich voor Richard en voor de bmw waar Oma, steunend op Mama's schouder, moeilijk uitstapt, met een bespottelijke, vanillekleurige strohoed op. Nu zou hij naar haar toe moeten rennen en haar omhelzen, maar zal Richard hem vanaf zijn dak niet uitlachen, hem er niet mee plagen later? Het laatste uur zat Richard te zingen, een overduidelijk teken dat hij al flink de doodzonde van dronkenschap had begaan. Wat tof zou zijn is als Richard met zijn pul jenever van het strodak pletste vlak voor de autobanden en waarom niet meteen boven op Oma? Daar is een mirakel voor nodig. Maar om zo'n mirakel mag je niet bidden.
Er bengelt een mandje aan Oma's arm. Daar zit waarschijnlijk het avondeten in dat zij vlak voor de sluiting van de winkels goedkoop kan kopen in Antwerpen, de grootste haven ter wereld. Snoep zal er niet in zitten want Oma heeft als kind nooit één snoepje gekregen van haar achterlijke ouders. Alhoewelje nooit weet. Misschien waren er gisteren vlak voor de sluiting nog gemberkoeken over. 'Oma, Oma!' roept Maarten en vliegt op haar af.
'Jongen, wat ben jij vies,' zegt zij.
'Hij speelt voor oude man,' zegt Mama.
Maarten krabt de laatste restjes wol van zijn wangen.
'Ik ben onder de douche geweest.'
'Goed zo,' zegt Mama.
Oma heeft de mond en de jukbeenderen van Mama. Haar geteisterde kop zit ondereen laag poeder, witte as in alle rimpels. Mama wordt ook zo, daar is geen ontkomen aan. Hij neemt het mandje over en zwaait ermee. 'Voorzichtig,' krijst Oma alsof hij, zoals zij, alles uit zijn handen laat vallen. Zij gunt Richard geen blik. Wel zegt zij in de woonkamer: 'Sibylle, hoe je die zatlap nog op het erf wilt.'
'Ach, hij doet zijn werk zeer behoorlijk.'
'Maar het is geen vakman. Je betaalt een vakman duurder maar je hebt daarna geen nare verrassingen.'
Af en toe trilt Oma's linkerooglid. Als een vlinder.
'Richard weet alles van dieren,' zegt Maarten. 'Dieren van dejungle en van de woestijn. Op de universiteit moest hij eens een kangoeroe opensnijden.'
'Een kangoeroe,' zegt Oma en gaat steunend op de eettafel in Papa's stoel zitten.
'Richard liegt nooit. Heeft hij ooit gelogen, Mama?'
'Niet zo schreeuwen, Maarten.'
'Maar is hij veearts geweest of niet?'
'Misschien,' zegt Mama, bang en laf als alle vrouwen.
'Ik zou toch zijn diploma eens willen zien,' zegt Oma, die plastic zakken uit haar mandje haalt.
'Ik zal het hem vragen. Maar het zou kunnen dat hij zijn diploma kwijt is. Want hij is alles kwijt. Zijn identiteitskaart ook,' zegt Maarten. Hij probeert Richard na te doen. De gemelijke lach, de rauwe stem, de jolige, uitdagende toon. 'En dat komt goed uit want dan kan ik niet gaan stempelen.'
Oma wringt uit een plastic zak een platte kartonnen doos met de afbeelding van een pannekoek. 'Maarten, hij mag niet gaan stempelen. Zoals hij ook niet mag stemmen.'
'Hij is zijn burgerrechten kwijt,' legt Mama uit. 'Dan mag je niet meer stemmen.'
'En dat is maar goed ook, hij zou toch voor de communisten stemmen,' zegt Oma. Met een tafelmes snijdt Oma de melkige rand van het vlies rond de doos door, zij haalt er voorzichtig dunne droge wafels uit, bleek met lichtbruine pukkels.
'Hm. Matses. Dat is lang geleden.' Mama zegt het zo meisjesachtig blij dat Maarten ervan opkijkt, want als Oma er is trekt Mama meestal een verveeld, vermoeid gezicht. Zij zegt ook nooit veel dan, wat Oma niet opmerkt, bezig als zij is met haar eigen verward gekwek. Maar je mag Oma dat niet kwalijk nemen, ganse dagen zit zij alleen in haar kamer aan de haven. Zij vindt de meeste mensen on-in-te-res-sant.
De koeken zien eruit alsof zij niet lang genoeg in de oven zijn geweest. Mama smeert er boter op, strooit er bruine suiker op. Maarten kwijlt, proeft, maalt, kauwt. De doodzonde van de gulzigheid. Heerlijk. Is doodzonde altijd overal doodzonde? Woede bij voorbeeld? Een ernstige zonde waar hij alles van af weet, want een paar uur geleden was hij nog behoorlijk woedend. Toen Mama voor de zesde keer riep dat hij onder de douche moest, en hij zijn martelgang naar de berg Goliath moest afbreken, heeft hij het kruis met een vloek en een verschrikkelijke smak in het gras gegooid. Maar woede is Jezus ook niet vreemd. Want in het boek dat hij van Juffrouw Dora heeft gekregen en dat verder niemand mag zien, Jezus, de mens, staat gedrukt dat Jezus woedend werd op de tollenaars die in het huis van zijn vader tolden. Moet hij overigens nog aan Juffrouw Dora vragen, dat tollen is niet met de tol spelen op de speelplaats.
Oma slaat met een servet op zijn hand.
'Genoeg voor vandaag, het is je vierde al.'
'Moeder, laat hem toch.'
'Al die boter en die suiker, Sibylle! Hij moet leren zich te beheersen. Hij kan niet altijd zijn zin krijgen.' Haar linkerooglid trilt, zal ooit eens wegvliegen als een vlinder.
Dan moet dat oog 's nachts onafgebroken in het donker blijven staren.
'Hoe dikwijls,' begint Oma, en gewoonlijk volgt er dan een klaagzang over vroeger, 'heeft Pappie jou ook niet gezegd dat je geen enkele discipline had, Sibylle, en dat je daar later voor zou moeten boeten.'
'Pappie was seniel,' zegt Mama. In een hoek van haar ongeverfde lippen, want waarom zou ze zich verven voor haar moeder? zit een splintertje bruine suiker, dat hij zou willen weglikken.
'Een beetje respect,' zegt Oma, vergaart de schilfertjes van de koeken in haar handpalm en laat ze in de asbak vallen. De asbak staat er nog van in Papa's tijd. Achiel de postbode laat er soms een nat verwrongen stompje sigaret in achter als hij moet wachten tot Mama een poststuk met geld heeft afgetekend dat van Papa komt, die Mama's maandgeld niet op haar bank wil overmaken omdat dit een president zou vormen. Terwijl zij begint af te ruimen steekt Mama, die aartsengel op aarde, Maarten de helft van haar koek toe. Lekker, papperig, zoet de krakerige koek vermalen, mengen met de chocomel. Opletten waar Mama de koeken zal opbergen. Maar Mama laat de doos staan, want op het terras, met tientallen fosforescerende kleurtjes bespat door de zon in het glas-in-loodraam staat Richard. Hij houdt zich vast aan de deurpost en wauwelt dat hij geen ijzerdraad meer heeft, dat Mama het moet meebrengen uit de stad. Dan ziet Richard Oma.
'Kijk nu toch wie daar is! Dat is lang geleden, hè, Madame?'
'Niet lang genoeg,' zegt Oma ongelooflijk onbeschoft.
"t Is dat de tijd niet stilstaat, hè, Madame?' Richard overdrijft, hij doet een dronkeman in een café na. Hij leunt tegen de bakstenen muur. Oma werpt beschuldigende, knipperende blikken naar Mama.
"t Is dat ik geen ijzerdraad meer heb, maar 't geeft niet, d'r is nog van alles te doen, het glasveld, het grasveld. Hé, Maarten, waar is je kruis?'
'In de tuin, bij de tomaten.'
'Richard, doe nu maar verder met je werk,' snerpt Oma.
"t Is dat ik... eh... dat ik...' Maarten kent de afwezigheden, de verstarring, het is de straf van de drinkers. Hij helpt. '... Dat je geen ijzerdraad meer hebt.'
'Juist, Maarten, juist.' Richard valt languit, zonder zijn armen voor zich uit te strekken, tegen de zwartardui-nen vloer, steunt op een elleboog en wuift naar Maarten. Dan kruipt hij op handen en voeten terug naar het terras. Zij horen hem een liedje zingen dat hij bij de soldaten heeft geleerd.
'En jij moet daarmee lachen?' Oma spreekt niet tegen hem maar tegen Mama, die vertederd glimlacht naar de boomgaard.
'Moet ik erom schreien?'
'Vind je dat dit een gedrag is dat...'
'Gedrag, gedrag. Die man staat elke dag welgemutst op, doet zijn werk en valt 's avonds zat in zijn bed, wat wil je meer?'
'Een mooi voorbeeld voor Maarten!'
'Ik zal nooit een druppel drinken. Niet één in heel mijn leven.'
'Goed zo, Maarten,' zegt Mama, maar zij meent het niet.
'Hij zal wel weer in de bak geraken, let op mijn woorden. En dan zullen jullie zeggen: Oma heeft het voorspeld.' 'Heeft Richard al in de bak gezeten, Mama?'
Zij haalt haar schouders op, stapelt borden op elkaar. Zij laat haar kind in de steek. Zij is de dochter van de oude vrouw.
'Mama. Ik vraagje iets...'
'Maarten, schei uit met dat krijsen.'
'Waarom heeft hij in de bak gezeten? Heeft hij iemand doodgedaan?'
'Een andere keer, Maarten.'
'Nee! Nu!' Zij wil niet antwoorden omdat de oude vrouw erbij is, zij wil niet laten weten dat zij hem altijd zijn zin geeft.
'O.K.,' zegt Maarten. 'Vertel het mij een andere keer. Maar dan mag ik nog één mats?'
Zij bebotert er nog een," ontwijkt de terechtwijzende blik van de oude vrouw, metselt bruine suiker in de boter, veegt haar vingers af.
Maarten pakt te gretig de wafel die middendoor breekt, maar hij kan de twee helften redden. Water gutst van achter zijn tong. Hij hapt.
'Niet mats,' zegt Oma. 'Maar matse. Dat betekent: ongezuurd brood.'
'Paasbrood,' zegt Mama.
'Het brood van de joden. Die eten geen brood als wij, maar dit.'
Een zure kramp schiet in zijn maag vol chocomel, de twee zonden, woede en gulzigheid, branden in zijn buik, in zijn slapen gonst het en bonst het, en het is niet tegen te houden, zijn lippen worden door ijzeren klauwen open-gerekt, een geelbruine golf stort zich over het zeil van de tafel, de borden, Oma's jurk. 'Het zijn de Joden,' zegt hij, en de zoute verschroeiing bereikt zijn neusholten, zijn huig, zijn ogen. De twee vrouwen die hem wilden vergiftigen met dat Joodse voedsel zijn overeind gesprongen, Mama wil hem vangen, hij slaat de gladde, van zonnebrandolie glanzende arm weg, hij richt een tafelmes naar Oma's linkeroog. 'Jullie spannen samen met de Joden! Achter mijn rug!'
'Welke joden?'
Opnieuw, opnieuw doet Mama alsof zij niet weet wat er bedoeld wordt, o wat is zij daar sterk in! De krakkemikkige oude vrouw met het verwrongen gezicht geeft een gesmoorde gil. Haar dochter heft een dreigende hand met parelmoergelakte vingernagels.
'Sibylle,' zegt Oma, 'wat heb jij in Godsnaam aan die jongen wijsgemaakt?'
'Welke joden, Maarten?'
Hij struikelt over zijn woorden. 'Die viezerds, stinkerds, met hun baarden, die zich nooit wassen...'
Mama trekt aan zijn t-shirt, zij knijpt zijn kin samen. 'Wie vertelt dat?'
'Dat weet iedereen toch.'
'Wie iedereen?' Zij doet hem pijn, haar nagels wroeten in zijn wang.
'Het was nog op de televisie veertien dagen geleden.'
'Wat was er op de televisie?'
'De film over Jezus. Kijk in de Humo.'
'Die dwaze film.' Zij laat hem los.
'Hebben de Joden Jezus vermoord of niet?'
Er verschijnt een loodrechte verticale rimpel tussen haar wenkbrauwen. Haar denkrimpel, vrijdenkende rimpel die zich herinnert. (Hij: 'Mag ik die film zien, Mama? Toe alsjeblief:' Zij vanuit haar bed: 'Maar niet later dan tien uur.' En hij natuurlijk lekker tot half elf, de zonde van de ongehoorzaamheid afwegend tegen het aanzwellende, adembenemende hoogtepunt toen de eland op die bloederige berg kermde en aan zijn vader vroeg waarom hij weggelopen was en dan tussen de twee schurken hing, de goede en de slechte die op Sylvester Stallone leek in het dun.)
Mama wordt lelijk door de inspanning van de herinnering. 'Dus daarom ben jij al die tijd zo lastig en loop je carnaval te spelen met een kruis.' Zij wendt zich tot haar moeder aan wie zij rekenschap moet geven, een moeder gaat een heel leven mee. 'Ik dacht dat het over zou gaan, vanzelf over zou gaan.'
'En je ziet, Sibylle,' zegt Oma, die nooit iets ziet.
Maarten moet zijn moeder helpen het braaksel op te vegen. Oma is in de keuken en het berghok de flessen aan het verzamelen die zij van Mama mag meenemen en waarvoor zij staangeld krijgt.
'Dat de joden zich niet wassen, dat tonen ze niet op de tv,' zegt Mama. 'Wie vertelt je zoiets? Maarten, antwoord.'
'Koppige steenezel,' roept Oma. 'Precies zijn vader.'
'Moeder, laat Gerard hierbuiten.'
'Omdat je de waarheid niet wil horen.'
'Maarten, antwoord of ik...'
'Of ik? Of ik wat?'
'Of ik geef je een draai om je oren.'
'Doe dat dan. Begin maar. Ik vraag je erom. Toe.' Kreeg Jezus rammel van zijn moeder? Dat staat niet in Jezus, de mens. Negen op tien niet. Integendeel, zij drukte hem aan haar hart. En op het laatst stond zij links onder aan het kruis, met haar tranende gezicht op de hoogte van zijn kapotte knieën.
'Of is het Irene die je die prietpraat vertelt?'
Maarten barst in lachen uit. Irene die niet tot tien kan tellen, die met een garnaalvisser getrouwd is geweest!
'Joden zijn ook mensen,' zegt Oma buiten adem en zet haar flessen bij de voordeur.
'Of zijn het de jongens op school die zoiets uitvinden?'
'Uitvinden! Die gasten hebben Jezus zijn hart doorstoken, hem azijn te drinken gegeven, gaten in zijn handen en voeten geslagen met spijkers!' Zijn stem slaat over. 'Maar zij hebben hem niet kapotgekregen, die rotzakken, want hij is na drie dagen verrezen!'
'Dan kon hij blijkbaar tegen een duwtje,' zegt Oma. Maarten wil ter plekke een van haar flessen op haar hersens slaan.
'Maarten, doe niet zo hysterisch. Maarten, luister. Luister je?' 'Ja.'
'Ja wie?'
'Ja, Mama.'
'Jezus was toch ook een jood.'
'Wat? Nooit van zijn leven!'
'Geboren uit een joodse moeder voor zover ik weet.'
'Nogal logisch,' zegt de oude vrouw bij de voordeur.
'Hahaha,' doet Maarten. Het klinkt zwak.
'Maarten, wat was jezus dan wel volgens jou?'
'Geen Jood.'
'Maar wat dan wel?'
'Een Katholiek.' Nu hij het hardop zegt klinkt het onwaar.
('Voorwaar, voorwaar, ik zeg u,' zei de eland. Maar wat zei hij daarna? Hij zei niet dat hij Katholiek was.)
Maarten schreeuwt: 'Jullie moeten niet met Jodeneten aankomen. Als je een Jood ziet moetje een kruis slaan en aan de andere kant van de straat lopen.'
'Maarten, niet zo hysterisch!'
'Moet jij zeggen.'
'Maarten, als jij mij niet, nu meteen, zegt wie jou met die nonsens heeft opgestookt, gaje meteen het konijnehok in tot vanavond laat. Misschien de hele nacht.'
Maarten kan de waarheid niet zeggen. Hij heeft op het hoofd van haar die daar nu grimmig nadert, gezworen dat hij nooit zal verklappen wie hem bekeerd heeft tot het ene, ware geloof. Want als hij de waarheid zou zeggen, zou een heilige vrouw die nu aan het sterven is, nog gemarteld worden in de laatste dagen van haar leven, want zij zou op straat gezet worden, met haar meubels op straat vóór haar woning, want zij zou haar betrekking verliezen door de schuld van mensen als Papa en Oma en Mama en Meneer Goossens die vrij denken en de eland gruwelijk bespotten en geen haartje beter zijn dan de Farizeeërs en de tollenaars die tollen.
'Je krijgt nog tien seconden,' zegt Mama. Maarten kijkt op zijn polshorloge en zegt precies negen tellen later: 'Meneer Goossens.'
(Niet: Meester Goossens. Er is maar één meester, ook bijgenaamd: Rabbi.)
'Meneer Goossens, dat kan ik mij niet voorstellen. Wanneer?'
'In de les over vreemde volken, hun zeden en gewoonten.'
'Je hebt een zes voor aardrijkskunde. Je zal het verkeerd begrepen hebben,' zegt Oma, die niet één naam kan onthouden, alleen cijfers.
'Ga naar je kamer, Maarten,' zegt Mama bits. In de badkamer drinkt hij snel drie glazen water achter elkaar, hij eet tandpasta, gorgelt met een restje van Papa's aftershave, maar hij krijgt de smaak van de Joden niet uit zijn mond.
juffrouw Dora fietst de heuvel van het Kapellebos op als nooit tevoren. Vleugels heeft zij. De wind, alhoewel zoel en zwak, duwt in haar rug. Zij ademt in en uit met besliste stootjes. Zij wil niet, zij zal niet vóór Kerstmis sterven, het zou te onrechtvaardig zijn, want zij moet het dameskoor Excelsior nog duchtig trainen voor het optreedt op Sinterklaasavond.
Haar muzieklessen aan het O.L.Vrouwcollege in de stad en aan de dorpsschool van Zavelgem zijn opdrachten die zij met liefde vervult, maar het Excelsiorkoor is haar levenswerk. Behalve het zieleheil van Maarten Ghyselen natuurlijk, maar dat is van een andere orde, dat is een zeldzame manifestatie van de genade.
Nu heeft de pastoor van Zavelgem haar gevraagd om met haar koor op te treden in het Cultuurweekend als tegenwicht tegen de invloed van de liberalen die in de Sint Servatiuskerk, al is die buiten dienst en verhuurd aan het stadsbestuur, niets te zoeken hebben.
'Er zijn nog een paar alto's die bijgeschaafd moeten worden,' heeft zij geantwoord. 'Schaaf dan maar,' gromde hij. Juffrouw Dora is vastbesloten te blijven leven tot Kerstmis, tot zij de kerstkribbe met zijn in bruin pakpapier gewikkelde beelden te voorschijn kan halen en opstellen in haar salon.
Zij raakt amechtig boven op de heuvel en stapt van haar fiets. Het panorama met de boerderijen, de fabrieken, de bossen zal zij misschien nog onder de sneeuw kunnen zien. In een weide vlakbij spelen kinderen met een vlieger, zij sturen papieren vlinders naar de deinende, zwaaiende draak, boodschappen naar de hemel.
Het past niet voor een lerares, maar Juffrouw Dora gaat op een berm naast de weg zitten. Eigenlijk zou ze nu een dutje willen doen, in het droge gras. Zij dommelt in maar spert dan haar ogen wijd open. Elk ogenblik dat zij de prooi is van dat kluwen van gretige wormpjes in haar lijf, moet zij inzetten voor de Heiland.
Nu. Zij denkt aan haar Maarten. Hoe zoet het begon.
Zij liep in de gang die de schoollokalen verbindt en hoorde de door sigaren aangetaste stem van de pastoor die, zeer toepasselijk in deze tijd waarin Arabieren en Joden elkaar naar het leven staan, bezig was over Absalom. Het klonk duf. Niet dat zij ooit (tenminste niet in het openbaar) iets zou durven aanmerken op de stijl en de verteltrant van zijn godsdienstles, tenslotte is talent zoals een volwaardige zangstem niet evenredig verdeeld op aarde, maar deze ongeïnspireerde, plichtmatige dreun vond zij onwaardig.
Op dat ogenblik, in die grauwe dag, in die donkere schoolgang, alleen verlicht door een raam waarin de aureool van de zon werd opgeslorpt door waterachtige wolkenslierten, was zij op weg naar de derde klas waar zij van plan was 'Finestra che lucevi' in te studeren, toen zij de stem hoorde. Het was geen stem natuurlijk, zij kwam niet voort uit een strottehoofd, niet uit een in- en uitademing, het was eerder haar eigen onblusbare verlangen naar een stem dat zich omzette in trillingen die meer in haarzelf ontstonden dan in de vale lucht die haar omgaf, maar toch zei de stem: 'Nu!in een stilte die ook op dat ogenblik ontstond, als een klap in haar gezicht. 'Nu', in een flits, de tijd van de onvatbare klank. Nu zag zij Maarten Ghyselen die met zijn wang tegen de deur van het klaslokaal B5 stond, in een oneigenlijke, in zichzelf gekeerde houding. Hij had zijn lange haar opzij gegooid om zijn
oor dichter tegen het deurpaneel te kunnen pletten. Later meende zij dat hij zelfs op de toppen van zijn Nikes stond.
'Wat doe jij hier, Maarten?'
Hij schrok niet. Hij maakte zich los van de deur met de koppige zenuwtrek die zij kende van toen hij eens slechte punten kreeg in notenleer.
'Wachten,' zei hij en liep weg, langs het raam waarachter je de lege speelplaats kon zien met het paneel 'Vlaanderen leeft!'
'Waarop wacht je?'
'Tot meneer pastoor klaar is.'
Zij haalde hem pas in toen hij bij de klas van Meester Goossens kwam, waar zij aan zijn mouw trok. Meester Goossens dreunde een tafel van vermenigvuldiging op. Later dacht zij ook dat zij toen de jongen van het heidens pad had weggerukt tussen twee machtige, aan elkaar tornende geluidsbronnen, de bas van de priester die dreinde over Absalom en de nerveuze heldentenor (niet hoger dan bes) van iemand die zijn geloof vond in zogezegd exacte begrippen.
'Wat deed je daar in de gang, Maarten?'
'Luisteren,' zei de jongen nukkig.
De jongen mocht daar niet alleen zijn, dat is tegen het reglement, daar kunnen nare juridische gevolgen van komen.
'Maar je hoort toch in de studie te zijn met Mevrouw Sorgheloos?'
'Zij heeft griep. Zegt ze tenminste.'
'Is Mevrouw Sorgheloos hier geweest?'
'Zij heeft het aan Meester Goossens laten weten.'
Juffrouw Dora heeft het altijd absurd gevonden dat er voor één enkele leerling die van zijn sektarische ouders geen godsdienstles mocht volgen, wat hem blootstelde
aan het wantrouwen en de hoon van zijn medeleerlingen zodat hij misschien wel voor de rest van zijn leven daardoor gebrandmerkt zou worden, speciaal een lerares in zedenleer aangeworven werd. Juffrouw Dora heeft eerbied voor andermans overtuiging - moraal en rationalisme kunnen op zichzelf geen al te grote schade doen -maar dit is te zot voor woorden. Vooral daar Mevrouw Sorgheloos, die gescheiden is, het ook regelmatig laat afweten, ongetwijfeld daarin aangemoedigd, althans niet berispt, door het schoolhoofd.
'Nu.'
Zij had nog altijd de mouw van zijn jeans-jasje tussen haar vingers, zij wachtte op de stem en verving de stem door haar eigen, gejaagd, onderhuids gejakker:
'Dora, je tijd is aangebroken, de tijd van de ziekte, de dodelijke knobbels in je lijf, de tijd van één opdracht, de tijd van één ziel en die ziel is die van de jongen met de wilde haren, onschuldig als een van de kleine herders op weg naar de kribbe en alom belaagd door het kwaad.'
'Waarom luisterde je aan die deur?'
'Omdat meneer pastoor zo mooi kan vertellen.'
'Vind je?'
Bijna elke dag van de volgende weken heeft zij hem haastig, met z'n tweetjes 's middags in het overblijflokaal, voorgelezen, uit haar Nieuw Testament vooral, heeft zij aan hem verteld over haar geheim, hoe zij binnenkort met stukgereten weefsels in de wereld van de schaduwen zou opgenomen worden in het vagevuur. Zij heeft hem gesmeekt aan niemand te zeggen wie hem inwijdde in de waarheid, de weg en het leven, omdat nog altijd, zoals in de tijd van de catacomben, de ware christenen, de armen en de onschuldigen kunnen worden vervolgd door de liberalen, de socialisten en al de heidenen van tegenwoordig in de officiële scholen.
In de volgende weken zong juffrouw Dora in de les, dat merkte zij trots en dankbaar, hoger, feller. Maarten en zij wisselden brandende blikken. Zij heeft hem het boek van Kanunnik Versijp gegeven dat handelt over Jezus als mens. O, mocht dit Nu blijven duren tot Kerstmis.
Juffrouw Dora klimt weer op haar fiets. Zij zal trager rijden als zij langs het landhuis van de Ghyselens komt. 'Ik lijk wel verliefd. Beter laat dan nooit,' zegt zij giechelend en rinkelt hard met haar fietsbel.