Lopez
'Waar ga je heen?' vroeg Joe, die zijn broer volgde.
'Ik ga in de auto die trein achterna,' antwoordde Frank.
'Misschien halen we hem bij het volgende station wel in.'
'Maar waarom?'
'Ratchy heeft wel heel snel kans gezien om te ontsnappen,' zei
Frank, terwijl ze de straat over holden.
'Daar dacht ik ook net aan,' antwoordde Joe.
'Hij was behoorlijk snel voor een oude man. Daaruit leid ik af
dat hij helemaal niet zo oud is. Het is een jonge kerel, die zich
vermomd heeft!' zei Frank.
De jongens renden naar de hoek, waar ze hun auto geparkeerd
hadden. Op dat moment kwam juist tante Gertrude aanlopen.
'Nou, ik moet zeggen dat jullie me wel plotseling in de steek
gelaten hebben!' zei ze snibbig. 'Waarom holden jullie zo
plotseling weg? Ik heb die hele geschiedenis met de kluis alleen
moeten afhandelen.'
'We hebben haast, tante,' hijgde Joe. Hij hielp haar op de
achterbank, smeet het portier dicht en klauterde toen naast zijn
broer. 'We moeten een trein inhalen.'
De wagen schoot naar voren. Tante Gertrude liet een kreet
horen. 'Nee, wacht eens even! Wat is er aan de hand? Ik doe niet
mee aan zo'n wilde jacht...'
Terwijl ze boos protesteerde, legde Joe uit waarom ze zo snel
uit Hanover wegreden. Toen Frank na een poosje de auto de grote weg
opreed, begon tante Gertrude toch belangstelling te krijgen voor de
opwindende jacht.
'Als die vent iets met die valsemunters te maken heeft, wil ik
hem ook graag eens onder handen nemen,' zei ze venijnig. 'Ik ben
nog niet vergeten, hoe ik bedrogen ben.'
Het was een goede acht kilometer tot het volgende station,
maar ze haalden de trein in. Hij reed net het station binnen, toen
de wagen met piepende remmen bij het kleine perron stopte.
'Vang me maar weer op bij het volgende station. Ik zal
intussen eens door die trein lopen,' zei Frank, terwijl hij achter
het stuur vandaan sprong.
Hij rende het perron over en zwaaide zich het laatste rijtuig
in. Joe reed de auto achteruit en draaide zó snel de autoweg op,
dat tante Gertrude omver tuimelde.
Joe passeerde de trein na ongeveer een kilometer rijden en
bleef een goed eind voor. Het volgende station lag vijftien
kilometer verder en ze moesten nog enige tijd wachten voor de trein
kwam.
'En wat gebeurt er als Frank de oude man vindt, die jullie
zoeken? Je hebt geen enkel bewijs tegen hem,' vroeg tante Gertrude
aan haar neef.
'We zullen hem een paar vragen stellen en als zijn antwoorden
ons niet bevallen, geven we hem over aan de politie.'
Na enkele minuten kwam de trein in zicht. Toen hij stopte,
sprong Frank uit het eerste rijtuig. Hij was alleen. Aan zijn
somber gezicht was duidelijk te zien, dat hij Ratchy niet gevonden
had.
'Geen succes gehad?' vroeg Joe.
Frank schudde zijn hoofd. 'Het kan best een van de jongere
mannen in de trein geweest zijn, maar in geen van allen heb ik
Ratchy kunnen herkennen. Ik ben door alle coupés gelopen. Niet een
van de reizigers had een tas die ook maar in de verte leek op de
tas die de oude man droeg.'
De jongens waren heel wat kalmer geworden, toen ze hun tante
naar Bayport terugreden en daarna de auto in de garage zetten. Toen
ze hun huis in liepen, vertelde hun moeder dat Chet Morton een paar
minuten geleden had opgebeld.
Hij scheen erg opgewonden te zijn,' zei ze. 'Ik heb hem
beloofd dat jullie direct zouden bellen als jullie
terugkwamen.'
Toen Frank het huis van de Morton's belde, kwam Chet zelf aan
het toestel. De dikzak was zo uitgelaten van vreugde, dat hij
nauwelijks kon praten.
'K-k-kom d-d-direct hierhe-heen,' stotterde hij. 'Ik heb groot
nieuws.'
'Heb je weer een munt gevonden?' vroeg Frank.
'Kom maar hierheen, dan zal ik het je laten zien. Kom maar op
een holletje. Tjonge nog aan toe. Wacht maar eens af!' Chet hing de
hoorn op de haak.
"t Lijkt wel of hij een goudmijn ontdekt heeft,' zei Joe, toen
zijn broer het gesprek herhaalde. 'Laten we er onmiddellijk heen
gaan en eens kijken wat er gebeurd is.'
Mevrouw Hardy stond erop dat de jongens eerst hun
middagboterham zouden eten.
'Wat dat grote mysterie ook mag zijn, het kan best wachten tot
jullie iets gegeten hebben,' zei ze heel nuchter.
Het was al over tweeën toen Frank en Joe de boerderij van de
Morton's bereikten. Chet was helemaal alleen. Hij zat op de veranda
aan de achterkant van het huis en maakte net korte metten met een
bord oliebollen. Zijn ogen puilden uit zijn hoofd van
opwinding.
'Ik heb het helemaal alleen gevonden!' verklaarde hij trots,
terwijl hij hen voorging het huis in. 'Ik zag een plek, die er
uitzag alsof er pas gegraven was; dus heb ik een schop gepakt en
ben aan het graven geslagen. Kijk eens!'
Op de keukentafel stond een doos. Er lagen tientallen oude
munten in.
'De schat!' verklaarde Chet.
Hij sloeg zichzelf op de borst en wachtte op de gelukwensen
van zijn vrienden.
'Mooi werk, Chet!'
Frank en Joe bekeken de munten. Op de bodem van de doos vonden
ze een aantal kartonnen kaartjes met nummers erop. Op ieder kaartje
stond een beschrijving van een munt.
Frank bekeek de achterkant van een van de kaartjes. Daar
stonden de veelzeggende woorden: Uit de Carter Collectie.
Hij keek Chet aan. 'Je hebt bepaald een vondst gedaan. Maar het
spijt me je te moeten zeggen, dat het niet de schat is, waarnaar je
zocht.'
'Wat bedoel je? Noem je dat geen schat?'
'In zekere zin wel, ja. Maar het is in feite een
muntenverzameling. Het is de collectie die in de loop van de week
uit het huis van meneer Carter in Bayport werd gestolen.'
Chet was diep teleurgesteld. Hij was er zo zeker van geweest
dat hij bij toeval op de schat gestoten was, die op de boerderij
van de Morton's begraven moest zijn, dat hij een tijdje verslagen
mompelend in de keuken bleef rondlopen. Maar na een poosje klaarde
zijn gezicht weer op.
'Nou, het is toch wel iets bijzonders om de verzameling van
meneer Carter te hebben teruggevonden. Ik denk dat hij wel heel erg
blij zal zijn. Jullie moesten de collectie maar gauw terugbrengen.
Per slot van rekening hebben jullie aan die zaak gewerkt.'
'Wat zou je ervan denken als jij eens met ons meeging. Jij
hebt de verzameling gevonden,' zei Frank.
'Mij niet gezien,' antwoordde Chet. 'Ik ga weer graven. Ik zal
die schat vinden, al moet ik de rest van mijn leven met een schop
rondlopen!'
De Hardy's moesten erom lachen. Dit was de eerste keer in
Chet's leven dat hij enthousiast werkte.
'Waar heb je die munten gevonden?' vroeg Joe.
Zijn vriend grinnikte. 'Ik volgde de lijn die Frank op de
kaart getrokken had, met de bedoeling jullie een handje te helpen.
Ongeveer honderd vijftig meter voorbij die oude put, waar ik in
gezakt ben, zag ik die pas omgewoelde plek, waarover ik jullie
vertelde.'
'Je bent werkelijk een goede hulp geweest, Chet,' zei Frank.
'Dit bewijst eens te meer dat de dieven, die we proberen te vinden,
vanuit Bayport in westelijke richting lopen naar hun schuilplaats.
Ik móet en zal die schuilplaats vinden!'
De Hardy's besloten, de verzameling van meneer Carter zonder
uitstel terug te brengen.
De verzamelaar huilde bijna van vreugde, toen hij de collectie
zag. Hij wilde de jongens onmiddellijk een beloning geven, maar ze
hielden vol dat het allemaal Chet's verdienste was geweest.
'In dat geval zal ik ervoor zorgen, dat hij er geen spijt van
zal hebben,' verklaarde meneer Carter. 'Ik zal hem een cheque
sturen.'
'Waarom hebben de dieven die oude put niet gebruikt, denk je?'
zei Joe, toen ze terugliepen. 'Misschien omdat ze wisten dat die
ontdekt was?'
'Dat geloof ik niet,' antwoordde Frank langzaam. 'In dat geval
zouden ze de munten van Carter helemaal niet in het veld van de
Morton's begraven hebben. Nee, ik geloof dat de man, die de
gladgesmolten munten in de put verborgen heeft, probeerde zijn
handlangers te bedriegen.'
'Bedoel je dat hij ze nooit aan de andere dieven heeft
afgegeven en van plan was om ze later weer op te halen om ze te
verkopen of ze voor eigen rekening te smelten?' Frank knikte.
'En ik geloof dat de man in kwestie Ratchy was.' Toen schoot
hem plotseling iets anders door het hoofd. 'Tussen twee haakjes, we
moeten de politie vertellen dat de verzameling van meneer Carter
gevonden is. Hij is zo blij dat hij er waarschijnlijk zelf niet aan
denkt.'
Hij liep een winkel in om het politiebureau op te bellen.
Zoals de jongen al vermoedde, was de politie nog niet op de hoogte
van het feit, dat de munten waren gevonden.
'Dat is mooi,' zei commissaris Collig tegen Frank, toen hij
het nieuws hoorde.
Op dat moment deed Joe, die tijdens het telefoneren naar
buiten had gekeken, opgewonden de deur van de telefooncel open.
'Vlug Frank, kijk eens!' fluisterde hij. 'Lopez!'
Hij gebaarde heftig naar een man, die met de hoed diep over de
ogen getrokken, de straat overstak. Toen holde hij snel de winkel
uit.
'Commissaris Collig!' zei Frank dringend. 'Ik moet nu weg. We
hebben zojuist Lopez gezien.'
'Lopez? Wie is Lopez?'
'De bediende van Zwartbaard. Weet u nog wel? Kunt u direct een
paar mannetjes hierheen sturen? We zullen proberen hem te schaduwen
en hem in het oog te houden. Ik ben in een winkel op de hoek van de
Statenstraat en Carteret. Probeer ons daar vandaan maar te
vinden.'
'Prima. Verlies hem niet uit het oog. Ik stuur een
patrouillewagen,' beloofde de commissaris.
Frank holde de telefooncel uit.
'Let op welke kant we uit gaan en waarschuw de politie als die
komt,' riep hij tegen de verbaasde winkelbediende, terwijl hij de
deur uitrende.
Frank haalde Joe in de volgende straat in. Lopez liep snel een
meter of dertig voor hen uit. Hij schoot een steegje in, liep
vandaar een andere straat in en via allerlei stegen koerste hij
naar het havenkwartier.
'Misschien heeft hij ons gezien en probeert hij ons kwijt te
raken,' opperde Joe.
'Laat hij 't maar proberen.'
Frank had intussen al diverse mensen aangesproken. Nu bleef
hij even bij een fruitwagen staan.
'Wilt u ons een plezier doen?' vroeg hij aan de verkoper. 'Hou
ons in de gaten tot we uit het gezicht zijn. Over enkele
ogenblikken kan de politie hier zijn. Vertel die dan waar we heen
gegaan zijn.'
De man knipperde met zijn ogen. Toen de Hardy's bij de
volgende hoek omkeken, zagen ze hoe de straatventer hen nog steeds
in opperste verbazing stond na te kijken. Op deze manier probeerden
ze een spoor achter te laten. Maar ten slotte was er niemand meer
te zien, die ze een laatste aanwijzing konden geven. Enkele
ogenblikken nadat Lopez een nauwe, donkere straat ingelopen was,
leek het wel of hij door de aarde verzwolgen was. Joe ontdekte hem
weer toen hij juist een stoep opliep. 'Daar is hij! Kom mee!'
De jongens liepen voorzichtig de treden op. Boven gekomen
vonden zij een deur, die half open stond. Frank liep er op af en
keek in het vertrek dat erachter lag.
Op hetzelfde moment sprong een gedaante naar voren uit de
schaduw van de hall. De Hardy's kregen beiden een harde duw. Zij
struikelden het sombere vertrek in. Toen de deur achter hen
dichtsloeg, zei een sinistere stem:
'Ja hoor, ik verwachtte jullie al. En daar zijn jullie dan.
Allebei!' Met de armen over elkaar stond daar Zwartbaard tegen de
muur geleund. Hij was gekleed in zijn volledige
zeeroversuitrusting. Toen de jongens zich omdraaiden om te zien wie
hen de kamer ingeduwd had, zagen ze Lopez, die met een gemene
glimlach tegen de gesloten deur geleund stond.
'Ha-ha, dus nu zijn jullie toch wel bang, niet?' lachte
Zwartbaard spottend. 'Jullie dachten dat je handig was door Lopez
hierheen te volgen. En hij wist al die tijd dat jullie achter hem
liepen. 'Ga die jongens halen,' zei ik tegen hem. 'Je gaat gewoon
de straat op en je zorgt dat ze je zien. Ze komen je vast achterna.
Breng ze hierheen,' zei ik. Nietwaar, Lopez?'
De piraat nam een kleine met snijwerk versierde kist van een
tafel, droeg die naar zijn gevangenen en deed het deksel open.
Frank en Joe ademden een zoete, weeë lucht in.
De jongens waren bang dat ze door de zware lucht bedwelmd
zouden worden en sprongen naar de andere kant van de kamer. Wat
wilde die duivelse kerel nu weer met hen doen?
'Ik zal jullie een verhaaltje vertellen,' grinnikte
Zwartbaard. 'Maar eerst moeten jullie in de juiste stemming zijn.
Probeer maar niet weg te lopen, jongens.'
Hij liep hen met de kist achterna. De jongens vroegen zich af
of ze de beide mannen zouden aanvallen, voor die een of ander
verschrikkelijk plan zouden uitvoeren.
Frank en Joe beseften dat ze wel eens getatoeëerd konden
worden met de Vloek van de Caraïben, of dat ze het slachtoffer
zouden kunnen worden van de afschuwelijke plannen van deze
piraten.
'Laten we proberen het uit te vechten!' drong Joe aan.
Maar ze hadden de kracht niet meer om dat te doen. Plotseling
schenen hun spieren verlamd te raken. Langzaam zakten ze op de
grond.