Dertien
Washington/New York/Tokio/'Hetplatteland van Massachusetts
Thornburg Conrad III werd uit zijn dutje gewekt door het geluid van een bel. Hij bleef nog even liggen, starend in het niets, toen opnieuw de bel klonk. Hij zwaaide zijn lange dunne benen over de rand van het bed, schoot in zijn zijden kamerjas en liep gehaast naar de voordeur. Thornburgs villa lag op het zorgvuldig onderhouden terrein van Magnolia Terrace en had meer privacy dan de meeste andere - hetgeen ook de reden was dat Thornburg dit huis had gekocht. De meeste villa's hier keken uit op de golfbaan, maar die van Thornburg lag iets meer naar achteren, in een stukje bos met zilverkleurige berken en gigantische hertshooi. Daarachter kabbelde een glinsterend beekje over gladde, zwarte rotsen en het pad dat naar zijn voordeur leidde, ging voor het grootste deel schuil onder blauweregen die over een boog van cederhout was geleid. Thornburg liep langs een spiegel en bleef even staan om zijn rechte rug en volle gezicht te bewonderen. Hij veegde een lok zilvergrijs haar van zijn voorhoofd en deed de deur open.
'Je ziet er goed uit,' zei Stevie Powers, terwijl ze hem op de wang kuste.
'Je gezicht is voller en heeft minder rimpels. Lekker geslapen?'
'Waarschijnlijk niet,' zei Thornburg, de deur achter haar sluitend. 'Ik heb de hele tijd liggen dromen.'
Stevie glimlachte. 'Dat lijkt meestal alleen maar zo.' Ze liep langs hem heen naar de woonkamer. 'Hoe is het met Tiffany?'
'Niet zo best,' zei hij. Hij liet zich in een grote fauteuil zakken. 'Ik denk dat ze leukemie heeft.'
Stevie ging nu ook zitten. 'Dan moet ik haar maar eens gaan opzoeken.'
'Nee. Ik heb besloten het haar niet te vertellen.'
'Is dat wel verstandig?' Ik bedoel, die ziekte zal -'
'De behandeling die ze krijgt zal tot het laatste moment de symptomen verdoezelen.'
'Ik neem aan dat diezelfde behandeling ook tot haar ziekte heeft geleid?'
Hij knikte. 'Die verdomde recombinante groeifactor-1. Hij is zo veelbelovend en toch kunnen we hem niet ten volle aanwenden. We zijn er steeds heel dicht bij, maar dan gebeurt er weer iets zoals dit en moeten we helemaal opnieuw beginnen.'
Stevie stond op, liep naar de bar en schonk hen beiden een royale Glenlivet in. Thornburg knikte en nam het glas van haar aan. 'De tijd,' zei hij,
'raakt op.' Hij hield zijn glas omhoog en keek naar het licht dat in kleurige schitteringen in de vloeistof weerkaatste. 'Te snel, te snel.'
Hij dronk het glas in één lange teug leeg en gooide het toen zijdelings van zich af. Het vloog door de lucht en kwam met een harde klap op de marmeren vloer van de hal terecht. 'Als we de puzzel van die groeifactor-1
maar konden oplossen. Wat is in godsnaam het ontbrekende element dat de molecuulketen stabiel maakt?'
Stevie hield wijselijk haar mond en wachtte tot de storm geluwd was. Hij had er een enorme hekel aan om vertroeteld te worden; die les had ze al heel snel geleerd, hoe graag ze hem nu ook zou troosten. Er ging een spanning van hem uit die ze niet kon thuisbrengen. Ze had hem al eerder tekeer horen gaan tegen een wetenschap die zover gekomen was en toch maar zo langzaam vorderde. Wat was er gebeurd? Ze wist dat ernaar vragen tot niets zou leiden en voelde haar maag samenkrimpen. Ze besloot haar grootste angst onder woorden te brengen. 'Wolfis samen met die Japanse vrouw. Is dat niet precies waar je al de hele tijd op hebt aangestuurd? Het is nu nog slechts een kwestie van tijd voor hij je levert wat je nodig hebt.'
Hij staarde gefixeerd voor zich uit, alsof hij gevangen zat in de koplampen van een naderende auto. Stevie probeerde zijn gezichtsuitdrukking te lezen, maar dat bracht haar niet verder. Er lag een blik in zijn ogen die ze nog nooit eerder had gezien; het alarmeerde haar, alsof ze getuige was van iets dat eigenlijk niet voor haar bestemd was. Ze kreeg een onaangenaam gevoel in haar maag en ging instinctief, zoals zoveel vrouwen doen, naar de kern van haar ongerustheid.
'Hoe zit het met Wolf?' vroeg ze. 'Is hij in orde?'
Thornburg zei niets en dat maakte haar nog banger. 'Heb je iets gehoord?
Is hij gewond? Of...' Ze beet op haar lip, niet in staat om die verschrikkelijkste van alle gedachten te verwoorden. Thornburg sloot even zijn ogen en vervloekte zichzelf. Normaal zo beheerst had hij zich nu door zijn obsessie laten meeslepen. Hij wist dat als hij probeerde haar te vertellen dat alles goed was met Wolf, ze zou weten dat hij loog. Het leek hem het beste om althans enigszins de waarheid te benaderen.
Hij opende zijn ogen. 'Op het moment zit Wolf enigszins in moeilijkheden, maar hij komt er wel uit. Mijn woord daarop.'
Dat leek Stevie wat gerust te stellen. Na enkele ogenblikken zei ze: 'Je weet wie Amanda heeft vermoord, niet?'
'Ik heb een redelijk idee, ja.'
'Ik wil -'
Hij knikte. 'Denk je dat ik niet begrijp waarom je me wilt helpen?' Hij glimlachte. 'Ik weet wat je wilt, en geloof me, je zult het krijgen. Matheson zal de moordenaar vinden, maak je daar maar geen zorgen om. Ik heb hem in actie gezien, ik weet waar hij toe in staat is. Ik heb zelfs al een beetje medelijden met de persoon die je zuster heeft vermoord.'
'Ik zou het liefst zelf die moordenaar doden.'
'Ja,' zei Thornburg, 'dat wil ik geloven, en het is een fantastische emotie. Wat zal Matheson dat mooi in je gevonden hebben.'
Haar haren gingen overeind staan bij het horen van zijn harteloze toon; het was een stem die mannen maar al te vaak gebruikten tegen vrouwen.
'Als je me soms voor een hoer houdt, dan vergis je je deerlijk.'
Hij staarde haar doordringend aan. Een magere glimlach gleed over zijn droge lippen. 'Ja, jij bent heel dicht bij Matheson geweest; jij hebt de kracht in hem gevoeld. Vertel eens, Stevie, heb je met hem geslapen?'
Ze vertrouwde zichzelf niet genoeg om daarop te antwoorden. Ze walgde van deze kant van hem; ze had hem dit ook bij andere mensen zien doen, ze tegen de muur prikken als een vlinderkenner zijn vlinders.
'Natuurlijk heb je dat. Hij trok je als een magneet aan.' Hij drukte een gebogen wijsvinger tegen zijn getuite lippen. 'En hoe vaak heb je op het punt gestaan hem over mij te vertellen?'
'Geen enkele keer.'
'Echt niet?' Hij hield zijn hoofd schuin. 'En je bent natuurlijk ook niet verliefd op hem.'
Stevie gaf daar niet direct antwoord op; misschien kon ze dat ook niet. Ze liet even haar blik zakken naar de in haar schoot gevouwen handen en slaakte een diepe zucht. 'Ik wil dit voor eens en voor al recht zetten. Mijn persoonlijke gevoelens gaan alleen mij aan. Wat ik voor Wolf voel, of voor Morton, weet alleen ik, verder niemand.'
'Niet als deze persoonlijke gevoelens mijn eigen belangen doorkruisen.'
'Ben je bang dat ik je verraad aan Wolf?'
'Mijn beste, in mijn positie en op mijn leeftijd is de dreiging van verraad een voortdurende bron van zorg. Mocht je ooit het geluk hebben zo oud als ik te worden, dan zul je dat wel merken.'
Stevie glimlachte en pakte zijn hand. 'Het is nu juist vanwege je positie dat ik het niet in mijn hoofd zal halen om je te verraden. Jij bent degene die Morton in Washington heeft binnengehaald, die mijn entree in het wereldje daar heeft verzorgd. Alles wat Morton en ik bereikt hebben, danken we aan jou.'
'Allemaal loze woorden, Stevie.'
Stevie keek hem strak aan en dacht diep in zijn ogen iets te zien kronkelen, iets duisters. Ze herinnerde zich hoe hij over Wolfs 'kracht' had gesproken en ze begon zich af te vragen of dat duistere misschien angst was. Kon Thornburg Conrad III dan tóch bang zijn voor een ander menselijk wezen?
Ze had het nooit gedacht, maar nu begon ze te twijfelen.
'Thornburg -'
Zijn hoofd schokte. 'Ik moet weer wat hebben.' Zijn stem was nu geheel toonloos.
'Nee.'
'Maak het alsjeblieft voor me klaar.'
'Beslist niet.'
Zijn hoofd kwam omhoog en toen zijn blik de hare ving, voelde ze een kriebeling van binnen, daar waar ze niet kon krabben. 'Bereid het voor me en dien het me toe.'
Ze stond op. 'Maar het gevaar -'
Hij grinnikte, een felle, afstotende uitdrukking die zijn gezicht er even als een doodshoofd uit liet zien. 'Het enige gevaar dat de moeite waard is om je druk over te maken, is dat ik niet lang genoeg leef om het resultaat van dit alles mee te maken.'
Ze liep naar zijn slaapkamer en verwijderde de dubbele bodem van de onderste la van zijn nachtkastje. Ze negeerde het buisje slaaptabletten en het .45 legerpistool en pakte helemaal achteruit de la een reageerbuisje en een wegwerpspuit. Ze vulde de spuit met de heldere vloeistof uit het huisje en spoot er vervolgens een klein beetje uit om eventuele lucht uit de spuit te verwijderen.
Terug in de woonkamer keek ze op hem neer en zei: 'Zou je er nog niet eens over nadenken? De anderen zijn hieraan doodgegaan; Tiffany gaat hieraan dood.'
'Mijn bloedgroep is anders dan de hare,' zei hij, met diezelfde toonloze stem. 'Bovendien is het serum inmiddels alweer wat verbeterd.'
'En jij denkt dat dat verschil maakt? Dat er daarom geen bijverschijnselen zullen zijn?'
'Doe het nou maar.'
Stevie boog voorover, prikte de naald in de hoofdader aan de binnenkant van zijn dij en drukte langzaam maar zeker de zuiger in. Ze bleef de hele tijd zijn gezicht in de gaten houden, want er zouden andere bijverschijnselen
- kort maar heftig - kunnen optreden.
Ze was nog maar net klaar of zijn billen trokken samen en hij kwam omhoog van zijn stoel, zijn rug hol, zijn nek een verwrongen bundel spieren en pezen. Zijn lippen waren teruggetrokken en ontblootten zijn op elkaar geklemde tanden. Ze hoorde de adem tussen zijn tanden naar buiten komen, en toen de woorden: 'Vecht... tegen het vallen... van... de nacht.'
Het gevoel van beweging verdween. Het gedreun van de motor kwam nu weer duidelijk door en daar klampte hij zich aan vast, aan dat ene geluid van buiten dat in de claustrofobische duisternis doordrong. Hij rook ontsmettingsmiddel in de satijnen bekleding en de scherpe geur van koperpoets op de handvatten, maar er was nauwelijks een geur van hout. Hij hoorde stemmen en verstijfde. Ze klonken gedempt, ver weg, maar hij kon wel het timbre horen - twee diepe mannenstemmen en Chika's hogere, lichtere stem die antwoordde. Heel veel zou nu van haar afhangen, vooral in het begin. Daarna zou hij het moeten doen. Hoe goed ben je in doodgaan?
Ze had het knipmes gebruikt om zijn met zweet en bloed doordrenkte kleren kapot te snijden en had hem toen een donkerblauw pak aangereikt
- een pak van Moravia - dat ze achteruit de lijkwagen had gehaald. Hij had haar niet gevraagd waarom dat daar lag; het interesseerde hem ook niet.
Toen had ze het zware deksel van de lijkkist opengedaan en was hij erin geklommen.
Ze was naast hem geknield en had zijn gezicht en handen geverfd, ze kunstmatig van hun kleur ontdaan, behalve de wangen, waarop ze wat rouge had gesmeerd. Hij herinnerde zich dat hij zich had afgevraagd of dit een van de spelletjes was die ze met Moravia had gespeeld, maar besloot toen dat hoe minder hij daar op dit moment van af wist, hoe beter.
'Waarom doe je dit allemaal?' had hij desalniettemin gevraagd. 'Als ze je de kist open laten maken, zullen ze me toch wel herkennen.'
'Nee,' zei ze, 'dat zullen ze niet.' En hij had weer een glimp van de groene boogjes in haar irissen opgevangen en gedacht: makura na hiruma. Misschien kan ze hen laten zien wat ze hen wil laten zien.
'Kun je ademhalen zonder dat ze je borst zien bewegen?' had ze gevraagd toen ze klaar was.
Hij vertelde haar over zijn sensei en ze had geknikt. 'Het is ook van het grootste belang dat je je ogen stilhoudt achter je oogleden,' zei ze. 'Je zult ze onwillekeurig willen bewegen als het deksel opengaat en plotseling het volle licht binnenstroomt.' Hij had haar vingertoppen op zijn gezicht gevoeld. 'Draai nu je hoofd een beetje hierheen, zo ja, zodat als we moeten stoppen, ze je slagader niet kunnen zien kloppen.' Toen had ze het deksel boven hem gesloten.
Hij hoorde een zware klik - de achterdeuren die opengingen - en de stemmen klonken opeens een stuk luider. Hij voelde een lichte schommeling toen er gewicht op de achterste schokbrekers kwam en in gedachten zag hij de agenten in hun kogelvrije vesten, met hun helmen op, die zich voorover bogen om de lijkwagen in te kruipen. Hij kon ze bijna horen zeggen: 'Open de kist.'
Niets dan een mengelmoes van stemmen, onverstaanbaar door het hout en koper heen. Hij voelde het satijn tegen de rug van zijn handen en tegen zijn oren en hij moest vechten tegen het irrationele gevoel dat hij het ook tegen zijn lippen, wangen, voorhoofd, wenkbrauwen voelde. Dat het aan alle kanten op hem drukte. Houd daarmee op! zei hij tegen zichzelf. Rustig ademhalen.
Ontspan je.
Een licht gekraak en toen stroomde het licht naar binnen, waarschijnlijk schemerig in het interieur van de lijkwagen, maar voor zijn idee heel scherp, zoals Chika al had gezegd. Kalm nu, nergens naar kijken, er valt niets te zien... behalve dan de nieuwsgierige gezichten van de naar binnen turende agenten - Niet aan denken!
Rustig ademhalen.
Ontspannen.
Chika's zachte stem, het verrijzen van makura na hintma. Maar de slagader in zijn nek zou kloppen, in de schaduw weliswaar, maar hoe langer ze zouden kijken, hoe groter de kans dat ze het zouden zienHet licht vervaagde, een zachte klik - het deksel zat weer op zijn plaats!
Enkele ogenblikken later hoorde hij het geluid van de motor veranderen, toen Chika hem in zijn versnelling zette. Direct daarop de lichte druk op zijn benen en voeten en het gevoel van beweging - ze waren vrij!
Hij wachtte ongeveer vijf minuten, tilde toen zijn armen op, duwde het deksel van de lijkkist omhoog en bleef in de schemerige koelte nog even liggen om diep en langzaam adem te halen.
'Chika?'
'Hé, hallo.'
'Alles oké?'
'We worden niet gevolgd.'
Hij kon de achterkant van haar hoofd zien en veranderde enigszins van positie, zodat hij nu haar gezicht in de achteruitkijkspiegel zag. 'Geen rode Electra-Glide Harley achter ons?'
'Nee.'
Chika veranderde van rijbaan, gaf gas, voegde opnieuw in en baande zich zo een weg door het drukke verkeer. Na een tijdje zei ze: 'We hebben echt niemand achter ons aan.'
'We moeten de stad uit.'
'Ik weet nog iets veel beters,' zei ze. 'We gaan het land uit.'
'Als we gaan vliegen, dan niet via Kennedy Airport.' Hij klom over de rugleuning en ging naast haar zitten.
'Daar ben ik het mee eens.' Ze zei hem het handschoenenkastje te openen, waar hij een pakje Kleenex en wat gezichtscrème vond. 'We vertrekken via Logan in Boston. Het is allemaal al geregeld.'
De zon, rijp en goudkleurig, weefde glinsterende draden door de boomtoppen toen ze eindelijk de snelweg verlieten. Wolf had zijn gezicht schoongemaakt, maar de huid van zijn romp was stijf van het opgedroogde bloed. Hij vermoedde dat hij een deel van de reis geslapen had; zijn ogen prikten en het schijnsel van de koplampen deed hem duizelen. Chika parkeerde voor een 7-Eleven, liep de winkel in en kwam even later terug met een fles waterstofperoxide, een pakje watten en pleisters. Wolf trok zijn jasje uit, deed zijn overhemd omhoog en Chika begon de sneden en schrammen op zijn lichaam te verzorgen. Tien minuten later waren ze weer op weg, nog steeds in noordoostelijke richting, naar Massachusetts.
'Ik móet iets eten,' zei Wolf, nadat ze een paar uur op de Mass Pike hadden gereden. 'En ik wil ook dat je van nu af aan binnenwegen neemt, dat maakt ons veel moeilijker te volgen.'
Chika verliet bij de eerstvolgende afrit de snelweg en kwam al snel op steeds kleinere weggetjes terecht. Ten slotte reed ze de parkeerplaats van een gezellig uitziend landelijk restaurant op.
Het was eigenlijk nog te vroeg voor het avondeten en ze kozen een tafeltje dat uitkeek over een meer. Wolf ging naar het toilet om de laatste resten van de crème van zijn gezicht te verwijderen. Met een wegwerpscheermes en scheercrème die Chika in de 7-Eleven had gekocht, fatsoeneerde hij vervolgens zijn gezicht. Hij spoelde het schoon en bekeek zichzelf toen in de spiegel.
Wie ben ik? vroeg hij zich af. Wat ben ik geworden?
Terug aan tafel dronk hij een groot glas water op en vroeg er nog een. Vervolgens bestelde hij een biefstuk met gebakken aardappelen en een gemengde salade. Chika bestelde gestoomde rijst met bonen; iets Oostersers hadden ze niet.
Chika maakte gebruik van het damestoilet en belde toen de luchthaven om hun reservering te bevestigen, terwijl Wolf met contant geld de rekening betaalde. Terwijl hij op zijn wisselgeld stond te wachten, wierp hij een blik naar buiten en ving daar in het schijnsel van het restaurant een glimp dieprood en chroom op. Hij nam zijn wisselgeld aan, liep terug naar hun tafeltje om wat fooi achter te laten en stopte tegelijkertijd een paar zakjes suiker in zijn zak.
Hij liep naar buiten en om het gebouw heen en vond daar inderdaad de Electra-Glide, half weggestopt in een bosje elzen en bessestruiken. Wolf voelde zijn hoofdhuid kriebelen en keek om zich heen. Waar was Suma?
Snel schroefde hij de benzinedop los en gooide de suiker in de tank. Dat zou de Harley voorlopig onbruikbaar maken.
Hij trof Chika naast het restaurant. 'Ik heb
Suma gezien,' zei ze. 'Hij zit in het bos.'
'Laten we gaan.'
Ze liepen langs de Harley en door een opening in de bessestruiken. Bijna onmiddellijk stuitten ze op een smal, half overwoekerd pad dat zich door het struikgewas slingerde. Boven hun hoofd verstrengelden berken, eiken en lariksen zich met ceders en dennen. Insekten zoemden onophoudelijk en Wolf moest regelmatig de muggen van zijn ellebogen, enkels en hals slaan.
Het pad maakte nu een scherpe bocht naar links en ging plotseling steil naar beneden. De lucht was vochtig. Ze waren vlak bij een riviertje, vermoedde Wolf. Ongeveer om de minuut draaide hij zich bijna automatisch om teneinde achter zich te kijken. Voor zover hij kon bepalen, werden ze niet gevolgd, maar met het gekwetter van de vogels en het geklater van de stroomversnelling die ze naderden, was het onmogelijk met zekerheid te zeggen.
Hij bleef staan en zei: 'Hij is te diep het bos ingegaan. Er bestaat een grote kans dat we recht in een val lopen.'
'Ik weet het,' zei Chika. Ze stond zo stil dat hij haar zelfs niet zag ademen.
'Wat denk je, moeten we terug?'
Hij wist dat dat het verstandigst was, maar hij wilde ook met alle geweld Suma te pakken nemen. Vluchtig vroeg hij zich af waarom Chika er niet meer op aandrong hier te verdwijnen en zo snel mogelijk het vliegtuig naar Japan te nemen.
'Suma kan mijn aanwezigheid niet voelen,' zei hij ten slotte. 'Laten we eens zien of we hem in zijn eigen valstrik kunnen laten lopen.'
Bijna direct daarop lieten ze het dichte struikgewas achter zich en kwamen bij de rivier. Hij was tamelijk breed en leek een stuk dieper dan Wolf had verwacht. Chika, die voorop liep, bleef even op de modderige oever staan. Ze keek hem over haar schouder heen aan. Ze glimlachte, maar er was iets vreemds aan, een vaagheid, een leegheid die Wolf de kriebels gaf. Hij stond er nog over na te denken toen Chika in het water stapte. Hij kreeg een vreemd gevoel in zijn buik. 'Het staat me helemaal niet aan,' zei hij.
Chika legde een vinger tegen haar lippen en wenkte hem het water in. Wolf trok zijn schoenen uit, bond ze met de veters aan elkaar vast en hing ze om zijn nek. Toen stapte hij uiterst behoedzaam ook de rivier in. De zon was al achter het bladerdak verdwenen.
Hij zag haar wijzen en keek in die richting. Op de andere oever liep een silhouet van hen vandaan: Suma.
Wolf liep verder. De zijdezachte modder werd tussen zijn tenen door geperst en kriebelde tegen de bovenkant van zijn blote voeten. Chika had zich niet bewogen; ze stond midden in de rivier op hem te wachten, wilde haar positie niet blootgeven, mocht Suma achter zich kijken. Het water werd snel dieper en Wolf had er spijt van dat hij niet ook zijn overhemd had uitgetrokken. De uiteinden waaierden om hem heen en al spoedig was alles drijfnat en kleefde het tegen zijn met kippevel bedekte huid.
Zijn voeten stootten tegen keien, voor het merendeel met mos begroeid en daardoor verschrikkelijk glibberig. Hij werd zodoende gedwongen in het bruisende water te turen om zijn evenwicht niet te verliezen. Met elke stap kwam het water hoger, tot hij er tot aan zijn nek in stond. Dat begreep hij niet, want Chika stond nog verder in de rivier, terwijl er meer van haar lichaam boven water uitstak. Ze moest op een rotsblok staan. Hij tilde zijn hoofd op om naar Chika te kijken, maar merkte dat hij alleen in de rivier was.
Snel keek hij om zich heen.
Toen zag hij haar, op de andere oever. Ze stond met haar handen op haar rug en bekeek hem met de nonchalante nieuwsgierigheid waarmee je bijvoorbeeld een vrolijk gekleurde rups bekijkt. Wolf bekeek haar nog eens goed en de haartjes in zijn nek kwamen overeind. Hij dacht aan Stevie, die hem had gewaarschuwd dat Chika hem zou doden. Waarom zo'n haast om je eigen dood tegemoet te gaan. En hij voelde het nu ook, zijn eigen dood, de lucht van verrotting om hem heen. Hij begon abrupt achteruit te bewegen, maar voelde nu de volle kracht van het water, dat zich verzamelde om zich door de nauwere doorgang stroomafwaarts te persen.
Op dat moment stapte Chika zonder een rimpeling het water in. Ze deed nog een stap en het koude zweet brak Wolf nu aan alle kanten uit. Jezus Christus, dacht hij, terwijl zijn hart als een bezetene tekeerging.
'Wat heeft dit te betekenen?' gromde hij. 'Wie ben je eigenlijk?'
Als in een antwoord rees Chika omhoog uit de stroom en leek nu op het water te staan. Ze had nog steeds die vreemde glimlach en Wolf had nu het gevoel dat er verder gewoon niets was, dat het de lach was die je op tweedimensionale reclameborden ziet, op foto's die mensen weergeven die geen mensen zijn, alleen maar afbeeldingen.
Hij worstelde zich nog wat verder achteruit naar de dichtstbijzijnde oever, terwijl hij door een soort ondenkbare angst gegrepen werd. Toen leek Chika's gezicht te verbleken, alsof het plotseling zijn zonge-bruinde teint verloor. Op hetzelfde moment werd het gezicht langer, alsof de botten onder het vlees door een onzichtbare kracht werden uitgerekt. Chika's kaken vielen open en er kwam een tong naar buiten, alleen was het geen menselijke tong.
Wolf liet zijn adem ontsnappen alsof er iets stroperigs in zijn keel zat. Op een keer, toen hij nog jong was, had hij eens een griezelfilm gezien, een van die goedkope Japanse produkties met een heel slechte nasynchronisatie. Het acteren mocht dan beroerd zijn geweest, de speciale effecten waren goed genoeg om indruk op de jonge Wolf te maken. Het monster in die film was een of andere half-slang, half-nachtmerrie die uit zijn slijmerige schuilplaats kwam glibberen om de mensen te verslinden die stom genoeg waren om in zijn buurt te komen. Het monster slikte daarbij eerst het complete hoofd van het slachtoffer om, nadat de betreffende persoon gestikt was, met zijn grote klauwen het hoofd van de romp te scheiden. Het leek onmogelijk, maar Chika's hoofd veranderde op dat moment in een perfecte nabootsing van die slijmerige griezel. Wolf keek, star van angst, toe hoe de kop van het beest nu op hem af kwam schieten. Wolf schreeuwde ondanks zichzelf. Een deel van zijn geest was zich bewust - bewust! - dat dit niet echt was, maar een ander deel zag het voor
zich gebeuren. Hij hief zijn handen voor zijn gezicht toen de kaken zich openden om zich om zijn hoofd te sluiten en hij rook al de afgrijselijke stank die uit de bek kwam, voelde de onnatuurlijke duisternis opdoemen die dreigde alle zuurstof buiten te sluiten. Hij voelde de bries toen de duisternis langs hem streek.
Op het laatste moment zagen zijn wijdopen ogen het beeld sidderen, verschrompelen en in tienduizend vonken uiteenspatten, maar toen die vonken waren uitgeknipperd, werd de duisternis alleen nog maar dieper en nu voelde hij iets de schoenveters om zijn nek strak aantrekken. Instinctief bracht hij zijn handen omhoog om de schoenen los te rukken; hij verloor zijn evenwicht, zijn blote voeten gleden van een rots en hij ging kopje onder in de stroom.
Onder water bleef hij wanhopig aan de lussen van zijn schoenveters trekken, maar dat leek ze alleen maar nog strakker om zijn keel te snoeren. Hij concentreerde zich erop zijn hoofd boven water te krijgen, maar ook dat leek onmogelijk. Iets hield hem onder en hoe meer hij worstelde, hoe vaster de greep werd.
Hij zag Chika, haar gezicht nu weer een en al engelachtigheid. Toen glimlachte ze in Wolfs uitpuilende gezicht en Wolf dacht dat hij gek zou worden. Haar glimlach dijdde uit in de hoogte en de breedte, tot hij clownsachtige afmetingen had aangenomen, en hij wist dat ze hem had verraden. Hij voelde zich hopeloos verloren. Hij dacht aan hun vlucht uit New York, de intieme momenten in Moravia's geheime kamer. Hoe kon hij zich zo in haar hebben vergist?
De glimlach groeide nog steeds, tot er nog slechts een zwarte leegte in het water danste. Het kwam op hem af en hij werd opeens koud, verschrikkelijk koud, tot op het bot verkleumd, terwijl zijn hart zwoegde om de brij die eens zijn bloed was geweest door zijn aderen te pompen.
Lichten dansten in zijn hoofd; hij kon niet langer helder denken, maar haalde toch uit met zijn voet, wilde zichzelf redden, hoewel er op dat moment niet veel meer te redden viel. Alle kracht was uit hem verdwenen, de hitte van het leven nam snel af, de gedachte aan lucht was nog slechts een droom, een van de vele die op dat laatste moment zijn bewustzijn doorkliefden. Hij voelde hoe de leegte op hem af kwam, maar bleef er instinctief tegen vechten.
Alleen zijn makura na hiruma kon hem nu nog redden. Hij probeerde uit alle macht zijn duistere beschermgeest aan te roepen, maar de afschuwwekkende leegte van de dood kwam steeds dichterbij... het monster Vergeet het monster, vergeet de leegte; het zijn allebei illusies. Vecht tegen de schoft die je wil vermoorden!
Wolf liet zijn lichaam verslappen terwijl hij de duisternis naar zich toe trok. Er was even een korte werveling, alsof er nu een andere, glibberige aanwezigheid tegen zijn wangen, zijn voorhoofd drukte. Toen opende hij zijn ogen en zag wat hij al de hele tijd had moeten zien: Suma, die Wolfs schoenveters steeds strakker aantrok. Het was al die tijd Suma geweest. Chika had hem niet verraden.
Nu keek hij in Suma's ogen en hij zag hoe ze zich opensperden toen de Japanner de kracht in zijn tegenstander herkende. Even was er een geschrokken aarzeling.
Wolf richtte de kern van de duisternis in zijn binnenste naar buiten. Suma kromp in elkaar, schudde zijn hoofd en duwde zich toen met zijn voeten van Wolf af. Wolf rukte de schoenveters los en begon de macht van zijn gave te voelen.
Toen zag hij Suma omhoog kijken naar het oppervlak van het water en vervolgens met een krachtige, wervelende beweging van Wolf weg schieten. Snel was hij in de schemering van de met rotsen bezaaide rivierbedding verdwenen.
Wolf schoot omhoog, kwam boven water, zoog zijn
longen vol met lucht en voelde toen hoe een hand hem vastgreep en
hem naar de dichtstbijzijnde oever trok, waar hij, nog steeds naar
adem happend, bleef liggen. Toen hij opkeek, staarde hij recht in
Chika's grimmige gezicht.