De man die zijn geheugen verloor
Joe rende naar de deur en riep: 'Frank! Kom gauw!'
Zijn broer holde de hall in net toen zijn broer bij de stoep
aankwam. 'Wat is er aan de hand?'
'Een inbreker!' hijgde Joe, terwijl hij de straat op liep. Hij
zag een man door de straat rennen en een oprijlaan ingaan. 'Daar
gaat hij!' riep Joe opgewonden over zijn schouder. Hij holde de man
achterna, op de hielen gevolgd door Frank. Ze konden nog net zien
hoe de man over een heg sprong en achter een garage verdween. Toen
de jongens op die plek aankwamen, was er geen spoor meer van de
vluchteling te bekennen.
Ze zochten het hele blok af, maar de paar minuten waarin ze de
man uit het oog hadden verloren, waren voldoende geweest. De kerel
was ontkomen.
'Het heeft geen zin,' zei Frank ten slotte. 'Hij is
waarschijnlijk al een paar blokken verder. Heb je hem goed kunnen
opnemen?'
'Zijn gezicht niet,' antwoordde Joe. 'Maar hij had een grijs
kostuum aan en hij was lang. Ik geloof dat tante Gertrude toch
gelijk had met het verhaal over die kerel die ons huis in de gaten
hield.'
'We moesten maar teruggaan om te zien of hij schade heeft
aangericht.'
Thuis troffen de jongens tante Gertrude in de grootste
opwinding aan.
'Hemeltje nog aan toe, denk je eens in, daar loopt me een
inbreker door het huis, terwijl we er helemaal niets van
weten.'
'Heeft hij iets gestolen?' vroeg Frank.
Mevrouw Hardy zei dat ze het niet wist. Ze had nog niet
gekeken. De portemonnee van mevrouw Hardy, die op de tafel in de
woonkamer had gelegen, bleek opengemaakt en leeggehaald te zijn. Er
had gelukkig maar een gulden of acht in gezeten. Verder werd er
niets vermist.
'Ik begrijp er niets van,' zei moeder. 'Ik had niet gedacht
dat een dief zo'n risico zou lopen voor een paar gulden. Er was
niet voldoende geld in huis om de moeite van een inbraak te
lonen.'
'Ik heb het idee,' zei Frank, 'dat het dezelfde man was, die
vanochtend ons huis in de gaten hield. Toen hij zag dat we naar de
achtertuin liepen om een eind te maken aan die vechtpartij, zag hij
zijn kans schoon en is door de voordeur naar binnen geglipt.'
'Maar hoe wist hij van die honden? Hoe wist hij dat we buiten
zouden zijn?' vroeg mevrouw Hardy.
'Ik geloof dat die herrie in scène gezet is,' zei Frank.
'Bedoel je dat die twee andere mannen medeplichtigen waren?
Dan hebben ze die ruzie op touw gezet met de bedoeling, ons uit
huis te lokken en die andere kerel de gelegenheid te geven, hier
binnen te dringen om te stelen!' riep zijn moeder uit.
'Klinkt u dat niet aannemelijk?'
'Het lijkt een heleboel moeite voor die paar gulden,' wierp
mevrouw Hardy tegen.
Het gezin ging verder met de onderbroken maaltijd. Onder het
eten bespraken ze uitgebreid de vreemde gebeurtenis. Ten slotte zei
Frank: 'Ik geloof dat tante Gertrude vanochtend gelijk had. Die
kerel was op zoek naar dat valse geld.'
Joe knipperde verbaasd met zijn ogen.
'Wat moet iemand in 's hemels naam beginnen met valse
munten?'
'Maar als hij nou eens degene was die het valse geld had
gemaakt... Dan is hij misschien bang geworden dat hij door dat geld
in de gevangenis zou raken.'
Toen begon het Joe te dagen.
'Ja, en nu wilde hij natuurlijk proberen, het geld terug te
krijgen.' Op dat moment ging de telefoon. Frank nam de hoorn
op.
'Met de directeur van het Gemeenteziekenhuis,' zei een
mannenstem. 'Ik bel even over die patiënt die u gisteren heeft
bezocht. Ik had uw vader beloofd, te bellen als er verandering in
zijn toestand kwam.'
'Is het erger met hem?' vroeg Frank.
'Nee, integendeel. Hij is nu bij bewustzijn. U mag met hem
praten als u wilt.'
'We zijn in tien minuten bij u,' beloofde Frank. Hij ging
terug naar de eetkamer en zei:
'Kom mee, Joe. Onze geheimzinnige man is bij
bewustzijn.'
In het ziekenhuis hoorden de jongens tot hun teleurstelling
dat de man niet in staat was hun te zeggen wie hij was. Hij leed
aan geheugenverlies.
De patiënt keek hen verwonderd aan.
'Wie bent u?' vroeg hij met een zwakke stem. Hij had een
onmiskenbaar Spaans accent. 'Ik heb u nog nooit eerder gezien, is
het wel?'
'Toen u hier werd binnengebracht,' zei Frank, 'zei u iets over
Hardy en Iep. Wij heten Hardy en wij wonen op de hoek van de
Iepstraat en de Hoogstraat. De politie dacht dat u misschien een
bekende van ons was.'
'Hardy? Iepstraat?' herhaalde de man verbaasd. Hij schudde
zijn hoofd. 'Het zegt me niets. Het spijt me.'
'Kunt u zich niet herinneren waar u heen ging, toen u gewond
raakte? Was u misschien op weg naar ons huis?'
'Het spijt me. Ik weet het niet.'
'Hoe heet u?'
'Ik kan me niets herinneren,' mompelde hij. 'Zelfs mijn naam
niet.'
Toen zei de zuster:
'Zijn geheugen kan na een tijdje wel weer terugkomen, maar de
dokter zei dat het een duidelijk geval van geheugenverlies was. Hij
kan u werkelijk niets vertellen.'
Ze verliet de kamer.
Frank boog zich over het bed en keek de vreemdeling strak
aan.
'Misschien helpt dit wel,' zei hij zachtjes tegen de patiënt.
'U heeft gisteren nog een paar woorden gezegd. U mompelde iets over
de Vloek van de Caraïben.'
De ogen van de man fonkelden. Er kwam een trek van
onbeschrijfelijke angst op zijn gezicht.