O goden! Welke genadige God heeft haar gezonden? Meester Goossens ziet hoe Sibylle Ghyselen haar fiets tegen de erker van zijn woning zet, hoe zij haar uiteen-gewaaide haar schikt. Voor Liliane op de bel kan reageren snelt hij naar de voordeur. Hij kan geen begroeting bedenken. 'Ja, Mevrouw,' zegt hij als tegen een Jehovagetuige. Zij vraagt of zij hem kan spreken.

'Natuurlijk. Altijd.'

Liliane is minder onder de indruk dan Meester Goossens verwachtte. Zij leidt Sibylle Ghyselen minzaam in de woonkamer.

'Kijk niet naar de rommel,' zegt hij. Alles wat hij zegt is onwaardig. Ook: 'Het gaat om Maarten, neem ik aan.'

'Wat een engel van een jongen,' roept Liliane. 'Wij hebben er veel plezier aan!' Zij gaat ongevraagd tegenover Sibylle Ghyselen zitten met haar proletarische en-kelloze benen uiteen. 'En dat haar van hem vind ik zo mooi, vooral als het pas gewassen is. Het is lang en niet iedereen is daar voor, maar ik vind dat het hem heel goed staat.'

'Meneer Goossens, zou ik u even apart kunnen spreken?'

'Maar natuurlijk,' krijt Liliane. 'Ik versta het. Ik ben zo meteen weg.' Zij verroert geen duimbreed. 'Echt geen kopje koffie? Ik heb ook décafeïné. Of een koekje? Nee? Jij, Willy? Nee? Dat is ook voor de eerste keer.'

Meester Goossens schaamt zich. Hij ziet zijn woonkamer met de ogen van de godin Cybele, de koperen kandelaars, de kroonluchter, de porseleinen vaasjes, de prullerige lamp op de vensterbank, de foto van Corry als welp.

O, waarom heeft zij haar bezoek niet aangekondigd, dan had hij haar bij de elleboog meteen naar zijn bureau geloodst waar zij zijn ware aard had ontdekt, zijn ascese, de onthechting van de ornamenten. Een zweempje van ergernis omdat zij zonder telefoontje of enige waarschuwing zomaar heeft aangebeld - iets wat zij bij de vrienden van haar man, de ondernemer, niet in haar hoofd zou halen - wordt gesmoord in vreugde, zij is er, al is het in Lilianes domein van koper, bloemetjesstof en acajou.

'Als jullie mij nodig hebben, moet je maar roepen,' roept Liliane en laat hen alleen.

Dan vertelt Sibylle Ghyselen iets schandelijks. Een beschuldiging die zo absurd is dat hij nauwelijks kan ademhalen als hij zegt: 'Dat meent u toch niet?', 'Hoe zou ik iets tegen de joden hebben?' en 'Ik kan me niet inbeelden waar deze aantijging op stoelt' en 'Ik zal dit laten uitzoeken tot op het bot. Dit is levensgevaarlijk. Hoe kan Maarten mij van zoiets betichten! Precies omdat hij de enige is die geen godsdienstles volgt waak ik er zorgvuldig over dat zijn rechten worden gerespecteerd. Wanneer zei hij dit?'

'Vanmiddag.'

Meester Goossens ziet door het raam vol oranje gedroogde regenspatjes Denijs van de groentewinkel heel traag voorbijrijden. Hij hoopt dat Denijs haar fiets, het glinsterend bewijs van haar aanwezigheid, in zijn camionette laadt.

'Als er iemand is, Mevrouw, die de hoogst pijnlijke breuk tussen de joden en de christenen betreurt, ben ik het. Zeker, men zou kunnen discussiëren over het gedrag van de staat Israël deze laatste dagen, maar er is geen sprake van dat ik tijdens de lesuren of ook daarbuiten ooit...' 'Mijn zoon,' zegt zij.

'Uw zoon,' zegt hij, 'moet ergens iets verkeerd opgevangen hebben, hij heeft zoveel fantasie.' (Hij moet gewoon een dreun tegen zijn kop hebben, dat verwende mormel.)

'En niet van u?'

'Mevrouw! Hoe durft u te vermoeden dat ik... de joden en wij... die tragische splitsing van vijandige broeders... een voortdurende kwelling in de geschiedenis...'

Zij luistert niet, maar zij gelooft hem.

'Wie dan wel?'

'Mevrouw, mag ik u verzoeken dit entre nous te houden, het zou mij niet verbazen als de pastoor hier iets mee te maken had. Zonder het zich volledig te realiseren uiteraard. Maar hij mag in zijn lessen wel eens kleurig uitpakken. En dat vertellen de leerlingen op de speelplaats nog kleuriger na.'

'Dan zal ik het aan de pastoor vragen.'

Meester Goossens zuigt aan een koude, lege pijp, legt haar neer met de kop op de rand van de asbak. In het voorhoofd van Sibylle Ghyselen verschijnt een verticale rimpel, als een litteken bijna. Hij wil niet dat zij weggaat. Hij vraagt: 'Heeft u een uitnodiging ontvangen voor het Cultuurweekend?'

'Nee.' Zij liegt. Hij heeft de enveloppe met het logo van het Cultuurcomité zelf getikt, haar adres deed hem huiveren.

'Er wordt in het kader van het Cultuurweekend iets van mijn hand opgevoerd.'

'Waar?'

'In de Sint Servatiuskerk.'

'Iets van uw hand?' Wil ze hem voor de gek houden, tarten?

Hij vertelt haar over zijn declamatorium. Over de repetities.

'Ik moet uiteraard roeien met de riemen die ik heb. Onze maatschappij Concordia is uitstekend bemand, maar richt zich vooral op kluchten en blijspelen. Het is een hele overgang. En het aantal rollen heb ik moeten beperken. Zo had ik om de rituelen van Cybele te verbeelden, willen beschikken over een koor van dwergen. Nu heb ik maar één dwerg, die wordt gespeeld door de kleine Mariette Verhaegen.'

'Hebt u ooit een bevroren dwerg gezien?'

'Nee,' zegt hij bevreemd.

'Ik wel. In Alaska, op een reis met mijn man.'

'Bent u in Alaska geweest?'

'Op weg naar de Verenigde Staten. Bij een noodlanding in Alaska moesten wij daar overnachten. En 's morgens lag er vlak voor het hotel een dwerg, overdekt met ijspegels.'

De omfloerste lippen laten de schaduw van een ironische glimlach door, seinen een boodschap, alleen voor hem bestemd. Meester Gobssens wou zoals zo vaak, maar dit keer pijnlijker dan ooit, dat hij tien centimeter, desnoods vijf centimeter langer was, dat hij bredere schouders had, dat hij kon hypnotiseren.

'Ja, de natuur is soms wreed,' zegt hij.

Zij beweert dan dat zij blij is te horen dat hij naast zijn taak als schoolhoofd nog de tijd en de animo heeft om zich aan een hobby te wijden.

Een hobby! Hij monkelt. Maar ghequetst ben ic van binnen, Doorwont mijn hert so seer. Waarom relativeren zij toch altijd zo meedogenloos onze passies, zij, de godinnen als Cybele, de vrouwen als Liliane?

Zij zegt dat haar man geen hobby's had en dat zij dat jammer vond. Hij was aldoor in de weer met zijn diverse zaken, allerlei vertakkingen van ondernemingen die allemaal tegelijkertijd zijn energie opeisten. Aldoor het vliegtuig naar Amerika, in en uit. Twaalf levens tegelijk.

Meester Goossens knikt. Wat weet hij te vertellen over internationale financiën? Zijn broer heeft hem verteld over gunstige investeringen in Colombia. Of was het Bolivia? Misschien kan hij vóór zij opstaat en op straat staat, snel, snel iets beweren over de voedselindustrie in het algemeen, maar wat?

'Ach, Amerika,' zegt hij.

Zij wil overeind komen, hij legt zijn overmoedige vingers, alle vijf, op haar onderarm die warm is en glanst.

'Toevallig is er vanavond een repetitie in de Sint Ser-vatiuskerk van mijn Cybele. Waarom komt u niet eens kijken? Er is niets bijzonders op de televisie vanavond, hooguit een documentaire over Van Gogh op brt 2, maar die is gemaakt door Amerikanen en dan weten we wat ons te wachten staat, niet?'

'Wat staat er ons te wachten?'

Hij is even bedremmeld. Hij kan het uitvoerig hebben over de transatlantische cultuur die onze zenders overwoekert. Maar zij wil weg. 'Het zou alle leden van Concordia en mij in het bijzonder uitermate vereren. Als u de tijd hebt natuurlijk.'

Hij tracht uitnodigend te lachen naar de vrouw van wie het zoet muskusparfum tot hem doordringt.

'Misschien,' zegt Sibylle Ghyselen. 'Waarom niet?'

'Dan kom ik u ophalen om kwart voor acht.' Hij hoort de vettige stemmen van de stamgasten in het café De Raadskelder tegenover de Sint Servatiuskerk. 'Hé, wie stapt daar uit de auto van de meester van Zavelgem? Zijn lief, goddomme!'

'Dat hoeft niet. Ik vind het wel alleen. Hoe laat begint het?'

'Om half negen. De leden willen liever vooraf eten.'

'Misschien,' zegt zij.

Meester Goossens juicht. Hij moet bedaren. 'Mijn stuk is natuurlijk... u moet het natuurlijk benaderen als een declamatorium, het bevat elementen die, als men niet gewend is aan de stijl en als men de achtergronden niet kent... Ik bedoel, men kan het gauw bombastisch vinden, het is te zeggen, dat de gedachten en de beelden misschien te groot lijken voor de inhoud...'

Hij kan zich vergissen maar hij meent iets van Maar-tens arrogantie te ontwaren in haar uitdrukking, zoals de jongen soms afwezig is in de les, zich niet zozeer afwendt van de andere kinderen, het lokaal, het gedreun van de werkwoordsvormen als wel zonder een spier te verroeren afscheid neemt van hem, Meester Goossens zelf.

'Overigens,' zegt hij, 'het stuk heeft ook met u te maken.'

'Wat zegt u nu?' Aha. De heks is geïntrigeerd. Omdat het over haar gaat.

'De titel. Cybele. Mijn hoofdpersonage heet Cybele.'

'En?'

'Sibylle. Cybele.'

'Ook toevallig.'

'Ja, hè?'

'En wat voor iemand is die Cybele?'

'De godin van de vruchtbaarheid.' Hiermee oppassen. Want zo vruchtbaar is zij niet. Eén kind. En daarna? Geen zin meer? Miskramen? 'Zij is geen lief persoon, maar wel aantrekkelijk.'

'Waarom geen lief persoon?'

Hij wil Liliane wegsturen, naar de groenteboer, om tomaten, venkel, tabak, Coca-Cola en dan gauw gauw zijn gulp openen.

'Cybele was nogal autoritair,' zegt hij en grijnst.

Zijn open gulp zou op aanschouwelijk didactische wijze de rituelen van de priesters van Cybele kunnen oproepen.

'Vertel,' zegt zij.

'Als Cybele meende dat iemand haar cultus beledigd had, veranderde zij hem in een leeuw en liet hem vastbinden aan haar praalwagen.'

'Dat vonden de mannen vast prachtig. Mannen willen toch leeuwen zijn?'

'Ik niet,' zegt Meester Goossens. (Ik wel, knabbelend aan de zoom van haar jurk.)

'O, nee?'

'Haar priesters verplichtte zij zichzelf te castreren.'

'Dat gaat te ver,' zegt Sibylle Ghyselen.

'Of rond te lopen verkleed als vrouwen.'

'Hoe wonderlijk,' begint zij, haar mond lijkt voller, gezwollen, zij wil iets over dat wonderlijke vertellen, maar zij stokt. Liliane komt binnen met een dienblad waarop zijn vieruurtje ligt, twee boterhammen met kaas en Royco-tomatensoep in de porseleinen beker van Corry met het portret van Baden-Powell.