Wu Sing

'Haal wat water, Joe. Vlug!'
Joe graaide een kleine emmer, die bij de kampeeruitrusting van Chet lag, van de grond, en rende naar de beek.
Toen hij terug was met de emmer water, gooiden ze Chet hiervan wat in zijn gezicht. Deze sloeg zijn ogen op, kwam proestend overeind en kreunde pijnlijk.
'Waar heb ik die klap van gekregen?' mompelde hij, terwijl hij over zijn achterhoofd streek.
'Dat zouden Frank en ik ook graag willen weten. We dachten dat je aan het graven was, toen we over het veld aankwamen. Maar het moet iemand anders geweest zijn. Toen we hier kwamen, vonden we je uitgestrekt op de grond, buiten westen.'
'Iemand heeft me een klap op m'n hoofd gegeven,' gromde Chet. 'Voel die bult eens. Die vent heeft me vast met een knuppel neergeslagen.'
'Wie was het?'
Chet schudde duizelig zijn hoofd. 'Ik wou dat ik het wist.'
'Misschien is die vent nog niet zo ver weg,' zei Joe opgewonden. 'Hij was waarschijnlijk degene, die we zagen, toen we over het veld aankwamen. Ik ga hem achterna!'
'Wees maar voorzichtig!' waarschuwde Chet. 'Hij is reuze hardhandig.'
Joe sloeg geen acht op de woorden van zijn vriend. Hij holde langs de greppel in de richting van het hek en keek intussen naar rechts en links. Niets bewoog zich. Hij knielde en drukte zijn oor tegen de grond in de hoop dat hij het geluid van hollende voetstappen zou horen. Maar de geheimzinnige vreemdeling had zich ijlings uit de voeten gemaakt. Teleurgesteld ging Joe naar de anderen terug.
'Niet gelukt,' meldde hij. 'Laten we eens gaan kijken bij de greppel.'
'Ik ben er zeker van, dat iemand hier gestolen waar heeft begraven en nu teruggekomen is om de buit op te halen,' zei Frank vol overtuiging. 'Nu is de vraag of het hem gelukt is of niet!'
'Als ik afga op de omvang van het gat, dat hij heeft gegraven, dan geloof ik wel dat hij ditmaal wist waar hij graven moest,' merkte Joe op. 'Het moet wel heel belangrijk voor hem geweest zijn, dat hij Chet durfde neer te slaan.'
'Het was geen halve maatregel,' zei de dikkerd met een pijnlijk vertrokken gezicht.
'Ik vraag me af of die pijnboommunt en de andere die we hier gevonden hebben, deel uitmaakten van de buit waarnaar de man zocht,' zei Frank langzaam. 'Of zouden het alleen maar een paar zilverstukken geweest zijn, die een of andere boer of reiziger hier lang geleden heeft verloren.'
Chet had een andere opvatting, maar hij zei niets.
'Eén ding lijkt me zeker,' zei Joe, toen de jongens de zaak nog eens van alle kanten bekeken hadden. 'Als de boef op de vlucht gegaan is voor hij gevonden heeft wat hij zocht, dan komt hij waarschijnlijk terug. Ik geloof dat we hier maar om beurten de wacht moeten houden vannacht.' De anderen waren het daarmee eens.
'Als hij terugkomt, kan hij die op wacht staat de andere twee waarschuwen en dan pakken we hem met ons drieën,' zei Frank. 'Ik zal de eerste wacht wel nemen, als jullie het goedvinden.' Hij keek op zijn horloge. 'Het is nu bijna elf uur. Als die vent komt, komt hij diep in de nacht. Ik neem de wacht tot een uur.'
'Dan maak je mij wakker en neem ik de wacht tot drie uur,' bood Joe aan. 'Chet kan dan de wacht houden tot vijf uur.'
'Ik vind het prima,' stemde de dikzak in. 'Ik ben blij dat ik de eerste wacht niet heb.'
Chet en Joe gingen naar de tent terug, terwijl Frank onder een boom de wacht betrok.
Toen Joe om één uur overnam, was er van de vreemdeling nog geen spoor te zien geweest; en ook gedurende de wacht van Joe deden zich geen moeilijkheden voor. Chet protesteerde hevig toen hij wakker werd gemaakt en pas tegen zonsopgang kwam hij de tent weer in.
'Gewoon zonde van de tijd,' mopperde hij. 'Die knaap heeft waarschijnlijk mijn schat te pakken en ik krijg er, jammer genoeg, niets van in handen.'
Voor de jongens vroeg in de ochtend teruggingen naar de boerderij, zochten ze de omgeving van de greppel nog eens af. In de vers omgewoelde aarde vonden ze de afdrukken van mannenschoenen, die in de richting van het hek bij de laan liepen. Ze volgden de sporen. Bij de grote weg verdwenen ze. Er waren wel sporen van autobanden. Daaraan konden ze zien wat er verder was gebeurd.
'Die vent had hier een auto staan. Nadat wij hem bij het graven gestoord hadden, is hij over het hek geklommen, hierheen gerend en in de auto weggereden,' zei Frank. 'Ik zal een afdruk maken van deze voetsporen en dan ga ik ermee naar het hoofdbureau van politie. Misschien herkent commissaris Collig ze wel.'
'Ik denk dat ik maar hier blijf,' zei Joe. 'Chet en ik werken nog wat verder. Ga jij maar naar huis. We laten het je wel weten als er iets is.'
'Ik denk dat ik ook even bij Wu Sing langs ga, als ik toch in de stad ben,' zei Frank. 'Geef mij die twee munten eens, Chet. Misschien kan die Chinees ons wel behulpzaam zijn bij dit mysterie.'
Chet gaf hem de zilverstukken.
'Zeg niet waar ze gevonden zijn,' waarschuwde hij. 'Als dat bekend wordt, komt de hele stad hier graven.'
Na het ontbijt ging Frank terug naar Bayport. Op het hoofdbureau van politie wachtte hem een teleurstelling. De voetafdruk, die hij aan commissaris Collig liet zien, was er niet bekend.
'Werk je alweer aan een nieuwe zaak?' vroeg de commissaris glimlachend.
'Min of meer,' antwoordde Frank. Hij nam snel afscheid.
Hij vond Wu Sing, een vriendelijke oude Chinees, in zijn kantoortje achter de winkel.
De oude man straalde van genoegen toen de jongen binnenkwam. 'Komen bezoeken Wu Sing? Glote genoegen,' zei hij buigend. 'Gaan zitten, alstublieft.'
'Wu Sing, u weet heel wat van munten af,' zei Frank. 'Dat is de reden dat ik hier ben.'
De Chinees haalde geringschattend zijn schouders op. 'Ovel munten veel te weten. Ik weet iets van. Weinig. Maal als kan helpen, zal gaalne doen.'
Frank haalde de twee zilverstukken uit zijn zak en gaf ze aan Wu Sing. 'Gelooft u dat deze echt zijn?' vroeg hij.
Wu Sing legde de munten op de palm van zijn hand en bekeek ze aandachtig.
'Ja,' zei hij zachtjes. 'Heel zeldzaam. Oude Amerikaanse pijnboomshilling deze. Andele moet opzoeken.'
Hij haalde een catalogus uit een la en bladerde erin.
'Hiel afbeelding. Munt geslagen op Hog- (Varken) eiland ongeveel in 1620. Genoemd Hog-munt.'
'Waar is dat Hog-eiland?' vroeg Frank.
'Is nu Belmuda. Lang geleden veel wilde zwijnen daal. Toen niet zo mooi als nu. Mag ik vlagen waal u gevonden deze munten?'
'Ze werden in een veld bij Bayport gevonden,' legde Frank uit. 'Ik weet het niet zeker, maar er kunnen er wel meer geweest zijn. We dachten dat ze misschien gestolen waren.'
'Als gestolen,' zei Wu Sing, en hij bekeek de munten weer aandachtig, 'dan denk ik dief gestolen van numismatist.'
'Van een muntenverzamelaar?'
'Niemand andels zou zulke zeldzame munten hebben.'
'U spaart toch zelf ook munten, Wu Sing?' vroeg Frank.
De Chinees schudde zijn hoofd.
'Ik studeel munten, maar spalen alleen Chinees. Meneel Caltel hiel in Bayport heeft mooie collectie. Ook Doktel Wakefield. Misschien u hun vlagen zij zullen helpen.'
'Dat is een goed idee,' zei Frank. 'Ik ga eerst meneer Carter opzoeken. Hij woont hier vlakbij.'
Wu Sing bekeek de munten nog eens aandachtig en gaf ze terug aan de jongen.
'Zogauw ik kan, zal ik u alles over de vondst vertellen, Wu Sing,' zei Frank. 'Ik zou ondertussen uw eigen collectie maar goed in het oog houden. Laat niemand haar stelen.'