3 april
Nog 273 dagen te gaan…
05.42 uur
Ik schrok wakker. Iemand probeerde mijn rugzak te pakken!
Even was ik versuft en verward, maar toen zag ik een jongen die mijn rugzak wegsleepte.
‘Geef terug!’ riep ik. Ik sprong overeind en wreef in mijn ogen in een poging goed wakker te worden. ‘Wat doe jij nou?! Die is van mij!’
Gisteravond had ik mezelf nog voorgehouden dat niets belangrijk was, behalve bij Gabi zien te komen. Maar daar had ik mijn tas voor nodig! Angst overspoelde me. Ik dacht dat Sumo en Kelvin me weer opgespoord hadden. Maar deze jongen… deze jongen hoorde niet bij hen…
Ik gooide me op hem, greep de rugzak en trok die met geweld uit zijn handen. Hij struikelde en viel naar achteren. Ik greep mijn kans en liet me boven op hem vallen. Met mijn knieën drukte ik zijn armen tegen de grond en ik hief mijn vuist. Het bloed kolkte woest door mijn aderen. Genoeg! Ik had genoeg van mensen die me bedreigden. Me achtervolgden. Me opsloten, van de weg reden, terroriseerden. En nu wilde iemand de rugzak stelen waar alle spullen inzaten die ik bezat?! Woedend sloeg ik op de dief in.
‘Nee,’ schreeuwde hij. ‘Niet doen! Alsjeblieft, niet doen. Ik wou je niet kwaad maken. Alsjeblieft, ik wou hem alleen even lenen.’
Ik stopte. Aan zijn huilende stem te horen was hij van mijn leeftijd. Ik hield hem vast bij zijn schouders. ‘Je liegt!’ riep ik.
Vechtend rolden we over de grond. Het was niet moeilijk om hem te overmeesteren. Al gauw gaf hij het op en hij bleef hijgend liggen. Het was niet eerder tot me doorgedrongen, maar in de maanden die ik had doorgebracht in het vervallen huis aan St. Johns Street, in het rioleringssysteem onder de stad en overal en nergens, was ik sterker geworden. Harder. Ik duwde zijn bovenarmen tegen de grond en liet mijn gewicht op hem rusten.
‘Laat me los,’ pufte hij, ‘alsjeblieft.’
Met mijn rechterhand pakte ik zijn beide polsen en met de andere hand graaide ik naar mijn rugzak. Ik viste de zaklantaarn eruit en bescheen zijn gezicht. In het lamplicht verscheen een sproetige, angstig kijkende jongen van mijn leeftijd, een jaar of vijftien. Zijn haar stak alle kanten uit en hij had lichtbruine ogen, waarmee hij knipperde tegen het felle licht.
‘Wie ben je? Wat moet je van me?’ vroeg ik hem op kille toon, met de lamp op zijn gezicht gericht.
‘Griff. Griff Kirby,’ hijgde hij. ‘Niks. Ik moet niks van je. Serieus. Ik was echt niets van plan. Ik zag die rugzak liggen en… enne…’
‘En ik lag er pal naast,’ zei ik. ‘Je wou hem jatten, of niet soms?’
Griff vertrok zijn gezicht. ‘Zoiets,’ zei hij.
‘Je bent gewoon een gore dief. Waarom zou ik je loslaten? Geef me één goede reden!’
‘Laat me los, dan geef ik je massa’s redenen. Een jongen als ik…’
‘…die je rugzak jat als je ligt te pitten,’ maakte ik zijn zin af, want ik had geen zin in spelletjes. ‘Sta op. En sodemieter op.’ Ik liet hem los, ging staan en deed een paar stappen achteruit. De zaklantaarn lag op de grond en gaf alles lange schaduwen.
Griff Kirby kwam langzaam overeind en veegde de aarde van zijn kleren. ‘Je kunt hard slaan, zeg,’ zei hij, bijna bewonderend. Hij draaide zich om en ik dacht dat hij hem zou smeren, maar hij deed alleen een paar passen in de richting van een schoudertas die op de grond naast een rotsblok lag. Hij boog zich voorover en haalde er wat uit.
Ik zag een zak chips en voelde het water in mijn mond lopen.
‘Honger?’ Hij hield de zak naar me omhoog.
Ik negeerde hem en vroeg me af wat hij nu weer van plan was.
‘Hoe heet je?’ vroeg hij.
‘Tom.’
‘Vangen!’ Hij gooide de zak chips naar me toe.
Ik ving hem op, rukte hem open en begon de chips met handen tegelijk in mijn mond te proppen. Griff ging op het rotsblok zitten met een eigen zak chips en staarde me aan.
‘Wat moet je?’ vroeg ik omdat ik wilde weten waarom hij niet wegging.
‘Hm. Niks.’
‘Oké… Nou, ik moet naar de stad.’ Ik begon mijn spullen bij elkaar te rapen, die door onze worstelpartij verspreid over de grond lagen.
‘Ik ook,’ zei Griff. ‘We kunnen samen gaan. Da’s veiliger.’
‘Veiliger?’
‘Ja,’ antwoordde hij. ‘En, hoe zit het met jou? Als ik ’s nachts een jongen onder een boom zie slapen, moet er wel een verhaal achter zitten. Ben jij ook uit huis getrapt?’
‘Zoiets ja,’ zei ik. Ik hield de chipszak ondersteboven voor de laatste kruimeltjes en dacht na over zijn voorstel om samen te reizen. Het leek logisch. Liften hield altijd een risico in. En dan had je nog het kleine probleempje dat de politie naar me op zoek was, een jongen alléén. Twee vijftienjarigen samen: dat zou een geweldige cover zijn.
Ik had mijn besluit genomen. ‘Oké, gaan we op zoek naar een lift?’ stelde ik voor.
Zelfs in het donker kon ik zien dat Griffs ogen begonnen te stralen. Hij gooide de tas over zijn schouder en we gingen op pad.
De kant van de weg, Petrol-2-Go
09.52 uur
Vanaf een helling en goed verstopt achter struiken en bomen, bekeken Griff en ik een kleine vrachtwagen met een canvas dekzeil die op de parkeerplaats stond. De chauffeur was naar binnen gegaan om af te rekenen.
‘Hij staat met z’n neus de goeie kant op,’ zei Griff. ‘Kom op, we nemen hem.’
De ochtendzon stond al hoog aan de hemel toen we ons zo snel mogelijk naar beneden lieten glijden. Terwijl we probeerden uit het zicht van de winkel te blijven, kropen we naar de achterkant van de vrachtwagen, schoven onze tassen naar binnen en klommen toen zelf onder het dekzeil. Ik dacht opnieuw het geluid van een helikopter te horen en trok snel het zeil op zijn plaats.
Zwijgend wachtten we af. Toen we de voetstappen van de chauffeur dichterbij hoorden komen, hielden we onze adem in. Hij deed het portier open, klom naar binnen en startte de motor.
Opgelucht liet ik mijn adem ontsnappen terwijl de wagen vaart maakte en in de richting van de stad begon te rijden. Volgens een bord dat ik had zien staan was het nog maar tachtig kilometer, dus lang kon de reis niet duren, dacht ik.
Ik kom eraan, Gabi. Hou nog even vol.
We maakten het ons zo gemakkelijk mogelijk achterin. Gelukkig voor ons had de chauffeur de radio hard aanstaan. Countrymuziek, helaas.
‘M’n moeder heeft een nieuwe vriend,’ zei Griff, ‘en die ziet mij niet erg zitten.’
Ik moest meteen aan mam denken, die nu bij Rafe woonde. Ik wist dat Rafe z’n best deed om te helpen, maar door de verhuizing leek zij, en ons oude leven, verder weg dan ooit.
‘Dus hebben ze me d’r uit gegooid.’ Griff haalde zijn schouders op. ‘En jij?’
‘Ach,’ zei ik. ‘Zelfde verhaal.’ Ik had geen zin om veel te zeggen. Griff zou nog een probleem kunnen worden als hij wist wie ik was.
‘Jij bent ook geen prater,’ merkte hij op.
‘Het duurt effe,’ zei ik, ‘voordat ik vriendjes word met iemand die vanochtend m’n rugzak nog probeerde te jatten.’
Griff gaf me een goedmoedige por. ‘Sorry, joh,’ zei hij en het was net alsof ik Boges tegen me hoorde praten. ‘Als je op straat leeft, doe je soms dingen die je anders nooit zou doen,’ legde hij uit.
Alsof ik dat niet wist.
‘Maar eh,’ ging hij verder, ‘we hebben hetzelfde meegemaakt. Alle twee het huis uit geschopt. We moeten bij elkaar blijven. Beetje op elkaar letten.’
‘Ik let wel op mijn rugzak,’ zei ik. ‘Da’s één ding dat zeker is.’
Griff onderdrukte een lach. Ik wist niet of ik op zo’n maat zat te wachten.
10.30 uur
‘Gave ring. Hoe kom je daaraan?’ vroeg Griff toen hij de ring om mijn pink ontdekte die ik van Gabi had gekregen. Misschien wilde hij die ook wel stelen.
‘Van m’n zusje gekregen. Hij was van haar. Mijn vader had ’m uit Ierland meegenomen.’ Ik had inmiddels twee talismannen die me tegen het kwaad moesten beschermen. De ring van Gabi en het speldje met de engel van Paria. Ze werkten geen van beide. ‘Ze gaf hem aan mij omdat ze dacht dat hij me zou beschermen.’
‘Dat doet-ie ook,’ zei Griff. ‘Moet je ons hier lekker zien zitten. Bijna in de stad. No problemo.’
Ja, droom maar lekker verder met je ‘geen problemen’. Alsof ik nóóit problemen had, ha ha.
‘Heb je een vriendin?’ was zijn volgende vraag.
‘Nee,’ zei ik snel. Ik had er de pest in omdat zijn vraag meteen het beeld opriep van de mooie donkere ogen van Winter en haar wilde, glinsterende haar. Hoe kon ik zo over haar denken, terwijl ik niet eens wist of ze wel aan mijn kant stond? Als ik ooit al een vriendinnetje kreeg, zou ik er wel voor zorgen dat ze niets te maken had met criminelen, en zeker niet met iemand als Sligo, die me al een keer had proberen te vermoorden.
De zon, die door gaten in het canvas naar binnen scheen, maakte strepen van licht op onze kleren.
Griff keek me aan. ‘Ik heb steeds het idee dat ik je ergens van ken,’ zei hij.
‘Ja, wie niet.’
‘Wie niet?’
‘Mensen denken altijd dat ze me kennen. Ik weet ook niet waarom, ik snap er niks van. Wat ga jij trouwens doen als we in de stad zijn?’ vroeg ik om van het ‘waar-ken-ik-jou-van’-gezeur af te komen.
‘Ik ga bij mijn tante wonen,’ zei hij. ‘Zij heeft me wel eens geschreven. Lang geleden.’
‘Je lijkt niet echt zeker van je zaak,’ zei ik.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Jij mag ook wel mee,’ bood hij aan.
‘En dat vindt je tante goed?’ Eerlijk gezegd betwijfelde ik dat.
‘Ja joh, die vindt alles best. Ze is een stuk jonger dan m’n moeder en ik weet bijna zeker dat ze alleen woont.’
‘Ik moet naar het ziekenhuis,’ zei ik.
‘O? Je ziet er anders gezond uit,’ zei Griff lachend. ‘Een beetje mager, maar daar ga je heus niet dood van.’
‘Nee,’ zei ik, ‘maar mijn zusje wel.’ Mijn stem brak bij die woorden. ‘Ze ligt aan allerlei apparaten en die willen ze uitzetten.’
Griffs glimlach verdween van zijn lippen. ‘Uitzetten? Wat is er gebeurd? Hoe oud is ze?’
‘Gevallen in de bossen. Ze is negen,’ zei ik fluisterend. ‘Ze ligt al drie maanden in coma. De dokters denken dat ze niet meer wakker wordt.’
‘Je moet ze tegenhouden!’ zei hij.
10.49 uur
Een tijdje zaten we zwijgend naast elkaar heen en weer te schudden. Ik merkte dat Griff zo nu en dan naar me keek, alsof hij probeerde te ontdekken hoe het echt met me zat. Ik verstevigde de greep op mijn rugzak.
14.22 uur
Het was inmiddels uren geleden dat Griff en ik in de laadbak van de vrachtwagen waren geklommen. De chauffeur was onderweg tig keer gestopt, om telefoontjes te plegen of een winkel in te gaan. Elke keer zaten we weer in spanning en hoopten we dat hij niets uit de laadbak hoefde te pakken.
Op een gegeven moment stopte de wagen op een parkeerplaats bij een bouwmarkt en bleef de chauffeur zo lang binnen, dat we op het punt stonden hem te smeren. Het probleem was alleen dat hij pal voor een snackbar was gaan staan en dat het lunchtijd was. Het zou nogal opvallen als we hier uit de laadbak klommen. En het was niet alleen vreselijk vervelend om te moeten wachten tot de chauffeur terugkwam, het was bijna ondraaglijk om de geur van koffie, hamburgers, vis en patat te moeten ruiken zonder iets te kunnen eten.
Gelukkig was de chauffeur gedurende de reis niet in de buurt van de laadbak gekomen, maar door al het oponthoud waren we nu pas in de buitenwijken. Veel later dan we hadden verwacht.
‘We kunnen er beter uit springen,’ zei ik. ‘Waar we precies zijn, weet ik niet, maar ik zie het niet zitten om nog verder met deze vent mee te rijden. We weten niet eens zeker of hij wel het centrum in moet.’
Griff grinnikte. ‘Ik snap het. Genoeg countrymuziek voor één dag zeker.’
‘Zeker weten,’ zei ik instemmend.
‘Geef me effe je nummer, dan bel ik je als ik bij mijn tante ben.’
‘Geef mij het jouwe maar.’
Hij keek me onderzoekend aan terwijl ik zijn nummer in mijn mobiel zette en trok een diepe rimpel in zijn voorhoofd. Daarna stelde hij de vraag die al door mijn hoofd had gespookt sinds Boges me verteld had dat ze de beademing wilden stoppen.
‘Hoe wil je ze eigenlijk tegenhouden?’
De rand van de stad
14.36 uur
Het bleek een makkie te zijn om uit de vrachtauto te komen. We wachtten gewoon tot hij afremde voor een rood licht, keken goed of er geen verkeer achter ons zat en of er niemand in de buurt liep en klauterden naar buiten zonder dat iemand het in de gaten had. Precies op tijd; toen we de vrachtwagen nakeken, zagen we dat hij een paar honderd meter verder een afslag nam naar de ringweg om de stad heen.
Ik beloofde mezelf plechtig om me nooit meer over te leveren aan rijdende voertuigen. Eerst de kofferbak van Oriana, daarna de pick-up van Lachlan Drysdale, de kofferbak van Melba, en dan was er nog de trein geweest… bijna.
14.59 uur
We hadden een eindje gelopen en kwamen op een plek die ik herkende: een markt waar ze vooral verse groente, vers fruit en lekker brood verkochten, een paar kilometer van het centrum en Liberty Square.
Het ziekenhuis was ongeveer een kilometer verderop en ik wilde een plek vinden waar ik me een beetje kon opknappen. Ik wist niet zeker wat Griff van plan was en wanneer, maar ik voelde me op het moment veiliger en ik trok minder de aandacht met hem naast me, dan zonder hem.
15.15 uur
Mijn mobiel piepte.
Wat je ook doet, kom vandaag NIET naar zh
Hoezo?
Ben er nu. Overal beveiliging. Geen zorgen; niks met jou te maken. Protest van verpleging of zo. Je komt er niet in
Ok. Dank.
‘Alles in orde?’ vroeg Griff.
‘Yep, zeker. De plannen zijn alleen veranderd.’