5 april
Nog 271 dagen te gaan…
09.21 uur
Het adres dat Melba me gegeven had, lag in een buitenwijk een paar kilometer uit het centrum: Greenaway Park, aan de rivier de Canterbury. Eeuwen geleden, toen we nog een normaal gezin waren en ik een klein jongetje was, gingen we er wel eens vissen. Ik trok mijn capuchon over mijn hoofd en ging op weg om te doen wat ik beloofd had.
Chester Road 39
Greenaway Park
11.00 uur
Het bleek een klein houten huis te zijn aan het eind van een straat waar nu vooral grote villa’s stonden, vlak bij de rivier. Kennelijk had de vriendin van Melba Snipe geen zin om haar huis aan een projectontwikkelaar te verkopen. Ik stopte het pakje in de brievenbus, zoals ik had beloofd, en liep toen naar het met gras en struiken begroeide terrein naast het huis dat schuin afliep naar de rivier.
Het geluid van het water dat tegen de oever klotste, was op de een of andere manier rustgevend. Dit was precies de plek waar mijn vader en ik, en soms ook Boges, vroeger stonden om te besluiten waar we onze hengel zouden uitgooien. Boges en ik waren nog klein; het was vóór pap de boot had gekocht waarmee Rafe en ik in Treachery Bay bijna gezonken waren. In die tijd zagen alle huizen aan Chester Road er nog uit zoals dat van Elvira. Meestal visten we vanaf een steiger vlakbij.
11.18 uur
De steiger was er nog. Hij zag er krakkemikkig uit; de palen waren aan het rotten en hij hing duidelijk scheef. Maar wat mijn aandacht trok, was het oude blauwe boothuis aan het eind van Elvira’s tuin. Het was op de oever gebouwd en stak een eindje boven het water uit. Het zag er verlaten uit. Misschien een nieuwe schuilplaats?
Ik daalde over het terrein af naar de waterkant en stapte op de smalle plank langs het boothuis. Voorzichtig liep ik naar de afbladderende deur en veegde een ruitje schoon om naar binnen te kunnen kijken. Door de spinnenwebben aan de andere kant tuurde ik het duister in. Er was geen boot te zien; ik zag de rimpelingen van het donkere water op de plek waar er misschien ooit een had gelegen.
Ik draaide aan de ouderwetse koperen deurkruk, en met een beetje kracht liet de deur zich zo openduwen. Voor ik naar binnen glipte, keek ik om me heen om er zeker van te zijn dat niemand me zag. Ik hoefde me geen zorgen te maken: de rivier was verlaten en doordat de oever achter me steil omhoogliep, was ik vanuit de huizen niet zichtbaar.
Ik liet mijn rugzak van mijn schouder glijden en kromp even in elkaar bij de stekende pijn die nog steeds af en toe de kop opstak. De vlonderplanken waren weliswaar ongelijk en zagen er hier en daar wat gammel uit, maar ze konden mijn gewicht prima dragen. Het vloertje hield halverwege op, en aan het einde was een afstapje naar het water, waar een boot kon aanleggen. Aan beide kanten van het boothuis liep een smalle richel tot in de hoeken, waar twee oude houten deuren naar de rivier leidden. Ze hingen half open.
Langs de muren waren stoffige planken bevestigd en er stond een werkbank met wat verfblikken erop, een paar laarzen en een oud zwemvest. In het plafond zaten roestige haken, waar een hele verzameling visgerei aan hing: hengels, molens en netten. Maar het allerbeste was dat er aan een balk een peertje hing, met een snoer dat in een stopcontact zat. Ik deed de lamp aan. Hij knipperde een paar keer en ging toen uit. Niet dat ik dat erg vond: ik zou het licht ’s nachts toch niet aan durven doen. Maar het betekende wel dat er elektriciteit was! Ook zag ik een diepe wasbak. Toen ik de kraan opendraaide, klonken er een paar flinke knallen in de leidingen, waarna er roestkleurig water begon te stromen, dat steeds helderder werd.
Hier had ik elektriciteit, stromend water en een dak boven mijn hoofd. En aangezien ik in Gabi’s buurt wilde blijven tot er meer nieuws was, had ik mijn ideale nieuwe thuis gevonden!