26 april
Nog 250 dagen te gaan…
Het boothuis
Greenaway Park
22.32 uur
Terug in het boothuis bleek dat ik mazzel had met het vislijntje dat ik had uitgelegd. Ik had een paar roodbaarzen gevangen. Het stikte er van de karpers, maar je moest wel heel wanhopig zijn om die te eten. En zo wanhopig was ik nou ook weer niet.
Ik had een braadpan gemaakt van de bodem van een groot blik en bakte mijn vis boven een vuurtje naast het boothuis. Het was een uitstekend vuurtje; het rookte bijna niet.
Terwijl ik wachtte tot de vis gaar was, dacht ik aan Rafe, die bij het monument geweest was. Ook herinnerde ik me iets vreemds dat mam in het ziekenhuis tegen me had gezegd. Dat ze me had moeten vertellen over iets wat gebeurd was toen ik nog heel klein was… Wat bedoelde ze daarmee? Ik wist niet eens of dat ‘iets’ met mij was gebeurd of met iemand anders van ons gezin. Was er iets ergs voorgevallen toen ik klein was, zoals een inbraak of een bosbrand of zo? Of een auto-ongeluk? Het had geklonken alsof ze dacht dat het er de oorzaak van was dat ik was doorgedraaid en Rafe en Gabi had aangevallen. Had mijn moeder me als baby op mijn hoofd laten vallen of zo?! En zag ik daardoor nu dingen die er niet waren?
Ik nam de vis mee het boothuis in en at hem zo uit de pan. Het smaakte heerlijk, maar ik raakte het onaangename gevoel in mijn maag niet kwijt: ik moest antwoorden hebben en snel ook. Er waren te veel geheimen in ons gezin. Er werd te veel achtergehouden. Wat pap ook ontdekt had in Ierland, het wierp een grote, donkere schaduw over me heen. En wat wist Rafe van de Ormond-engel?
Zoals Paria al had gezegd: wat het ook was, het moest iets groots zijn. De woorden van mam bleven door mijn hoofd spoken. Ze leken erop te wijzen dat die gevaarlijke schaduw er al heel erg lang was… Wist ze iets over mij wat ik niet wist? En Rafe misschien ook?