29 april
Nog 247 dagen te gaan…
09.10 uur
Ik zat ongeduldig op Boges te wachten, toen mijn mobiel ging.
Ik herkende de stem meteen. Winter.
‘Hoi, Cal,’ zei ze. ‘Hoe is ’t?’
Je kunt schrikken van iets engs, maar ook van iets leuks. Winter liet me schrikken van iets leuks. Maar toch bleef het schrikken.
‘Hoi,’ zei ik. ‘Ik dacht laatst nog aan je.’
‘Mooi,’ zei ze. ‘Tenminste, dat hoop ik. Hangt ervan af wat je dacht.’
‘Ja, uh-huh,’ zei ik. Ik kon haar moeilijk vertellen wat ik precies had gedacht: dat ik haar niet volledig vertrouwde, maar het risico wel aandurfde. ‘Bedoel je,’ vroeg ik, ‘wat ik dacht toen ik aan je dacht of wat ik dacht toen je dat net zei?’ Oké, dat sloeg nergens op.
Haar gegiechel klonk door de telefoon en dat gaf me een raar gevoel. Een mengeling van schaamte en de behoefte om keihard te gaan lachen.
‘Dat kon ik niet helemaal volgen, geloof ik,’ zei ze. ‘Misschien kan ik beter zeggen wat ík denk.’
‘Ja, doe maar,’ beaamde ik opgelucht.
‘Of eigenlijk: ik zal zeggen wat ik níét denk. Ik denk niet dat je die man in de rivier wilde laten verdrinken.’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Ik denk ook niet dat je naar het ziekenhuis bent gegaan om je zusje kwaad te doen.’
‘Alweer goed,’ zei ik, opgelucht dat er, behalve ikzelf, nog iemand was die geloofde dat ik niemand iets wilde aandoen.
Ik voelde me ongemakkelijk omdat ik wist dat Boges onderweg was; hij vertrouwde Winter voor geen cent. Maar ze was wél slim; misschien kon ze helpen het Ormond-raadsel op te lossen.
‘Ik wou dat ik wist waar je was,’ zei ze. ‘Dan kon je me misschien vragen of ik langskwam? Wat eten. Beetje muziek luisteren, hangen. Mijn leraar komt vandaag niet. Wat vind je ervan? Waar zit je?’
Ik aarzelde een seconde. ‘Ik heb een nieuwe plek gevonden. Een oud boothuis. Achter in de tuin van het huis waar het bij hoort, aan de rivier. Volgens mij is er al jaren niemand geweest. Behalve ik dan,’ voegde ik eraan toe.
Winter schreef het adres op en ik legde haar uit hoe ze er moest komen. Net als Boges waarschuwde ik ook haar om goed uit te kijken dat ze niet gevolgd werd. Ik wilde niet dat die ouwe Elvira merkte dat er een huurder in haar boothuis zat.
‘Wanneer kom je?’ vroeg ik.
‘Snel!’ zei ze en ze hing op.
Ik wist niet wat ik van haar moest denken. Misschien vond ze me aardig, misschien niet. Ik wilde haar zo graag kunnen vertrouwen, maar het enige wat ik met zekerheid wist, was dat ze mij steeds weer in verwarring bracht.
09.31 uur
Ik hoorde iemand buiten en verstijfde. Na een voorzichtige blik door het smerige raam zag ik wie eraan kwam en snel opende ik de deur. ‘Boges!’
‘Cool, man!’ Hij stapte naar binnen en keek om zich heen. ‘Een huis aan het water. Moet je kijken, wat chic.’ Hij liep door de ruimte, draaide de kraan open en duwde op het lichtknopje. ‘Je hebt zelfs een binnenzwembad!’ zei hij, wijzend op het zwarte klotsende water. ‘Wel raar om na al die tijd weer hier bij de rivier te zijn.’
Boges had van alles voor me meegenomen. Blikken soep, brood, ham, koekjes, noten, mueslirepen, chips, flessen water en een paar chocoladerepen. Onder uit zijn tas diepte hij ook nog een warmhoudplaatje op dat hij tussen het grofvuil vandaan had gevist. ‘Ik hoefde alleen wat losse draadjes vast te maken,’ zei hij. Trots zette hij het op de werkbank nadat hij een paar potjes met vishaken en wat stoffige hengels aan de kant had geschoven. ‘Hij is weer als nieuw.’ Hij zette hem aan voor een demonstratie en al gauw gloeide het plaatje rood op.
‘Bedankt, Boges,’ zei ik. ‘Fantastisch. Gisteravond heb ik vis gebakken, maar ik was bang dat iemand de rook van het vuurtje zou zien. Dit,’ ik wees op het plaatje, ‘is perfect. Man, hoe moet ik je ooit alles vergoeden wat ik van je gekregen heb…’
‘Laat maar aan mij over,’ zei Boges lachend. ‘Ik weet wel wat klussen waarbij ik je hulp kan gebruiken. Het plafond bij ons thuis schilderen, bijvoorbeeld. Dat ziet er nog beroerder uit dan dit hier.’
‘Ach, als ik het Ormond-raadsel heb opgelost, het geheim van mijn vader heb ontdekt én rijk en beroemd ben geworden, kan ik vast wel iemand betalen om het te laten doen.’
‘Wie weet,’ zei Boges. ‘Waar is het raadsel?’
Voorzichtig haalde ik de map met het perkament uit mijn rugzak en gaf het hem.
‘Shit man! Dat is het dus.’ Hij krabde op zijn achterhoofd. ‘Het Ormond-raadsel.’
Ik luisterde terwijl Boges het hardop voorlas.
Boges hief zijn hoofd en keek me aan. ‘Ik zie het nog niet… Jij al briljante invallen gehad?’
‘Eerst moet ik nog zeggen,’ zei ik, ‘dat het maar zes regels zijn en niet acht. Je kunt aan de onderkant zien dat de laatste twee regels eraf zijn gesneden.’
Boges bestudeerde de randen van het papier en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je hebt gelijk. Iemand heeft erin zitten snijden, da’s zeker. Dat maakt het er niet gemakkelijker op. Maar dat was vast ook de bedoeling. Trouwens, ik weet wel één ding: “Keel”.’
‘Keel? Wat is daarmee?’
‘Dat betekent rood in de heraldiek.’ Hij krabbelde wat in zijn aantekeningenboekje.
‘Sorry, ik spreek geen heraldieks,’ zei ik.
‘Heraldiek,’ zei Boges, ‘is de studie van families en hun wapenschilden. Zoals het wapen van de Ormonds.’
‘Heeft onze familie een wapen?’ vroeg ik.
Boges bladerde door de foto’s in zijn mobiel tot hij vond wat hij zocht. ‘Hier. Op internet gevonden. Misschien hebben we er wat aan.’
Het wapen was in vieren verdeeld; twee kwarten waren rood, met een soort eieren in eierdopjes erop. Ik wees op de rode stukken. ‘Dus dat is keel?’ zei ik. ‘Mooi, nu hoeven we alleen nog maar de rest uit te puzzelen.’
Boges richtte zijn aandacht weer op het raadsel en las het nog eens door. ‘Hier heb ik m’n hele herseninhoud voor nodig,’ zei hij met een zucht en hij stopte het aantekeningenboekje terug in zijn zak. ‘Zullen we de tekeningen erbij pakken? Misschien dat als we alles bij elkaar bekijken – de tekeningen en het raadsel – en het als geheel proberen te zien, dat we het dan beter snappen. Geef mij eens zo’n reep? Ik kan niet nadenken zonder brandstof.’
Ik gooide een chocoladereep naar hem toe. Hij scheurde de verpakking eraf, brak hem in tweeën en gaf mij het kleinste stuk.
Terwijl Boges door de tekeningen bladerde, bracht ik hem verslag uit van wat er in het ziekenhuis gebeurd was en daarvoor, toen ik onderweg was. Ik vertelde hoe we van de weg waren gereden door de SUV van Kelvin en Sumo, en dat ik het hoofd van Lachlan boven water had moeten houden om te voorkomen dat hij verdronk. Ik vertelde over die krankzinnige nacht in het bos, waar soldaten met scherp aan het schieten waren en de kogels me om de oren vlogen. En waar Sumo me bijna te pakken had gekregen, voordat hij gewond was geraakt in het kruisvuur. Ik vertelde over hoe ik me in de kofferbak van de auto van mevrouw Snipe had verstopt, en dat ze de hele tijd had geweten dat ik daar lag. In plaats van in paniek te raken en de politie in te lichten, had ze me te eten gevraagd. En ten slotte vertelde ik over Griff Kirby, de jongen die bijna m’n rugzak had gestolen.
Boges grinnikte en maakte er een grapje van. ‘Wat is dat toch met jou? Je belandt steeds weer achter in auto’s van allerlei dames…’
Ik keek op van de laatste tekening en aarzelde voor ik verderging. Ik wilde niet dat Boges dacht dat ik gek aan het worden was, maar ik moest het hem vertellen. ‘Ik heb die jongen weer gezien, Boges,’ zei ik. ‘Weet je wel, die jongen die precies op mij lijkt. Of liever gezegd: op hoe ik er vroeger uitzag.’
‘Waar?’ vroeg hij.
‘Hier vlakbij. Ik was even naar de winkels omdat ik niks te eten meer had. Hij kwam uit het schoolgebouw bij Greenaway Park. We stonden elkaar een tijdje aan te staren. Maar toen ben ik weggerend omdat hij een vriend aanstootte en naar me wees. Hij was net zo verbaasd als ik.’
Boges staarde me zwijgend aan.
‘Het is waar, Boges. Ik weet wat ik heb gezien.’
‘Dus jij zegt dat je opnieuw een jongen hebt gezien die op jou lijkt?’
‘Hij is iets zwaarder dan ik en hij ziet er veel… gezonder uit.’
‘En die duikt steeds weer zomaar op. Hoe weet je dat zo zeker? Heb je je het niet verbeeld?’
Nu, een tijdje later, moest ik toegeven dat ik niet meer zo zeker was van wat ik had gezien. ‘Ik denk, Boges, dat hij ook probeert er anders uit te zien. Hij wil toch niet rondlopen en herkend worden als de psycho-tiener? Hij moet toch weten dat hij er net zo uitziet als ik? Daar moeten toch voortdurend opmerkingen over worden gemaakt?’
Maar wie was hij nou eigenlijk echt, vroeg ik me af.
Ik legde Boges mijn nieuwste theorie uit: dat het misschien mijn dubbelganger was die Gabi en Rafe had aangevallen en dat ze daarom dachten dat ik het had gedaan.
Daar dacht Boges even over na. ‘Maar waarom zou een volslagen vreemde, ook al lijkt hij op jou…’
Ik zag wel dat Boges totaal niet overtuigd was.
‘Dan moet hij toch een motief hebben,’ vervolgde hij. ‘Mensen doen dingen niet zomaar. Ook zulke gestoorde dingen niet. Er is altijd een reden, al is het maar een stem in hun hoofd.’
‘Misschien had hij wel een reden, maar kennen we die niet.’
‘Ik geloof er niks van, Cal,’ zei Boges beslist en hij richtte zijn aandacht weer op de tekeningen.
Zelfs Boges met zijn superbrein moest erkennen dat hij er niets van begreep. Hij kon geen duidelijke verbanden ontdekken. Gefrustreerd gooide hij zijn pen neer. ‘Ik snap er geen snars van,’ zei hij. ‘Maar ik neem het mee naar huis en ga ermee aan de slag.’ Hij maakte een foto met zijn mobiel. ‘Oké, nou nog je blog bijwerken.’ Hij opende zijn laptop en draaide het scherm naar me toe, zodat ik aan de slag kon.
Ik las Boges voor wat ik had geschreven en hij knikte instemmend. ‘Klinkt goed, man. Ik zal het uploaden zodra ik naar een internetcafé kan,’ beloofde hij. ‘Niks persoonlijks hoor, maar ik wil op m’n computer thuis niets hebben wat met jou te maken heeft.’
‘Bedankt,’ zei ik. ‘Hé, je zou me nog iets vertellen over verdwijnstof of zo?’
‘O ja,’ grinnikte hij. ‘Daar ben ik mee bezig. Heel handig voor iemand die op de vlucht is, denk ik zo. Meer kan ik niet zeggen. De eerste test was een succes, maar van m’n ma mag ik het niet meer in huis uitproberen, na het incident met de brandweer.’
‘Maar wat is het dan?’ vroeg ik nieuwsgierig.
Boges schudde zijn hoofd. ‘Hé, geef het raadsel nog ’ns. Misschien krijg ik toch een idee.’
‘Niet bewegen,’ siste ik plotseling; ik hoorde buiten iets dichterbij komen. Ik kroop naar het raam en keek er voorzichtig doorheen.
Aan de oever van de rivier stond Winter Frey, die met gefronst voorhoofd naar het boothuis keek. Haar blik was donker, zoals gewoonlijk, en in haar haren flitste iets rood met zwarts. Zilveren armbanden rinkelden toen ze haar tas van de ene naar de andere schouder verplaatste en haar hand op haar heup zette. Zachtjes liep ze naar het raam en klopte erop.
Ik negeerde Boges’ gekreun en deed de deur voor haar open. Samen met haar kwam een vlaag wind naar binnen.
Boges begon woest de tekeningen en het raadsel bij elkaar te rapen. ‘Zoek je problemen?’ bromde hij.
‘Ik heb informatie voor je, belangrijke informatie,’ zei Winter tegen mij, maar toen ze zag wat Boges aan het doen was, liep ze naar hem toe. ‘Wat doe je nou? Laat ’ns liggen. Dat is nieuw. Laat zien,’ zei ze en ze liet haar schoudertas naast de werkbank vallen.
Boges aarzelde even en meteen vloog Winter op het raadsel af. Ze pakte het vel voorzichtig op en keek er als gehypnotiseerd naar. ‘O, wauw… Wat is dit voor moois?’ wilde ze weten.
Boges keek eerst naar mij en toen naar Winter. Hij was op zijn hoede; de achterdocht in zijn ogen was onmiskenbaar en aan de twee diepe rimpels in zijn voorhoofd te zien vond hij dit een heel slecht plan.
‘Dit heb ik nog nooit gezien.’ Ze streek over het zachte, vreemde materiaal waarop het raadsel was geschreven. ‘Ik heb er alleen over gelezen. Dit zachte spul,’ ze klopte er voorzichtig op, ‘heet velijn.’
‘Velijn?’ vroeg ik.
‘Kalfs- of lamshuid,’ wist Boges. ‘Dat werd vroeger voor heel belangrijke documenten gebruikt,’ zei hij tegen mij.
Achter Boges’ rug trok Winter een gezicht en toen begon ze het raadsel te lezen. ‘Dit is prachtig,’ zei ze ademloos. Ze keek naar ons op.
Ik kon zien dat ze diep onder de indruk was.
‘Jouw naam staat erop. Net als bij de Ormond-engel.’ Ze keek me opgewonden aan. ‘Hoe kom je hieraan?’
‘Gaat je niks aan,’ snauwde Boges.
‘Even charmant als altijd,’ zei Winter kattig en ze zwaaide haar haren over haar schouder naar achteren.
‘Eh… geleend, zeg maar,’ zei ik vaag, ‘van degene die het vóór mij had.’
‘Van wie dan?’
Dit werd lastig. Ik wilde niet glashard tegen haar liegen. ‘Van een juridisch, eh… iemand die… nogal geïnteresseerd is in de familie,’ voegde ik eraan toe. Dat klopte in elk geval ten dele.
‘Wat doe je geheimzinnig,’ zei ze. ‘Maakt niet uit, ik kom er toch wel achter. Geheimen zijn mijn specialiteit.’
‘En dát is geen geheim,’ mompelde Boges.
Winter keek hem vernietigend aan en legde het raadsel voorzichtig neer, alsof het heel kostbaar was. Dat was het ook eigenlijk wel, bedacht ik, al begreep ik er helemaal niks van.
Daarna rommelde ze in haar tas en haalde er een pak chocoladekoeken uit. Ze glimlachte en vroeg: ‘Gaat een van jullie me nog iets te drinken aanbieden?’
11.12 uur
Ik zag dat Winters aanwezigheid Boges niet lekker zat. Hij had al een poosje niets gezegd, terwijl hij meestal het hoogste woord voerde. Steeds weer keek hij me kwaad aan, met een blik die vroeg: Wat moet zij hier?
Winter dronk lauw water uit een potje, het enige wat ik te bieden had. ‘Ik snap niet waarom ik dat geheim niet mag weten,’ zei ze. Ze keek Boges aan, alsof ze hem wilde overtuigen. ‘Zonder mij had Cal die engel nooit gevonden. Ik kan hem nog meer helpen, hoor.’
Boges zat op de plank boven het water en porde met een stok in het stof naast zich.
‘Ik ben gek op raadsels,’ zei Winter, die was gaan staan en nu naar de deur liep. ‘En ik ben goed in het ontdekken van geheimen. En in zien wanneer mensen liegen.’
‘Nou nou, wat zijn we fantastisch,’ mompelde Boges. ‘En over liegen gesproken…’
‘Dat hoorde ik!’
‘Dat was ook de bedoeling,’ zei hij. ‘Weet je baas wel waar je bent?’
‘Niemand is de baas over mij, nerd.’ De manier waarop ze ‘nerd’ zei, was scherp als een scheermes.
‘Ik hoor heel andere verhalen.’
‘Nou, dat hoor je dan fout, met die flaporen van je.’
‘Fout? Er is niks mis met mijn flaporen. Dus jij vindt het gewoon gezellig bij Vulkan Sligo?’
‘Hé Boges, misschien heeft Winter zo haar redenen om met Sligo om te gaan.’
‘Ongetwijfeld,’ zei hij. ‘Sligo is vast al onderweg hierheen. Of anders zijn mannetjes.’
‘Wat weet jij nou? Niks,’ zei Winter. ‘Cal kan me vertrouwen. Wat jij denkt, interesseert me niets.’
‘Maarre…’ zei ik, in een wanhopige poging om van onderwerp te veranderen, ‘ik vertelde Boges net dat ik die jongen weer gezien heb. Die dubbelganger…’
‘Heb jij een dubbelganger? En die heb je gezien?’ onderbrak Winter me. Haar uitdrukking was veranderd; ze keek bezorgd.
Ik knikte. ‘De laatste keer zag ik hem uit de school verderop komen.’ Ik begreep niet waarom Winter ineens zo bleek werd en waarom ze naar me staarde.
Ze leek iets te weten wat ik niet wist.
‘Alles oké? Daar hoef jij je toch niet druk over te maken?’ zei ik. ‘Ik ben de gestoorde die dubbelziet.’
‘Gestoord ja,’ zei Boges, die zijn schooltas greep. ‘Alleen iemand die gestoord is, vertelt zo veel aan iemand die vriendjes is met Sligo.’ Hij draaide zich om en keek Winter aan. ‘En jij: jij kunt maar beter maken dat je wegkomt en Cal met rust laten.’
‘Ik probeer hem alleen maar te helpen,’ zei ze. ‘Je moet niet zo snel met je oordeel klaarstaan. Jij weet helemaal niets over mij.’
Ze keken elkaar woedend aan.
‘Hé, rustig jullie, alle twee,’ zei ik. ‘Ik kan echt wel op mezelf passen, Boges. Ik ben een grote jongen. Hierbij kunnen we alle hulp gebruiken die we kunnen krijgen.’ Ik wees op het raadsel. ‘Daarom zijn we toch zeker hier? Om dat op te lossen?’
Boges snoof terwijl Winter instemmend knikte.
‘Oké. Laten we samen naar het raadsel kijken.’ Ik zweeg even. ‘Ik snap er gewoon niks van. Wat denk jij?’ Ik wendde me tot Winter.
Winter reikte voor Boges langs om het raadsel op te pakken. Ik zag weer de tatoeage van het vogeltje aan de binnenkant van haar pols. Die deed me denken aan het medaillon en de inscriptie ‘Kleine Vogel’ aan de achterkant. Toen ik keek, zag ik dat het hartvormige sieraad nog steeds om haar nek hing.
‘Zie je niet wat ze probeert te doen?’ vroeg Boges. ‘Ze speelt alle informatie rechtstreeks door aan Sligo en dan weet hij dat we het raadsel hebben. Hij zit al achter je aan. Zodra hij weet dat je het raadsel hebt, doet hij honderd keer harder zijn best.’
‘Ik heb al uitgelegd hoe het zit met mij en meneer Sligo. Ik ben absoluut niet van plan om hem te helpen en met zijn levensstijl ben ik het totaal niet eens.’ Zuchtend keek ze mij aan. ‘Ik ga het niet nog eens uitleggen. Je vriend is vastbesloten me te haten.’
‘Je niet te vertrouwen, zou ik zeggen,’ snauwde Boges.
‘Oké jongens, word het nou maar snel met elkaar eens. Willen jullie dat ik help of niet?’
Boges haalde zijn schouders op alsof het hem ineens niets meer kon schelen. Ik stak mijn hand uit, pakte het raadsel en gaf het aan haar.
Winter glimlachte liefjes en bestudeerde het zwijgend. ‘Iemand heeft er een stuk af geknipt,’ zei ze. Ze wees op de onderkant van het stuk velijn en keek vragend naar me op, alsof ze een verklaring verwachtte.
‘Ja, de laatste twee regels ontbreken,’ zei ik.
‘Hm. Dat maakt het extra lastig. Bij raadsels staat de oplossing juist vaak in de laatste regels.’ Ze keek nog een tijdje naar de woorden. ‘Volgens mij is het een getallenraadsel,’ zei ze ten slotte. ‘Moet je zien hoeveel getallen erin staan. Acht, dertien, en hier staat nog iets over “één erbij”.’
Ik keek met haar mee. ‘Waarom is het eigenlijk zo vreemd gespeld?’ vroeg ik.
‘Toen het werd geschreven, was er nog geen standaardspelling,’ zei ze.
‘Klopt,’ knikte Boges. ‘Je schreef alles zoals je zelf wilde.’
‘Moeten we die getallen dan optellen of zo?’ Ik maakte snel een rekensommetje. ‘In dat geval is het tweeëntwintig.’
‘Oké, dan is het tweeëntwintig,’ zei Boges. ‘En wat hebben we daaraan?’
Ik merkte dat hij nog steeds niet bereid was om iets wat Winter zei of deed te beschouwen als hulp.
‘Boges,’ zei ik. ‘We moeten toch alles proberen? Dat zei je zelf.’
‘De tekening van de aap.’ Winter wees naar de tekening die op de grond lag. ‘Die komt me bekend voor. Volgens mij heb ik die eerder heb gezien.’
‘Ah, weer een monument?’ zei Boges schamper. ‘Waar neem je Cal deze keer mee naartoe? Het monument voor alle gesneuvelde apen?’
Ik kreunde. Hield dat gekat dan nooit op? Maar tot mijn verbazing schoot Winter in de lach. Ik keek naar Boges en durfde te zweren dat ook hij een glimlach moest onderdrukken.
‘Die tekeningen zijn waanzinnig…’ Ze wees ze een voor een aan. ‘Je zou er woorden bij moeten zoeken.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik.
‘Denk na,’ antwoordde ze. ‘Weet je nog, de tekening van de engel? Ik nam je mee naar het monument en daar was hij? Het was net of de tekening van de engel je iets vertelde, dat je op zoek moest gaan…’
‘…naar een engel,’ maakte ik haar zin af. Ik pakte de tekening van de aap. ‘Moet ik dus op zoek naar een aap? En naar een jongen met een bloem?’ ‘En die oude Romein?’ voegde ik eraan toe.
‘Precies,’ zei ze. ‘En je moet op zoek naar een sfinx…’ Ze zweeg en dacht even na. ‘Of misschien verwijst die gewoon naar het raadsel.’
Ik wierp een triomfantelijke blik op Boges. Nu zou hij toch wel onder de indruk zijn, dacht ik. Ze legde heel snel bepaalde verbanden.
‘Ken je het raadsel van de sfinx?’ vroeg ik.
‘Dat is toch geen geheim?’ zei ze. ‘Dat kent iedereen die klassieke geschiedenis heeft gehad. En je moet op zoek naar een butler met blackjack.’
‘Een butler?’ riep ik uit. ‘Ik dacht dat het een ober was.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Ik vind het meer een butler. Butler, ober, wat maakt het uit? Maar je moet op zoek naar al die dingen.’
‘Waarom denk je dat je de aap eerder hebt gezien?’ vroeg ik.
‘Ik weet niet. Misschien is het de halsband of de bal of zo.’
Winters telefoon ging.
‘Ben zo terug,’ zei ze en ze liep bij ons vandaan.
‘Zie je niet wat ze doet?’ Boges klonk heel serieus. ‘Ze gebruikt ons. Ze doet heel vriendelijk en aardig, maar ondertussen ontfutselt ze je informatie die ze aan haar criminele vriendjes kan doorspelen. Ze doet het pal voor je neus en jij weigert het te zien.’
‘Maar Boges…’ begon ik.
Winter onderbrak me. ‘Nou ben ik het zat! Ik blijf die onzin niet aanhoren. Ik heb echt geen zin om me de hele tijd te verantwoorden. Te vragen of je me alsjeblieft vertrouwt. Het is al moeilijk genoeg om je sarcastische opmerkingen te negeren, maar nu ga je te ver.’
Ik hoorde aan haar stem dat ze echt gekwetst was.
Ze greep haar tas en gooide die over haar schouder. Haar glinsterende haar vloog alle kanten op. ‘Zoek het maar uit, Callum. Zo te zien heb je meer dan genoeg hulp. Ik zei nog dat ik je iets belangrijks te vertellen had, maar dat interesseert je blijkbaar niet, dus waarom zou ik nog moeite doen? Als je me wilt spreken, weet je me te vinden.’
‘Wacht, wat had je me dan te vertellen?’
Ze glipte door de deur, rende weg en klom tegen de oever van de rivier op. Ik ging achter haar aan, maar ze was te snel. Ze was al verdwenen.
‘Ben je nou tevreden?’ zei ik geërgerd toen ik het boothuis weer in liep. ‘Ze was al een heel eind met het raadsel en nu heb je haar weggejaagd.’
‘Iedere idioot kan zien dat er getallen in staan. Geen kunst aan… Ze had niks nieuws te melden.’
‘En ze legde het verband tussen de sfinx en het raadsel.’
We keken elkaar kwaad aan. Boges en ik hadden zelden ruzie en ik vond het absoluut niet leuk. ‘We hebben alle hulp nodig die we kunnen krijgen,’ zei ik.
‘Wil je haar er echt bij betrekken? Alleen omdat ze je heeft ingepalmd met dat glas-in-loodraam in het monument? En door te doen alsof ze nog meer weet? Kijk toch naar de feiten, man. Ze is lid van een criminele bende die heeft geprobeerd je om te leggen.’
Er volgde een boos stilzwijgen, dat Boges ten slotte doorbrak door zijn gezicht vlak voor het mijne te brengen. ‘Het kan me niet schelen wat een schatje ze is. Haar vrienden hebben geprobeerd je te vermóórden. Wat is er zo moeilijk te begrijpen aan een poging tot moord?’
Ik stond kwaad op om alle tekeningen en het raadsel bij elkaar te rapen en in mijn rugzak te stoppen, toen er buiten op de weg een auto met piepende banden tot stilstand kwam.
‘Ik ga haar zoeken.’
‘Je lijkt wel gek,’ zei hij. ‘Daar krijg je spijt van. Haar vriendjes zijn er al, zo te horen. Ik ben weg.’ Boges schoot de deur door en verdween.
Ik hoorde portieren dichtslaan. Iets zei me dat deze mensen niet kwamen picknicken.
In plaats van bij de deur te kijken, waar ik zelf ook makkelijk gezien zou worden, zette ik me schrap en stapte het water in. Ik probeerde zo min mogelijk te spetteren, waadde langs een van de deuren van het boothuis heen de hoek om en keek wie er zo hard had geremd.
Toen ik de auto zag die boven aan de weg geparkeerd stond, vergat ik in één klap hoe koud het water was.
Het was de zwarte Subaru. De auto van Vulkan.
Mijn rugzak! Ik wilde al terugzwemmen om hem te pakken, toen ik besefte dat daar geen tijd meer voor was. Ik moest maken dat ik wegkwam. En dus zwom ik naar de oever, klom erop en rende zo hard ik kon weg langs modderige strandjes, onder aanlegsteigers door, en liet de Subaru en zijn inzittenden achter me.
De waarschuwing van Boges weerklonk in mijn oren. Waarom vertrouwde ik Winter? De laatste keer dat ik met haar had gesproken, had dat geleid tot mijn wanhopige vlucht over de spoorrails de tunnels in. Boges was slim. Misschien had hij gelijk. Het leek wel of de zwarte Subaru aan haar vastgeplakt zat.
Mijn verwarring groeide. Ik moest haar zien te vinden en het voor eens en voor altijd tot op de bodem uitzoeken. Had ze verraden waar ik zat of waren ze haar gevolgd?
Winter had gezegd dat ik haar zou weten te vinden als ik haar wilde spreken, en dat was ook zo.
Memorial Park
Het monument
13.07 uur
Ze zat onder de Ormond-engel op een van de bankjes die rondom langs de muren stonden.
Ik wist dat ze hierheen zou gaan, waar ik haar zou weten te vinden.
Ze keek niet op toen ik op haar afliep, alsof ze me verwachtte. Ze had haar armen om haar knieën geslagen en haar hoofd erbovenop gelegd; haar lange haren hingen naar beneden. Haar schoudertas stond op de grond naast haar. Ik liep naar haar toe, maar wist niet wat ik moest zeggen.
Langzaam tilde ze haar hoofd op en ik zag dat ze had gehuild.
‘Het lijkt wel of waar jij bent, Sligo ook meteen verschijnt,’ zei ik.
‘Waar heb je het over?’
‘Ik ben net voor ze gevlucht. Vlak nadat jij was weggegaan, dook de zwarte Subaru op bij het boothuis.’
Ze rolde met haar ogen. ‘Daar kan ik niets aan doen. Echt niet! Misschien zijn ze Boges gevolgd. Ze houden hem de hele tijd in de gaten. Ik ben supervoorzichtig geweest, Cal. Ik zou je nooit in gevaar brengen.’
Mijn verstand zei me dat zij het was die me verraden had, maar mijn hart weigerde dat te geloven.
Ze tilde haar hoofd verder op en veegde haar betraande ogen droog. ‘Ik zal je vertellen wat ik heb gehoord. Dan begrijp je misschien hoe Sligo je steeds weet te vinden. En vertrouw je me misschien eindelijk.’
‘Ik luister.’
‘Goed,’ zei ze. ‘Gisteren was ik bij Sligo thuis. Zombrovski had een afspraak met een of andere kerel. Ik had even gezwommen en was naar boven gegaan om me in de badkamer te verkleden, toen ik ze buiten bij het hek hoorde ruziemaken. Ik keek onder het rolgordijn door en zag dat die andere kerel, met een tatoeage van een traan op zijn gezicht…’
‘Kelvin!’
‘Ken je hem?’
‘Ik ben hem wel eens tegengekomen, ja. Hij werkt voor Oriana de la Force.’
‘Over haar hadden ze het! Maar wacht, dan begin ik bij het begin. Die Kelvin is Zombrovski kennelijk geld schuldig. Iets met gokken of zo.’
‘Oké,’ zei ik, ‘maar dat ze niet deugen wist ik al. En ook dat Kelvin een gokker is.’
‘Ik ben nog niet klaar,’ zei ze. ‘Kelvin heeft nogal wat moeite om hem te betalen. En om te voorkomen dat hij straks dood op de bodem van de oceaan ligt, heeft hij Zombrovski verteld dat Oriana een manier heeft om…’ Ze keek om zich heen om zich ervan te overtuigen dat we alleen waren voor ze verderging: ‘Oriana heeft een manier om altijd te weten waar je bent.’
Er ging een rilling van angst door me heen. ‘Hoe kan ze in vredesnaam altijd weten waar ik ben? De helft van de tijd weet ik dat zelf amper.’
‘Ik zeg alleen wat ik gehoord heb. Kelvin bood Zombrovski de informatie aan bij wijze van betaling. Om zijn gokschuld af te lossen.’
Ik schudde mijn hoofd en dacht aan alle keren dat Sumo en Kelvin me tot mijn verbazing weer hadden weten op te sporen. ‘Maar hoe weet ze dan waar ik ben?’ herhaalde ik. Ik herinnerde me de eerste keer dat ik Kelvin had gezien, bij dat gevecht buiten het casino. ‘Is er iemand die me constant bespioneert? Me achtervolgt?’
‘Weet ik veel, hij zei niet hoe ze het weten. Maar het verklaart wel het feit dat Sligo overal opduikt waar jij bent. En het lijkt tamelijk betrouwbare informatie te zijn. Misschien speelt-ie het al een tijdje door.’
Wat ik hoorde, beviel me allerminst. Ik keek doodsbenauwd om me heen. Werd ik op dit moment in de gaten gehouden? De haartjes in mijn nek gingen recht overeind staan. Ik draaide me snel om, maar behalve wij tweeën was er niemand.
‘Ik weet dat Boges denkt dat het door mij komt, dat ik jouw geheimen doorvertel aan Sligo, maar hij heeft het mis. Heel erg mis. Kelvin speelt informatie van zijn baas, Oriana, door aan Zombrovski en die vertelt het aan Sligo.’
Hoe verschrikkelijk ik ook van dit alles baalde, ik wilde niets liever dan haar geloven.
‘Kelvin zei trouwens ook nog iets over het Ormond-raadsel. Op dat moment begreep ik het niet, maar toen ik bij jou het raadsel zag, schoot het me weer te binnen.’
‘Wat dan?’ vroeg ik.
‘Zoals ik al zei, kon ik er toen geen touw aan vastknopen en misschien heb ik het niet helemaal goed onthouden, maar volgens mij zei hij iets over een dubbele sleutelcode.’
‘Een dubbele sleutelcode? En wat mag dat zijn?’
‘Ik weet niet. Misschien heeft het te maken met hoe je het raadsel moet oplossen.’ Opeens keek ze geschrokken naar mijn schouders. ‘Waar is je rugzak? Je gaat me toch niet vertellen dat je die hebt laten liggen, hè?’
Mijn bezorgde gezicht zei haar genoeg.
Ze stond op, schudde haar paarse rok uit en pakte haar tas. We liepen samen weg van de Ormond-engel in de richting van het ijzeren hek en de treden die van het monument het park in leidden.
‘Ik denk dat een dubbele sleutelcode precies is wat het woord zegt: dat je twee sleutels nodig hebt om de code te kraken,’ zei Winter.
Ik vloekte. ‘En we hebben er nog niet eens één…’
Toen we boven aan de trap stonden, ging ik verder. ‘Ik heb je hulp nodig, Winter. Om het raadsel op te lossen. Ik weet dat je boos bent op Boges, maar ik hoop dat je me toch wilt helpen. Ik heb een paar brieven waarvan ik wil dat jullie er samen naar kijken.’
De zwarte Subaru draaide de weg in bij de ingang van Memorial Park.
Ik kon mijn ogen niet geloven. Daar was hij alweer.
‘Sligo!’ riep ze. ‘Hij mag me niet met jou zien!’
We keken om ons heen naar een andere uitweg het park uit, maar ik wist van de voorgaande keren dat die er niet was. Hoe kwamen we hier nou weer uit?
Wanhopig keek ik naar de auto. Ik zag hoe twee figuren uitstapten. Ze konden me elk moment in het vizier krijgen.
‘Blijf hier. Hou je stil,’ beval Winter en ze duwde me terug het monument in. ‘Blijf waar je bent. Laat ze je niet zien. Ik regel het wel.’ Haar paarse rok zwierde achter haar aan toen ze de trap af en het pad op rende.
Toen ik dacht dat het veilig was, stak ik voorzichtig mijn hoofd om de hoek. Winter stond te praten met Bruno en Zombrovski, die geen van beiden in mijn richting keken. Toen stapte Winter achter in de Subaru. De andere twee stapten voorin en nadat de auto met veel kabaal was gekeerd, reed hij weg.
Opgelucht liet ik mijn schouders zakken. Op de een of andere manier had ze hen weten af te leiden. Had ze hen op een vals spoor gezet? Wat had ze gezegd?
Ik moest terug naar het boothuis om mijn rugzak op te halen. Ik hoopte zo dat die er nog zou staan, maar vreesde het ergste. Terwijl ik terugrende, bonkte mijn hart op het ritme van mijn voetstappen.
Pas bij de hoek stopte ik en ik keek voorzichtig de straat in. De zwarte Subaru was nergens te bekennen. Maar ja, met zijn autokerkhof had Sligo de beschikking over elke auto die hij maar wilde.
Met gebogen hoofd en zo onopvallend mogelijk begaf ik me naar het boothuis. Als ik mensen naar me zag kijken, liep ik en anders rende ik.
Ik haatte de gedachte dat Oriana de la Force op elk moment wist waar ik was. Voortdurend keek ik om me heen of ik gevolgd werd. Het leek onmogelijk dat ze weet had van alles wat ik deed. Wantrouwig keek ik rond. Ben jij het? vroeg ik me af bij iedereen die langsliep. Of jij?
Het boothuis
Greenaway Park
14.23 uur
Ik rende over het landje naar de rivier en wilde het boothuis binnengaan.
Toen ik zag dat de oude deur uit zijn hengsels hing, stopte ik abrupt. Het boothuis was doorzocht. Iemand had mijn rugzak op z’n kop gehouden en daarna op de grond gegooid. M’n kleren lagen overal verspreid. Ik rende naar mijn tas, maar wist eigenlijk al dat de tekeningen en het raadsel verdwenen waren. Ik vloekte hardop.
Bruno en Zombrovski hadden aan mijn spullen gezeten. Nog voor ik de kans had om te bekijken wat er weg was, greep iemand me van achteren beet. Ik voelde een stekende pijn in mijn nek en zakte in elkaar.
15.56 uur
Verwarring en chaos tolden door mijn hoofd. Het leek net alsof ik door het donker vloog. Daarna viel ik in een duister gat.
Er klonken vreemde geluiden.
Huilen, jammeren, mensen die dingen riepen in vreemde talen. Ik probeerde me te bewegen, maar het lukte niet.
Ik zonk weg in de duisternis.