30 april
Nog 246 dagen te gaan…
11.12 uur
Mijn ogen schoten open. Ik keek in het rond en zag dat ik in een vreemd bed lag. De ruimte was helemaal wit; de muren, het plafond en zelfs de gordijnen die voor de ramen hingen, waren wit. Ik worstelde om me te bewegen, maar mijn armen zaten vast. Ik probeerde te bedenken wat er was gebeurd. Ik herinnerde me dat ik met Winter in het park was en dat ze me over de dubbele sleutelcode vertelde. Daarna was ik teruggegaan naar de rivier om mijn rugzak op te halen. Het laatste wat ik wist, was dat ik in het boothuis was en zag dat de tekeningen en het Ormond-raadsel weg waren.
Door mijn zere nek herinnerde ik me de stekende pijn die ik had gevoeld, net voor alles zwart was geworden.
Iemand moest me van achteren hebben beslopen en me in mijn nek hebben gestoken met een van m’n eigen verdovingsspuiten.
Hoe lang duurde deze nachtmerrie al? Achter mijn gesloten ogen speelden zich griezelige visioenen af, in mijn oren klonk afschuwelijk gekrijs. Ik had geen idee waar ik was.
Opeens brak het angstzweet me uit, over mijn hele lichaam. Het rumoer om me heen werd dwingender. Het gegil, gejammer en gesnik; alle geluiden die ik in mijn verdoofde nachtmerrie had gehoord, klonken steeds duidelijker. Werden steeds echter.
Ik bevond me op een plek met overal om me heen krijsende mensen. Waarom gilden ze zo? Was dit een soort gevangenis? Opnieuw worstelde ik om mijn armen vrij te krijgen, maar het lukte niet. Ik keek naar beneden en zag dat ik een dwangbuis aanhad. Tot mijn opluchting voelde ik dat mijn benen vrij waren en ik schopte de dekens van me af. Ik stapte uit het bed en wist met enige moeite te gaan staan.
Ik haastte me naar het raam en keek langs dikke tralies naar buiten. Ik bevond me op de eerste verdieping van een zandstenen gebouw en keek uit over een grauwe, sombere tuin. Drie mensen in een soort lange, witte nachthemden schuifelden over het grote pad in het midden. Ik liep naar de deur van de kamer en hoewel ik hem met mijn dwangbuis aan sowieso niet open had kunnen krijgen, wist ik dat hij op slot zat.
Op de lakens op het bed stond iets in wazige, grijze letters, die steeds helderder werden.
Toen zag ik dat er een kaart aan het voeteneinde van het bed hing en ik liep erheen om hem te lezen.
Langzaam begon ik te begrijpen wat er met me was gebeurd. Iemand had me een nieuwe identiteit gegeven en me als Ben Galloway laten opnemen in dit gesticht. Wie dokter Elliot Porter ook was, hij was óf bedrogen met valse documenten, óf maakte deel uit van het complot om me hier opgesloten te krijgen. Onder aan het formulier stond in kleine lettertjes nogmaals de naam van het ziekenhuis waar ik was: Leechwood Lodge, psychiatrisch instituut.
Daar had ik wel eens van gehoord. Leechwood Lodge. Meestal werd het simpelweg ‘het gekkenhuis’ genoemd. De plaats waar gevaarlijke gekken werden opgesloten.
Ongelovig staarde ik naar de kaart. Daarna werd ik woest. Op de een of andere manier was ik in de val gelopen en opgesloten.
Ik liep naar de deur en schopte er met mijn blote voeten zo hard als ik kon tegenaan. ‘Laat me eruit!’ riep ik. ‘Ik ben Ben Galloway niet. Jullie vergissen je. Ik moet iemand spreken!’
Er kwam niemand. Maar mijn stem had de andere patiënten opgestookt en als een echo klonk vanachter de gesloten deur hun gegil en gebrul door de gang.
Wanhopig liet ik me op het bed vallen. Wat een vreselijke plek… En niemand wist dat ik hier zat. Hoe zouden ze het kunnen weten? Ik wist niet eens waar Boges was, of hij weg had kunnen komen van het boothuis of dat ze hem van de straat geplukt hadden. Wie weet waartoe Sligo in staat was… Of Oriana de la Force.
Ik keek de kamer rond en zag mijn spullen nergens. Geen kleren. Geen schoenen. Er was niet eens een tafel of een stoel. De muren waren kaal, op een papier met brandweervoorschriften na. Mijn mobiel was weg. Ik had niets, behalve de dwangbuis die mijn armen buiten gebruik stelde en het witte nachthemd dat tot op mijn enkels hing.
Ik moest hier weg! Sligo’s handlangers hadden de tekeningen en het Ormond-raadsel meegenomen en meteen naar hun baas gebracht. Het zag ernaar uit dat hij ook alles wist van de dubbele sleutelcode, dankzij Oriana’s verklikker Kelvin. Stel je voor dat hij het raadsel oploste? Met Winters hulp zou het hem vast lukken.
Winter! Zo verdwaasd als ik was, was ik ervan overtuigd dat zij me verraden had. Dat ik hier zat door haar. Hoe had ik zo stom kunnen zijn? Alleen maar omdat ze me een paar keer haar zachte kant had laten zien. Ik was razend op haar, razend op mezelf. Ik had naar Boges moeten luisteren. Niet alleen had ze mij aan Sligo verraden, ze had hem ook de tekeningen en het raadsel in handen gespeeld. Ze had me net zo lang bewerkt tot ik haar vertrouwde. Daarna had ze me als een lam naar de slachtbank geleid. Ze was een dief en een verraadster en ik haatte haar.
Boges was ongetwijfeld woedend op me. En terecht. Door mijn eigen stomme schuld was ik alles wat te maken had met mijn vaders geheim kwijtgeraakt. En ik had hem in gevaar gebracht.
Hoe kwam ik hieruit?! Ik moest weg. Het Ormond-raadsel opsporen en de tekeningen zien terug te krijgen. Naar Mount Helicon. Mijn familie had me nodig. Ik moest ontsnappen!
Deze keer rende ik keihard op de deur af en beukte er met mijn hele gewicht tegenaan. Ik schreeuwde zo hard ik kon: ‘Is daar iemand?! Ik moet iemand spreken! Er is een fout gemaakt.’
Ik hoorde zware voetstappen op de gang. Iemand deed de deur van het slot.
‘Alsjeblieft!’ zei ik toen twee zwaargebouwde mannen in groene ziekenhuiskleding mijn kamer binnen kwamen zetten. ‘Er is een vreselijke fout gemaakt,’ zei ik nog eens. ‘Ik hoor hier niet. Ik ben Ben Galloway niet. Laat me eruit.’
Geen van beide verplegers zei iets. In plaats daarvan tilden ze me op bed en bonden me vast met brede witte riemen. Nu kon ik ook mijn voeten niet meer bewegen.
‘Ik moet iemand spreken! Alstublieft. Ik moet de dokter spreken. Degene die hier de leiging heeft. Ik ben Ben Galloway niet!’
Zonder een woord te zeggen liepen de twee verplegers de kamer uit, sloegen de deur achter zich dicht en deden hem weer op slot.
Ik bleef gillend op het bed achter.
De deur ging weer open en de grootste van de twee stond in de deuropening.
‘We kunnen je twintig milligram Dormadoze geven en dan ben je een week bewusteloos, of je kunt je gemak houden. Jij mag kiezen.’
‘Iedereen hier ligt te gillen,’ zei de kleinere verpleger, die naast hem kwam staan. ‘Niemand besteedt daar aandacht aan. Je houdt er snel genoeg mee op.’ Hij deed een stap naar achteren en sloot de zware deur. ‘Dat doen ze allemaal.’ Hij draaide de deur opnieuw op slot en terwijl ze wegliepen, hoorde ik nog net de stem van een van de twee: ‘Gil maar zo veel je wilt, jochie. Welterusten.’