Kunstrozen

1962

Terwijl ze zich in de ochtendschemering op de tast bewoog, trok Mina de jurk zonder mouwen aan die ze de vorige avond naast haar bed had gehangen, en haalde de koffer ondersteboven op zoek naar de losse mouwen. Daarna voelde ze of ze aan de spijkers in de muur of achter de deur hingen, waarbij ze probeerde geen lawaai te maken om haar blinde grootmoeder die in hetzelfde vertrek sliep, niet wakker te maken.

Maar toen ze aan de duisternis gewend was geraakt, merkte ze dat haar grootmoeder al was opgestaan en ze ging naar de keuken om haar te vragen waar de mouwen waren.

“Ze hangen in de badkamer,” zei de blinde vrouw. “Ik heb ze gistermiddag gewassen.”

En daar hingen ze, met twee houten knijpers aan een lijn vastgemaakt. Ze waren nog nat. Mina ging terug naar de keuken en legde de mouwen uit op de stenen van het fornuis. Tegenover haar roerde de blinde vrouw in de koffie, haar dode pupillen strak gericht op de stenen rand van de galerij, waarop een rij potten met geneeskrachtige kruiden stond.

“Je moet niet meer aan mijn spullen komen,” zei Mina. “In deze tijd van het jaar kan je er niet van op aan dat de zon schijnt.”

Het oudje draaide haar hoofd in de richting van de stem.

“Ik was vergeten dat het de eerste vrijdag was,” zei ze.

Door de geur diep op te snuiven, constateerde ze dat de koffie klaar was en nam de pot van het vuur.

“Leg er een stuk papier onder, want die stenen zijn vuil,” zei ze.

Mina streek met haar wijsvinger langs de stenen van het fornuis. Ze waren vuil maar de roetlaag zat er vast op, zodat de mouwen niet vuil zouden worden als je ze niet over de stenen wreef.

“Als ze vuil worden is dat jouw schuld,” zei ze.

De blinde vrouw had zichzelf een kop koffie ingeschonken.

“Je bent kwaad,” zei ze terwijl ze een stoel naar de galerij schoof. “Het is heiligschennis om ter communie te gaan als je kwaad bent.” Ze ging voor de rozenstruik op de patio zitten om haar koffie te drinken.

Toen de kerkklokken voor de derde keer luidden, haalde Mina de mouwen van het fornuis; ze waren nog steeds nat.

Maar ze deed ze aan. Pastoor Angel zou haar de communie niet geven als ze een jurk droeg die haar armen blootliet. Ze waste haar gezicht niet. Met een handdoek veegde ze de resten rouge van haar gezicht, haalde het gebedenboek en de mantilla uit haar kamer en ging de straat op. Een kwartier later was ze weer terug.

“Zo kom je nog te laat voor de schriftlezing,” zei de blinde vrouw, voor de rozenstruik op de patio gezeten.

Mina liep regelrecht naar het privaat.

“Ik kan niet naar de kerk,” zei ze. “Mijn mouwen zijn nat en al mijn kleren ongestreken.” Ze voelde zich achtervolgd door een allesziende blik.

“De eerste vrijdag en je gaat niet naar de mis,” zei het oudje.

Toen ze van het privaat kwam, schonk Mina zich een kop koffie in en ging tegen de kalkstenen deurpost zitten, naast de blinde vrouw.

Maar ze kon de koffie niet door haar keel krijgen.

“Het is jouw schuld,” mompelde ze met ingehouden wrok, en ze voelde dat ze bijna in haar tranen stikte.

“Je huilt,” riep het oudje.

Ze zette de gieter bij de potten met wilde marjolein en liep naar de patio terwijl ze nog eens zei: “Je huilt.”

Mina zette het kopje op de grond voordat ze opstond.

“Ik huil van woede,” zei ze. En ze voegde haar grootmoeder in het voorbijgaan toe: “Je moet biechten, want door jou heb ik de communie van de eerste vrijdag gemist.”

De blinde vrouw bleef doodstil staan wachten tot Mina de deur van de slaapkamer dichtgedaan had.

Toen liep ze naar de andere kant van de galerij. Ze bukte zich en zocht tastend de grond af, tot ze de onaangeroerde kop koffie vond.

Terwijl ze de koffie teruggoot in de aarden pot vervolgde ze: “God weet dat ik een zuiver geweten heb.”

Mina’s moeder kwam uit de slaapkamer.

“Tegen wie praat je?” vroeg ze.

“Tegen niemand,” zei de blinde vrouw. “Ik heb je toch al gezegd dat ik gek begin te worden.”

In haar kamer, met de deur op slot, knoopte Mina haar keurslijfje los en haalde er drie sleuteltjes uit die ze met een veiligheidsspeld had vastgestoken. Met een van de sleuteltjes opende ze de onderste lade van de kast en haalde er een miniatuur houten koffertje uit. Ze opende dat met het andere sleuteltje. Er lag een pakje brieven van gekleurd papier in, bij elkaar gehouden met een elastiekje. Ze stopte ze in haar keurslijfje, zette het koffertje terug en deed de lade weer op slot. Daarna ging ze naar het privaat en gooide de brieven erin.

“Ik dacht dat je naar de kerk was,” zei haar moeder.

“Ze kon niet,” merkte de blinde vrouw op. “Ik was vergeten dat het de eerste vrijdag was en heb gistermiddag de mouwen gewassen.”

“Ze zijn nog nat,” mompelde Mina.

“Ze heeft de laatste tijd hard moeten werken,” zei het blinde oudje.

“Met Pasen moet ik honderd vijftig dozijn rozen afleveren,” zei Mina.

De zon was al vroeg heet.

Voor zeven uur installeerde Mina zich in de kamer met haar spulletjes om kunstrozen te maken: een mand vol bloemblaadjes en ijzerdraad, een doos met crèpe-papier, twee scharen, een rol garen en een potje lijm. Even later kwam Trinidad met haar kartonnen doos onder de arm om te vragen waarom ze niet naar de kerk was gegaan.

“Ik had geen mouwen,” zei Mina.

“Die had iedereen je toch kunnen lenen,” zei Trinidad.

Ze trok een stoel bij en ging naast de mand met bloemblaadjes zitten.

“Het werd me te laat,” zei Mina.

Ze maakte een roos af. Daarna haalde ze de mand naar zich toe om met de schaar bloemblaadjes te gaan krullen. Trinidad zette de kartonnen doos op de grond en ging ook aan het werk.

Mina keek naar de doos.

“Heb je schoenen gekocht?” vroeg ze.

“Er zitten dode muizen in,” zei Trinidad.

Aangezien Trinidad erg handig was in het krullen van bloemblaadjes, wijdde Mina zich aan het maken van stelen van ijzerdraad die ze omwikkelde met groen papier. Ze werkten zwijgend, zonder te letten op de zon die steeds verder de kamer vol idyllische schilderijen en familieportretten in scheen.

Toen ze klaar was met de stelen keek Mina Trinidad aan met een gezicht dat iets onaards had. Trinidad krulde verbazingwekkend netjes, ze bewoog nauwelijks haar vingertoppen en hield haar benen stijf tegen elkaar. Mina keek naar haar mannenschoenen. Trinidad ontweek haar blik zonder op te kijken, schoof haar voeten nauwelijks merkbaar naar achteren en onderbrak haar werk.

“Wat is er gebeurd?” zei ze.

Mina boog zich naar haar toe.

“Hij is weg,” zei ze.

Trinidad liet de schaar in haar schoot vallen.

“Nee!”

“Hij is weg,” herhaalde Mina.

Trinidad keek haar aan zonder met haar ogen te knipperen. Een verticale rimpel scheidde haar doorlopende wenkbrauwen.

“En wat nu?” vroeg ze.

Mina antwoordde met vaste stem.

“Nu…niets.”

Trinidad nam voor tien uur afscheid.

Opgelucht omdat ze haar hart had uitgestort, hield Mina haar nog even staande om de dode muizen in het privaat te gooien. De blinde vrouw was de rozen aan het snoeien.

“Wedden dat je niet weet wat er in deze doos zit,” zei Mina in het voorbijgaan.

Ze schudde de doos met muizen.

Het oudje luisterde aandachtig.

“Doe het nog eens,” zei ze.

Mina herhaalde de beweging, maar de blinde vrouw kon de voorwerpen niet thuisbrengen, zelfs niet nadat ze voor de derde keer met haar wijsvinger aan haar oor geluisterd had.

“Het zijn de muizen die gisteravond in de kerk in de vallen geraakt zijn,” zei Mina.

Toen ze terugkwam liep ze zonder iets te zeggen het oudje voorbij.

Maar deze kwam haar achterna.

Toen ze de kamer inkwam zat Mina alleen bij het gesloten raam de kunstrozen af te maken.

“Mina,” zei de blinde vrouw. “Als je gelukkig wilt worden moet je je hart niet bij vreemden uitstorten.”

Mina keek haar zonder iets te zeggen aan. De blinde vrouw ging op de stoel tegenover haar zitten en probeerde haar bij het werk te helpen.

Maar Mina belette het haar.

“Je bent zenuwachtig,” zei het oudje.

“Dat is jouw schuld,” zei Mina.

“Waarom ben je niet naar de kerk gegaan?” vroeg de blinde vrouw.

“Dat weet jij beter dan wie ook.”

“Als het om de mouwen was, dan had je niet de moeite genomen het huis uit te gaan,” zei de blinde vrouw.

“Onderweg wachtte iemand je op en die heeft je van streek gemaakt.”

Mina bewoog haar handen heen en weer voor de ogen van haar grootmoeder alsof ze een onzichtbare ruit schoonveegde.

“Je bent helderziende,” zei ze.

“Je bent vanmorgen twee keer naar de wc gegaan,” zei het oudje. “Je gaat nooit vaker dan één keer.”

Mina ging door met de rozen.

“Zou je me willen laten zien wat je in de la van je kast bewaart?” vroeg de blinde vrouw.

Rustig stak Mina de roos tussen het raamkozijn, haalde de drie sleuteltjes uit haar keurslijfje, stopte die de blinde vrouw in de hand en sloot zelf haar vingers eromheen.

“Ga maar met je eigen ogen kijken,” zei ze.

De blinde vrouw betastte de sleuteltjes met haar vingertoppen.

“Mijn ogen kunnen niet onder in de beerput kijken.”

Mina hief haar hoofd op en toen onderging ze een heel andere gewaarwording: ze voelde dat de blinde vrouw wist dat ze naar haar keek.

“Spring dan maar in de beerput als je zo geïnteresseerd bent in mijn zaken,” zei ze.

De blinde vrouw reageerde niet op haar uitval.

“Je ligt altijd tot in het holst van de nacht in je bed te schrijven,” zei ze.

“Jij doet zelf het licht uit,” zei Mina.

“En dan knip jij meteen de zaklantaarn aan,” zei de blinde vrouw. “Aan je ademhaling te horen zou ik dan kunnen zeggen wat je aan het schrijven bent.”

Mina deed haar best om zich niet op te winden.

“Nou goed,” zei ze, zonder op te kijken. “En stel dat het zo is, wat dan nog?”

“Niets,” antwoordde de blinde vrouw. “Behalve dat je daardoor de communie van de eerste vrijdag gemist hebt.”

Mina pakte met beide handen de rol garen, de schaar en een handvol onafgemaakte stelen en rozen. Ze legde alles in de mand en keek het oudje strak aan.

“Wil je dan van me horen wat ik op de plee deed?” vroeg ze.

Beiden bleven daar afwachtend zitten, totdat Mina haar eigen vraag beantwoordde: “Ik ging kakken.”

De blinde vrouw gooide de drie sleuteltjes in de mand.

“Dat zou een goed excuus zijn,” mompelde ze terwijl ze naar de keuken liep. “Je zou me overtuigd hebben als dit niet de eerste keer van je leven was dat ik je zoiets plats hoor zeggen.”

De moeder van Mina kwam van de andere kant van de galerij aanlopen, haar armen vol doornige takken.

“Wat is er aan de hand?” vroeg ze.

“Ik ben gek,” zei de blinde vrouw. “Maar blijkbaar denken ze er nog niet over me naar het gekkenhuis te sturen zolang ik niet met stenen begin te gooien.”