Acht
Washington/Tokio/New York
Als Ham Conrad één zwakte had, was het zijn liefde voor vrouwen. Hoewel hij al vele jaren getrouwd was, drie kinderen had, waarvan er al eentje op college zat, had hij een hele rits maitresses versleten, die hem min of meer door de stormachtige periodes in zijn huwelijksleven hadden geloodst. Hij had een hem passende vrouw getrouwd, een debutante die op haar eerste bal hét onderwerp van gesprek aan de oostkust was geweest. De voormalige Margaret Billings, van de Billings Steelworks in Pittsburgh, was blond, met blauwe ogen en de beste van haar afstudeerklas op het prestigieuze Vassar College. Ze voldeed om kort te gaan precies aan zijn eisen. Maar uiteindelijk kwam het erop neer dat Thornburg, zijn vader, Margaret heel wat liever mocht dan Ham. Dat was belangrijk voor hem en de reden dat hij nooit van haar was gescheiden. Wat Margaret betreft, ze was gek op de kinderen en haar relatief nieuwe sociale leven in Washington, dat ze naar eigen zeggen 'heel verfrissend' vond 'na die gevangenis die Tokio was', en dus vroeg hij zich af of ze ooit serieus over een scheiding had nagedacht. Maar Margaret hield niet van seks - in ieder geval niet de spontane seks waar hij zo dol op was. Hij herinnerde zich nog met een vaag gevoel van misselijkheid hoe ze hem op kantoor had opgebeld om afspraken voor een paring te maken op de momenten die gunstig waren voor een zwangerschap. Mijn God, dacht hij, hoe kon ook maar iemand plezier beleven bij zo'n instelling - over een gevangenis gesproken.
Maar als zijn huwelijk al een gevangenis was, dan had hij toch in ieder geval de sleutel gevonden. Hij herinnerde zich nog zijn eerste maitresse, een prachtige kleine Japanse, rustig, plooibaar, die alleen maar voor het genot leek te leven. Dat was des te opwindender, want hij had in die tijd eigenlijk alleen nog maar seksuele ervaring opgedaan bij de hoeren in Saigon en bij zijn vrouw - twee uitersten waar hij niet op zat te wachten. Zijn verhoudingen, zoals hij ze noemde, duurden meestal tussen de zes maanden en eenjaar. Dat was een tijdsbestek waarbij hij zich prettig voelde, waarin precies voldoende tijd was om een begin, een midden en een eind te ontwikkelen. Drie weken geleden had hij net zijn laatste verhouding verbroken met een wellustige paardrijdster uit Virginia met wie hij acht maanden lang een heerlijke tijd had gehad. Maar zoals altijd begon de relatie af te brokkelen toen ze zich steeds meer bewust werd van de beperkte tijd die hij met haar kon doorbrengen, van de vakanties waarin ze alleen achterbleef, de groeiende zekerheid dat hij nooit zou verlaten wat zij - totaal ten onrechte, dacht Ham - de veilige haven van zijn gezin noemde.
En zo was Ham, zoals hij tegen Jason Yoshida placht te zeggen, weer op jacht. Hij was net terug van een ontmoeting met Yoshida in de Occidental Grill, een van Hams favoriete plekken voor een afspraak. Er waren tijden, zo had hij tijdens de oorlog geleerd, dat het heel effectief was om in openbare gelegenheden bijeen te komen, waar afluisteren erg moeilijk was. Bovendien was de Grill, met zijn foto's van beroemde Washingtonians, doortrokken van de Amerikaanse geschiedenis.
Ham had met Yoshida de rol van Wolf Matheson besproken, die volgens Thornburg nog steeds de beste man was om in Verboden Dromen te infiltreren. Ham was het daar zelf niet langer mee eens, maar hij was er nog niet aan toe de oude man wat dit onderwerp betreft aan te pakken, ondanks Yosh's koppige aandringen om dat nu juist wel te doen. Aan de andere kant had de ervaring Ham geleerd dat Yosh het zelden bij het verkeerde eind had als het over mensen ging; als Wolf Matheson hem de kriebels gaf, moest daar wel een heel goede reden voor zijn. Het zinde Ham in het geheel niet om gevangen te zitten tussen de wil van zijn vader en het instinct van zijn adviseur.
Hij stond nu echter boven aan de trap in de plaza van het Willard Hotel en keek naar een vrouw, zo verbluffend mooi, dat al die sombere gedachten in één klap waren verdwenen. Ze stond met één been op de eerste trede, haar rechterhand op de glanzende koperen leuning en praate met Hams Patterson, een van de jongere partners van Halburton, MacKinney en Roberts, die hij van gezicht kende; Ham gebruikte Doug Halburton - een oude vriend van zijn vader - voor zijn juridische aangelegenheden. De advocaat liet haar een document zien, waarop ze enigszins afwezig haar handtekening zette, waarna ze de trap op kwam, zijn richting uit.
Hij kon nu haar gezicht beter zien, omlijst door haar dat zo donker was dat het bijna blauwzwart was. Ze had een vol, maar geen rond gezicht. Haar lippen waren iets te breed en haar neus iets te lang, maar het paste op de een of andere manier prima bij haar, gaf haar een uitstraling die hem onmiddellijk beviel. Ze zag er niet zacht uit, integendeel, iets in haar gezicht gaf hem het idee dat ze zelden of nooit uit het veld geslagen was. Maar ze had niet die agressieve - en naar zijn mening ongelukkige - tankachtige houding die zoveel vrouwen die in de mannelijke arena opereren, zich aanmeten. Het was het soort gezicht, besloot Ham, dat maakte dat je haar beter wilde leren kennen, dat het vermoeden schraagde dat ze meer was dan die twee lange, mooi gevormde benen en een soepele, stevige torso.
'Neem me niet kwalijk,' zei hij, toen ze boven aan de trap was beland,
'maar dit is geloof ik niet het Hay-Adams, hè?'
Ze lachte en dat maakte haar gezicht nog aantrekkelijker. 'Meen je dat of is dit een versierpoging?' Ze had het net niet volmaakte accent, met afgeplatte klinkers, dat haar tot iemand met een Engelse arbeidersafkomst bestempelde. Ham vond het heel charmant.
'Zeg jij het maar.'
Ze tuitte nadenkend haar lippen. Onder haar overjas droeg ze een pak van diepblauw linnen, een simpele halsketting van roze parels en een paar grote gouden oorbellen. Er zaten geen ringen aan haar sterke, zongebruinde vingers. 'Nu je het toch vraagt, ik denk het laatste. Je ziet er niet bepaald verdwaald uit.'
'Dat zie je misschien toch niet helemaal goed,' zei Ham. 'Washington maakt me vaak in de war, en het ene hotel lijkt precies op het andere.'
'Ik betwijfel of zelfs iemand die niet uit deze stad komt, zoals ik, het Willard met het Hay-Adams zou verwisselen.'
'Echt? Wanneer ben je voor het laatst in het Hay-Adams geweest?'
'Jeetje, dat is geloof ik alweer jaren geleden.'
'Zin om er een kijkje te nemen?'
'In de lobby of in een kamer?'
'De keus is aan jou.'
'Sorry, maar er zijn mensen die gewoon moeten werken,' zei ze.
'Wat doe je?'
'Ik ben op zakenreis voor mijn firma, Extant Export. Ons hoofdkantoor zit in Londen, maar we hebben ook kantoren in Toronto, Brussel en Washington. Ik ben vaak hier, maar het is voor het eerst dat het weer zo beestachtig slecht is.'
'Nou ja, er is één troost: in de zomer is het hier zo mogelijk nog erger.'
'Dat heb ik gehoord, ja.' Ze stak haar hand uit. 'Marion St. James. Eigenlijk is het Marion Starr St. James, maar ik stel me zelden als zodanig voor.'
Ham nam haar hand in de zijne en stelde zich voor. 'Dat Hay-Adams was maar een grapje. Maar wat denk je van een rondleiding door de stad met mij? Ik ken een paar verboden plekjes, zoals de crisiszaal in het Pentagon.'
'Ik zou graag willen, maar ik ben bang dat dat niet gaat,' zei Marion.
'Mijn firma heeft me met een nogal krap tijdsschema opgezadeld.'
'Een etentje dan?'
'O, ik -'
'Ik heb een idee hoe we dit akelige weer kunnen verslaan. Kom eten op mijn jacht. De Chesepeake Bay is zijn reizigers vaak goed gezind, zelfs in dit jaargetijde.'
'Wat doet u eigenlijk voor de kost, mr. Conrad?'
'Mijn vrienden noemen me Ham. Ik ben adviseur voor het ministerie van Defensie.'
'Ik ben nog niet een van uw vrienden, mr. Conrad, ondanks het feit dat u op schaamteloze wijze alle snelheidsbeperkingen overtreedt. U kent ons Britten - koel en afstandelijk.'
'Je komt op mij niet bepaald als een typische Brit over.'
'Dat ben ik ook niet,' zei Marian. 'Hoe laat zie ik u dan?'
Wat Ham het meest aan haar beviel, was haar directheid. Dat was volgens hem een echt Amerikaanse karaktertrek, en met Europeanen had hij vaak de ervaring dat ze heel lang om de zaken heen bleven draaien alvorens tot de kern van de zaak te komen.
De nevel boven de baai was die avond dik genoeg om zelfs de kleine lichtjes langs de oever tot ballongrootte op te blazen. Marion was gekleed in een diepgele wollen broek, een sjiek, tomaatkleurig windjack dat tot op haar middel viel, met een goudkleurige golf op haar linkerborst en, zo leek het Ham, niets daaronder. Deze warme kleuren waren in sterk contrast met de afstandelijk aandoende kleding die ze die middag had gedragen; het gaf haar een totaal ander, veel informeler uiterlijk en deed de bijzondere kleur van haar ogen beter uitkomen.
'Ik heb warme chocola en worstjes meegenomen,'
zei Marion, toen ze aan boord sprong. Ze lachte om zijn verbaasde
uitdrukking. 'Zeg maar niets,' zei ze, terwijl ze haar tas op het
dek zette. 'Met dit accent had je verwacht dat mijn favoriete
voedsel, laat eens zien' - ze ging met haar tong langs haar lippen
- 'ijskoude wodka en gerookte steur zou zijn.'
'Jezus,' zei Ham, nog steeds enigszins verdwaasd, 'dat is precies wat ik in de koelkast heb staan.'
'Zo leer je elke minuut weer wat nieuws, niet, mr. Conrad?' zei ze, terwijl ze de plakken chocola van Harrods uitpakte.
'Waar heb je zin in?' Het leek wel of ze op haar boot stonden. Ze had er trouwens ook de houding voor - de voeten net iets verder uit elkaar dan normaal en haar heupen die soepel de deining opvingen.
'Ik sluit me bij jouw voorkeur aan.'
'Hete chocola dus. Heb je ook melk?'
'In de koelkast.' Ham bleef haar ongegeneerd opnemen. 'Ik zie dat je vaker op een schip bent geweest.'
'Dat heb je goed gezien. Mijn vader is scheepsbouwer. Hij nam me vaak mee op zijn zeilboot.' Ze bereidde de hete chocola met afgemeten, economische bewegingen. Toen ze klaar was, gingen ze naar de kapiteinshut en keek ze toe hoe hij het jacht naar dieper water manoeuvreerde. 'Je bent echt een militair, hè? Je manier van doen spreekt boekdelen.'
'Je bedoelt dat ik eruitzie alsof er een stalen pijp in mijn kont zit.' Hij gromde. 'Nou ja, gezien mijn optreden tot nu toe zul je wel denken dat alles aan mij even klote is.'
Marion glimlachte. 'Het is nog te vroeg om daar een oordeel over te vellen, mr. Conrad.'
'En dan nog iets,' zei hij, aan zijn chocola nippend, 'wanneer ga je me nu eindelijk eens Ham noemen?'
'Als we vrienden zijn.'
Ham keek haar aan. 'Ga je wel vaker bij vreemden aan boord?'
'Zeker wel,' zei ze, zonder enige aarzeling. 'Zelfs bij mijn vijanden.'
'Arme vijanden.'
'Nu ben je niet eerlijk. Je kent me niet goed genoeg om dat te zeggen.'
Ham keek haar verdrietig aan. 'En daar gaat mijn laatste truc.'
'Mooi zo.' Ze stak haar vinger in de kop en likte er de chocola af. 'Misschien dat we dan nu aan de echte Hampton Conrad toekomen.'
Ham probeerde te bedenken hoe hij deze buitengewone vrouw moest aanpakken. Ze had een lichaam en een gezicht die hem normaal gesproken voor de komende zes maanden intensief zouden hebben beziggehouden. Maar vreemd genoeg merkte hij dat hij vooral werd gefascineerd door haar geest.
Dit was iets totaal nieuws voor hem. Hoewel zijn vrouw een briljant studente was geweest, deed haar soort intelligentie het toch niet goed in de buitenwereld. En wat Hams maitresses betrof, hij had zich altijd met zoveel overgave op hun zachte vlees gestort, dat hij er nooit bij had stilgestaan dat ze misschien ook nog iets anders te bieden hadden.
Om onverklaarbare reden kwam er een onplezierige herinnering bij hem boven. Jaren geleden had hij zijn moeder in bed aangetroffen met Thornburgs achtentwintigjarige secretaris. Eigenlijk lagen ze niet in bed, maar in het verzonken Romeinse bad, en gaven ze zich over aan een nogal verbazingwekkende seksuele acrobatiek. Mijn God, dacht Ham nu, wat was dat vreemd om je eigen moeder poedelnaakt in een bizarre sekstoestand met een vreemde te zien.
'Hij heeft me ertoe gedreven,' zei ze later huilend tegen hem. 'Je vader is zo harteloos; hij heeft geen ziel, merkt niet eens dat er nog andere mensen bestaan dan hijzelf. Wat kon ik anders?' Natuurlijk had ze hem gesmeekt om het niet aan zijn vader te vertellen en Ham had daar in eerste instantie in toegestemd. Maar een week later, op school, had hij zonder duidelijke aanleiding een klasgenoot bewusteloos geslagen en besefte hij hoezeer hij zijn kwaadheid had onderdrukt. Onmiddellijk nadat hij uit het kantoor van het schoolhoofd mocht vertrekken, had hij zijn vader gebeld. Toen hij, op een lange doorzakavond jaren later dit verhaal aan Jason Yoshida had verteld, zei die: 'Het is gemakkelijk om een zonde buiten de familie te vergeven, maar onmogelijk als die binnen de familie voorkomt.'
'Nu we ons in wat dieper water bevinden,' zei Marion, 'kun je me misschien eens vertellen hoe lang je actieve dienst heeft geduurd.'
Ham begreep dat ze op Vietnam doelde. 'Te lang.' Hij bracht de snelheid van de boot tot één derde terug. Voor hem lagen Point Lookout en Tangier Island, het favoriete rendez-vous van zijn vader met Tiffany Body. 'Hoe weet je dat ik in 'Nam ben geweest?'
Ze haalde haar schouders op, op een manier zoals mannen vaak doen met de zelfverzekerdheid van de autoriteit. 'Ik zie het aan je lichaam. De mariniers hebben een gezegde voor mensen zoals jij: op jezelf en op scherp; een gevaarlijk wapen.'
'En jij bent vertrouwd met wapens.'
'Ho, ho, het is nog te vroeg voor jaloezie.'
'Jaloers? Vergeet het maar! Dat zul jij niet meemaken.' Maar, tot zijn niet geringe afkeer, merkte hij dat hij het wel degelijk was. Om zijn ongemak te verbergen, zei hij: 'Om op je vraag in te gaan, ik denk niet dat je mijn tijd daar op de normale manier kunt inschatten. Ik was er. En hoe je het ook verder bekijkt, meer valt er niet over te zeggen.'
'Ik begrijp het.'
En Ham geloofde haar - waarom kon hij niet zeggen. Misschien had ze daar iemand verloren. Hij schudde zijn herinneringen van zich af en zei: 'Voor een Brit ben je goed op de hoogte van ons land.'
'Engeland is momenteel in veel opzichten een triest land,' zei ze. 'De steden, ik bedoel, de economie - het is er allemaal niet beter op geworden. En ik houd niet van het formele gedoe daar. Dat heb ik van mijn vader, denk ik.' Ze glimlachte even. 'Hoe dan ook, mijn moeder en zuster zijn formeel genoeg voor de rest van de familie. Heel erg bekakt.' Haar blik volgde hem in de schemerige gloed van de stuurhut. Het rood en groen van het knipperende instrumentenpaneel speelde over haar donkere haar. 'Nog even afgezien van mijn familie, maar ik bewonder jullie typisch Amerikaanse bravoure en recht-door-zee-aanpak. Teddy Roosevelt is mijn historisch idool. En de manier waarop jullie Vietnam binnenstormden, als cowboys de saloon, vond ik heel bijzonder. Het was jullie verblijf daar dat de zaken bemoeilijkte -jullie vechterstrots. Dom. Maar ja, trots leidt altijd tot stommiteiten - of is het net andersom? Ach, laat ook maar, het komt uiteindelijk op hetzelfde neer, of niet? Ik ben zelf in Ierland opgegroeid, dus ik weet wat oorlog is, ook al was ik toen nog erg jong. Maar misschien had dat er juist wel mee te maken, denk je ook niet? Dat ik nog zo jong was. Als je jong bent, kun je heel dicht bij de dood staan, zonder ook maar met je ogen te knipperen.'
Marion stond op van de kooi waarop ze gezeten had en kwam vlak bij hem staan toen hij de motoren stilzette en het anker liet zakken. Ze rook naar frisse citroenen. Hij hield daar wel van, zoals hij zoveel van haar aantrekkelijk vond.
'Maar ik neem aan dat je net als de meeste militairen vindt dat vrouwen er zijn om gezien te worden, en niet om hun mening te geven.'
Hij draaide zich naar haar om. 'Als je echt had gedacht dat ik zo iemand was, had je nooit mijn uitnodiging aangenomen.'
'Integendeel, een vrouw als ik moet nu eenmaal opstaan tegen dergelijke misvattingen.'
Dat was het moment dat hij haar naar zich toe trok en met een gevoel alsof er een elektrische stroom door zijn lichaam ging, haar lippen tegen de zijne drukte.
Duisternis omsloot hen. Het zachte wiegen van de boot, de vochtige, koele zeewind, maakte hun verlangen alleen maar groter.
Hij zag haar naakte dijen glanzen toen ze zich in de kooi liet vallen. Ze strekte haar armen naar hem uit en hij liet zijn handen om haar krachtige schouders glijden, die niets van de zachtheid hadden van zoveel andere vrouwen.
'Kom dichterbij,' fluisterde ze, hem hard naar zich toe trekkend. 'Ik ben zo heet.'
Ze duwde haar bekken naar hem op toen hij zich tegen haar aan drukte. Zijn lippen sloten zich om de hare en zijn handen omvatten de borsten met hun harde tepels. Hij kwam overeind en ze kreunde toen ze zijn mond op haar vochtige kern voelde. Haar heupen kwamen in korte rukjes omhoog en ze begroef haar vingers in zijn haar.
Haar kruidige geur, haar opgewonden geluidjes, maakten Ham zo hard dat hij nauwelijks nog kon ademhalen. Hij ging staan, schoof zijn handen onder haar en trok haar tegen zich aan. Ze sloeg haar armen om hem heen en hij tilde haar op. Marion liet een diepe kreun horen toen hij in haar drong, zijn mond tegen de zijkant van haar hals. In een soort razernij begon hij nu op haar los te beuken. Vaag voelde hij hoe haar vingers achter hem omlaag gingen, tot hij plotseling een vreemde extase voelde en hij grommend en met al zijn kracht in haar stootte. Zijn ogen sperden zich open toen Marion hem een moment later met bijna manische wanhoop vastgreep, boven op hem klom en huiverde in golf na golf van genot.
Hij zakte langzaam weg en in zijn geest zag hij weer zijn moeder, die bezig was met de assistent van zijn vader. Opnieuw zag hij hoe ze werd genomen, zoals al die sletten in Saigon later voor dat ene moment van plezier werden genomen. Hij zag weer haar van wellust vertrokken gezicht, rook de geur van haar opwinding - diezelfde geur die, vermengd met modder en bloed, in de walgelijke straten van Saigon hing - die als een verpestende damp door zijn geest sijpelde.
Een hele manier van leven werd uitgewist in de tijd van een hartslag. Op het moment dat hij de telefoon neerlegde nadat hij zijn vader verteld had wat hij had gezien, wist hij dat als hij met Pasen weer naar huis zou komen, zijn moeder er niet meer zou zijn.
Hij vroeg zich nu af of Tiffany Body, de huidige vrouw van zijn vader, een natuurlijk uitvloeisel was van dat ene moment, gevangen in de tijd, dat hij gedoemd was steeds maar weer in het theater van zijn geest af te spelen.
'Ham,' fluisterde ze schor, terwijl hij nog diep in haar was, 'droom je er ooit van om te zondigen?'
'Zondigen?' zei hij dromerig. 'Dat hangt van je definitie af.'
'Zondigen betekent al die dingen doen die je graag wilt, maar niet durft.'
Ze likte zijn zweterige schouder. 'Ik droom voortdurend over zondigen.'
'Je hebt kennelijk een levendige verbeelding.'
'Hoe komt het dat alles wat ik wil zondig is?'
'Is dat zo?'
'Ja.' Ze begon tegen hem aan te bewegen en tot zijn niet geringe verbazing voelde hij zich weer hard worden.
' "Er is iemand anders, een onbekende. Iemand die jullie allebei zou kunnen doden." Dat is wat Hana tegen mij zei, Wakare-san,' zei Yuji. Shoto Wakare gromde. 'Wat me misschien nog wel meer interesseert, is dat ze jou en Nishitsu in een monumentaal gevecht verwikkeld zag.' Wakare wilde niet in een discussie verzeild raken die Yuji ertoe zou brengen om over bronnen buiten hun kleine kring in Japan na te denken. Hana's voorspelling van de toekomst baarde ook hem zorgen. Jason Yoshida zou Nishitsu misschien willen vernietigen, hetgeen trouwens de belangrijkste reden was dat Wakare zich bij diens team had aangesloten, maar het was Wakare's plicht - onuitgesproken, zelfs niet tegen Yoshida - om zijn vriend Yuji uit de vuurlinie te houden.
'Dat waren haar woorden,' zei Yuji nu. Ze zaten op de luxueuze achterbank van Yuji's donkerblauwe BMW en hadden net een lange dag op hun respectieve kantoren achter de rug. Ze reden door het spetterende neonhart van de Ginza en Yuji zag tot zijn genoegen het nieuwste reclamebord van zijn bedrijf, een twaalf verdiepingen hoog hologram van het logo dat van groen en blauw naar goud en karmozijnrood veranderde, samen met de slogan: SHIAN KOGAKU, WE ZIJN ER VOOR u.
'Denk je dat ze gelijk heeft?' vroeg Wakare, naar het hologram kijkend dat nu zijn hele blikveld domineerde.
'Ik heb geen enkele behoefte aan strijd, en zeker niet met Nishitsu,' zei Yuji.
'Nu zijn kandidaten overal in het land de verkiezingen winnen, laat hij je niet veel keus.'
'Die gevaarlijke radicalen zijn niet Nishitsu's kandidaten,' zei Yuji. 'Hoe ze ooit de steun hebben kunnen krijgen -'
'Precies,' zei Wakare. 'Als ze tot randgroeperingen behoorden, hoe zouden ze dan zoveel macht hebben kunnen krijgen?'
Yuji draaide zich naar zijn vriend. 'Je praat alsof je er meer van weet.'
'We zijn er,' zei Wakare, en leidde Yuji uit de donkerblauwe BMW. Ze bevonden zich in een gedeelte van Shinjuku dat bekendstond als Kabuki-cho, de oude wijk, die wemelde van de pachinko-salons, restaurants, topless bars, filmhuizen en theaters. Wakare ging voorop langs een zoemende, door neon verlichte gevel. Enka was een mizu-shobai- een bordeel. De naam kwam van de sentimentele drinkliedjes die de Japanse mannen aanhieven als ze in dergelijke tenten dronken werden.
Enka kende diezelfde van seks en drank doortrokken atmosfeer die kenmerkend was voor al dergelijke louche zaken, maar daar hield de overeenkomst ook op. De courtisanes hadden allemaal de dikke, theatrale make-up die hen eruit deed zien als actrices. Dat effect werd nog versterkt door het feit dat ze allemaal zo waren opgemaakt dat ze op een bekende Japanse film-of popster leken. Dat was ook niet zo verwondelijk, want deze vrouwen waren evenzeer entertainers als iets anders. Het verschil met de courtisanes van de Yoshiwara, Tokio's originele uitgaanskwartier, was dat zij zichzelf niet alleen als artistes zagen, maar ook als kunstwerken. De illusie van romantiek was hier alles. Aangezien al vaststond dat ergens gedurende de avond of nacht seks zou plaatsvinden, lag de nadruk vooral op de hofmakerij tussen courtisane en klant, op de verbale dubbelzinnigheden, de kleine bewegingen van mond, tong, hand en oog die zowel de geest als het lichaam prikkelden.
Ze werden naar een zes-tatamikamer geleid, waar twee vrouwen geknield de gloeiende kooltjes van de hibachi verzorgden. Op een lage tafel stonden schalen met voedsel uitgestald. Wakare ging zitten en Yuji volgde zijn voorbeeld. De courtisanes zagen er zo delicaat uit als kersenbloesem op die ene middag in april dat hun kleur en vorm perfect zijn. Ze knielden nu vlak bij hen, maar de twee mannen gingen gewoon door met hun gesprek terwijl de courtisanes zwijgend flirtten met hun ogen en beweginkjes van hun hoofd. De courtisanes verwarmden sake en dienden vervolgens de rijstlikeur op in kleine kopjes die op zwart gelakte bladen stonden, waarop voorts als op een schilderij stukjes voedsel waren gerangschikt: gebakken tofu, zeewier gemarineerd in rijstazijn, kuit van de vliegende vis, gegrilde vinnetjes van de babyzalm, zoete eiercustard. Het voedsel was niet alleen gekozen vanwege de elkaar aanvullende smaken, maar ook vanwege de harmonieuze textuur en kleur.
Na het eten stuurde Yuji de courtisanes weg, die zich daarop ingetogen terugtrokken achter de shoji, de verschuifbare schermen van rijstpapier.
'De nacht is nog jong, Yuji-san,' zei Wakare. 'Deze twee meisjes zijn de beste van het huis; ik heb persoonlijk om hun diensten verzocht.'
'De nacht is inderdaad nog jong.' Yuji bracht de sake naar zijn lippen, gooide zijn hoofd achterover en dronk in één teug zijn kopje leeg. 'Ik ben nieuwsgierig naar je theorie over Nishitsu en de radicalen.'
En dus begon Wakare hem een beeld te schetsen van Nishitsu's clandes-tiene steun aan radicale rechtse splintergroeperingen, precies zoals Minako hem had opgedragen. En langzaam maar zeker werd Yuji steeds verder het doolhof ingeleid, tot hij uiteindelijk bij het Genootschap uitkwam. Yuji zweeg gedurende Wakare's uiteenzetting; op zijn gezicht was totaal niets te zien van de draagwijdte van diens woorden. Maar toen Wakare ten slotte uitgepraat was, zei hij: 'Ik neem aan dat je bewijzen hebt voor Nishitsu's persoonlijke betrokkenheid bij de radicale splintergroeperingen.'
'Meer dan genoeg.'
'Dat is je geraden,' waarschuwde Yuji. 'Wat je
hier suggereert, is niets minder dan moord, terrorisme en
verraad.'
Wakare haalde diep adem. 'Ik moet er wel van afweten,' zei hij, 'want ook ik ben lid van het Genootschap.'
De adem kwam fluitend tussen Yuji's tanden door en de twee mannen keken elkaar aan alsof ze aan weerskanten van een diepe kloof stonden. Ten slotte zei Yuji: 'Waarom vertel je me dit, Wakare-san?'
Wakare schonk gehaast nog wat sake voor hen beiden in. 'Yuji-san, je kent mijn gevoelens voor Yukio Mishima en alles waar hij voor stond. Je zult dus ook mijn lidmaatschap van de Toshin Kuro Kosai kunnen begrijpen. De laatste tijd echter bekruipen mij twijfels over de koers die de leiders inslaan. Ik kan me steeds minder vereenzelvigen met de doelen die ze stellen, maar het Genootschap staat niet bepaald open voor afwijkende meningen.'
Hij sloeg zijn sake achterover en schonk nog eens in. 'Ik zag mezelf geconfronteerd met twee uiterst moeilijke - en bovendien gevaarlijke - alternatieven. Het ene was om me eruit terug te trekken, hetgeen nog nooit door iemand gedaan is en ook nauwelijks aanvaard zou worden. Het andere is om in het geheim, van binnenuit, de koers van Toshin Kuro Kosai te wijzigen. En dat is waar jij in beeld komt. Om met succes veranderingen door te voeren, heb ik bondgenoten nodig. En niemand die daar beter voor geschikt is dan jij; Nishitsu probeert je tenslotte al jaren in te palmen.'
'Maar hoe kan ik jou helpen?'
'Door je bij het Genootschap aan te sluiten,' zei Wakare. 'Door net te doen alsof je Nishitsu steunt, terwijl jij en ik en anderen zoals wij ondertussen van binnenuit proberen hem weg te werken en de controle over het Genootschap te verkrijgen.'
'Nu begrijp ik pas wat je bedoelde toen je zei dat je alternatieven gevaarlijk waren.'
Wakare boog zich naar hem toe. 'Wil je het doen, mijn vriend? Ik denk niet dat ik zonder jou een kans maak. En als ik jou binnenbreng, zal mijn positie binnen het Genootschap bovendien een stuk sterker worden.'
'Ik weet het niet,' zei Yuji. 'Ik geloof niet dat ik wat met het Genootschap te maken wil hebben.'
'Dat zie je verkeerd, mijn vriend,' zei Wakare. terwijl hij hen beiden nog wat sake inschonk. 'Sinds je creatie van het Orakel, heb je met het Genootschap te maken.'
'Ik ben alleen maar aan het Orakel begonnen omdat mijn moeder me in die richting stuurde,' zei Yuji, zijn vriend corrigerend. 'Ik wist dat ze al jaren aan een methode werkte om levende DNA-ketens te veranderen. Dank zij de biotechnologische doorbraken die wij hebben weten te verwezenlijken en die we gecombineerd hebben met de geavanceerde technieken die in onze laboratoria zijn ontwikkeld, leek het ten slotte mogelijk om haar te helpen. Het Orakel is het resultaat.'
'Yuji-san,' zei Wakare ernstig, 'Ik geloof niet dat je je ten volle realiseert in wat voor gevaarlijke positie het Orakel je heeft gebracht.'
Yuji staarde hem niet-begrijpend aan en Wakare besloot dat hij, nu hij eenmaal in het diepe was gesprongen, tot het einde door moest gaan. 'Je moet begrijpen dat het Genootschap een diepgaande belangstelling heeft voor juist dit aspect van het Orakel. De leden ervan hebben een dusdanig gewijzigd DNA, dat hun levensduur langer is dan wat als normaal wordt beschouwd. Maar, om een reden die niemand nog begrijpt, worden er geen baby's met dat veranderde DNA geboren. Dat betekent dat een genootschap dat zichzelf altijd als onsterfelijk heeft gezien, nu met zijn eigen dood wordt geconfronteerd. Jouw Orakel zou dat kunnen veranderen. Het zou het DNA kunnen veranderen van de baby's die de Toshin Kuro Kosai uitzoekt om volgens haar normen te worden grootgebracht - en zodoende haar voortbestaan te verzekeren.'
Wakare zweeg en bad in stilte dat Yuji zijn woorden niet in verband zou brengen met het weinige wat hij van zijn moeders werk met DNA afwist. Hij had zich geen zorgen hoeven maken. De bom die hij in Yuji's schoot had geplaatst, nam hem voorlopig voldoende in beslag.
'Dus daarom zit Nishitsu achter me aan.'
'Het is een van de redenen, ja,' zei Wakare. 'Zonder jou en de nieuwe generatie technocraten die in jouw voetspoor volgen, zal Toshin Kuro Kosai's gang naar de macht in Japan aanzienlijke vertraging oplopen.'
Yuji nipte nadenkend van zijn sake. Toen hij zijn kopje leeg had, hield hij het op zodat Wakare het weer kon vullen. 'Vertel me eens,' zei hij ten slotte, 'hoe oud ben jij eigenlijk, Wakare-san?'
'Drieënzeventig.'
Yuji verslikte zich bijna. 'Maar je kunt onmogelijk ouder zijn dan ik - in ieder geval niet ouder dan vijftig.'
'Maar toch ben ik het.' Wakare glimlachte. 'Dat is ons geheim, Yuji-san.'
Yuji knikte, nog steeds in gedachten verzonken. 'Dan moet ik je nog één vraag stellen, Wakare-san. Hoe wisten Nishitsu en het Genootschap van het bestaan van het Orakel?'
Dit was het moment waar Wakare het meest bang voor was geweest, en dat hij en Minako uit ten treure hadden doorgesproken. Als hij nu het verkeerde antwoord zou geven, zou Yuji de verkeerde kant op springen en zou Minako streng gestraft worden voor het feit dat ze haar zoon niet in het Genootschap had weten te brengen, zoals Nishitsu haar had bevolen.
'Yuji-san, luister naar me. Ik mag dan tot de kring van vertrouwelingen van de Toshin Kuro Kosai behoren, maar zelfs ik ben niet volledig van haar functioneren op de hoogte. Maar geloof me als ik je vertel dat het genootschap op vrijwel elk niveau van de Japanse maatschappij is geïnfiltreerd. Gezien hun kennis van het Orakel lijkt het me duidelijk dat ze ook iemand in jouw onderzoeksteam hebben zitten. Dat is een reden te meer om je bij hen aan te sluiten. Door er deel van uit te maken, kun je hun infiltratie in Shian Kogaku sturen.'
'Dit mag dan allemaal zo zijn,' zei Yuji gespannen. 'Maar ik kan niet toestaan dat ze toegang tot het Orakel krijgen.'
'Dat begrijp ik. Maar ik zeg het je nogmaals, als je eenmaal overduidelijk een van hen bent, zul je veel meer greep hebben op de informatie naar hen toe.'
Yuji staarde peinzend voor zich uit. 'Het leven is zo ingewikkeld,' zei hij,
'terwijl ik juist alleen maar simpelheid verlang.' Hij riep een van de met uiterste zorg opgemaakte meisjes, die daarop binnenkwam met nog meer sake en een begrijpende glimlach. Dit alles werd zonder een woord ondergaan, maar Wakare had dat voorgevoel dat je ook vaak krijgt in de stilte voor een zomerstorm.
Toen Yuji weer sprak, klonk zijn stem gelaten. 'Je laat me weinig keus,'
zei hij.
'Een toost!' Wakare tilde zijn kopje op. Hij voelde zich heel dicht bij Yuji staan en in zijn hart wist hij dat hij Minako's verzoek niet alleen had ingewilligd uit giri, maar ook in de stille hoop dat deze samenzwering Yuji dichter bij hem zou brengen. 'Op de toekomst van het Genootschap dan maar,' zei hij.
Met een vermoeid gebaar tikte Yuji met zijn kopje dat van Wakare aan.
'Op verandering,' zei hij.
Wolf voelde zijn ogen branden en drukte de muis van zijn hand ertegenaan. Jezus, dacht hij, in wat voor krankzinnige wereld ben ik nu weer terecht gekomen.
Chika reed heel hard en schoot van de ene rijstrook naar de andere, alsof ze al van tevoren wist wat de chauffeurs om haar heen dachten. Het was nog donker, maar het eerste vage licht van de ochtend kroop al om de randen van de wolken heen. Even later viel het zonlicht over het landschap en veranderde schaduwen van blauw in goud en bomen van zwart in groen. Hij kon de enorme kracht van de auto voelen en besefte dat Chika iets met de motor had uitgehaald, hem had opgevoerd of iets dergelijks.
'Luister, Wolf, ik weet dat je me niet vertrouwt,' zei Chika, 'maar toch wil ik dat ons bondgenootschap alle kans van slagen krijgt. Als je het niet erg vindt, zal ik je daarom nu iets over mijn achterliggende gedachten vertellen.'
'Ga je gang.'
'Jullie haten ons omdat we jullie land aan het overnemen zijn, maar in wezen is precies het omgekeerde waar,' zei ze. 'Amerika is verantwoordelijk voor het nieuwe Japan; Amerikanen nebben ons gecreëerd, ons aangemoedigd, ons met geld gesteund. Jullie hebben ons gemaakt tot wat we zijn, Wolf, en nu willen jullie de fout die jullie gemaakt hebben niet onder ogen zien, want in de tijd dat wij aan onze wederopbouw bezig waren, was er bij jullie alleen maar stagnatie.
Jullie zijn enerzijds jaloers op onze ongelooflijke vooruitgang, maar weigeren anderzijds om de uitdaging aan te nemen. In plaats daarvan beschimpen jullie ons publiekelijk, hekelen jullie ons succes omdat jullie ten onrechte denken dat dat op jullie kosten tot stand is gekomen. Wat oneerlijk! Wij hebben jullie er toch niet toe gedwongen om onze auto's te kopen, of onze computers, onze elektronica? Amerikanen zijn niet dom. Ze nebben onze produkten gekozen omdat ze vernieuwender en betrouwbaarder waren dan jullie eigen produkten.'
Ze stuurde de 'Vette langs een zestienwieler alsof de vrachtwagen stilstond. 'Jullie hebben de transistor uitgevonden,' ging ze verder. 'Jullie hebben ons genegeerd toen we jullie de markt voor draagbare radio's en cassettespelers aanboden, dus doken we er zelf maar in en verdienden er miljarden mee. Jullie hebben de microchip uitgevonden, maar inmiddels hebben wij die techniek zo vervolmaakt dat jullie ze nu bij ons moeten kopen. Jullie computerfirma's worden zo slecht geleid, dat we er bijna toe worden gedwongen ze over te nemen, om jullie te laten zien hoe je op efficiënte wijze je marketing en produktie op poten moet zetten. En als dank haten en vrezen jullie ons.'
'En met reden, zo denken velen van ons.'
'Luister naar me, Wolf, want voor Amerika zou de toekomst weieens slechter kunnen worden dan het directe verleden,' zei Chika, terwijl ze de Corvette strak langs een volgende, op volle snelheid voortdenderende truck stuurde. 'Misschien vind je me wel arrogant, maar zal ik je eens een voorbeeld geven? Jullie hebben de robot uitgevonden. De uitvinder ervan, Joseph Engelberger - heb je trouwens ooit weieens van hem gehoord? kent de doorsnee-Amerikaan hem? - wordt door ons op handen gedragen en wij hebben zijn technologie verder ontwikkeld, zodat het nu een hoogst efficiënt, produktief en vrijwel storingsvrij apparaat is.
Wat hebben jullie Amerikanen met jullie robots gedaan? Jullie hebben ze in Disneyland gezet. Je had ze net zo goed op de vuilnishoop kunnen gooien. Binnen niet al te lange tijd zullen jullie ook voor die robots bij ons moeten aankloppen en dat zal jullie haat jegens ons alleen maar vergroten.'
'Wij houden nu eenmaal niet van groepsvorming,' zei Wolf. 'Wij zijn een land van individuele ondernemers, die niet aan de leidraad willen lopen van een van bovenaf opgelegd plan.'
'Ja, en in dit postmoderne tijdperk maakt deze achterhaalde negentiendeeeuwse instelling jullie inhalig en lui. Je weet niet hoe snel je ons geld moet aannemen, om ons vervolgens weer te hekelen omdat we jullie rijk maken. Jullie nieuwe generatie ondernemers wil alleen maar nieuwe bedrijven opkopen om ze vervolgens te ontmantelen, terwijl wij die nieuwe bedrijven juist proberen te redden. Jullie mogen van geluk spreken dat wij Radio City Music Hall en Rockefeller Center hebben gekocht. Nu zullen ook jullie kinderen en kindskinderen nog van deze nationale monumenten kunnen genieten.'
'Geen enkel land vindt het prettig als zijn nationale monumenten in buitenlandse handen vallen.'
Chika glimlachte. 'Wij Japanners vinden het niet prettig dat een Amerikaan sinds kort de zwaargewichttitel in het sumo bezit.'
In de stad was de ochtend even grijs als altijd. Mensen van de stadsreiniging waren bezig de trottoirs schoon te spuiten en hele hordes daklozen uit hun geïmproviseerde onderkomens te verjagen, die, nat en ellendig, een heenkomen zochten in de nog in diepe schaduwen liggende zijstraten. Ze parkeerden voor het uit blauwe steentjes opgetrokken gebouw van de forensische dienst en liepen de trap op. Wolf had Vernon Harrison thuis opgebeld en de patholoog-anatoom stond hen nu met een enorme kartonnen beker met koffie in zijn hand op te wachten.
'Ik zou je wel wat van dit spul willen aanbieden,' zei hij, 'maar zo erg haat ik je nou ook weer niet.' Hij nam een slok en trok een grimas. 'Ze hebben me gewaarschuwd dat het jaren kan duren voor je aan dit spul gewend raakt, en ze hebben gelijk gehad. De grap gaat dat het spul in de koelruimte beneden wordt gemaakt, uit formaldehyde en bloed. Maar het is in ieder geval van een goed jaar.' Hij lachte, hoewel hij het verhaal al honderden keren moest hebben verteld.
Wolf introduceerde Chika als een vriendin van Moravia en liet het daar verder bij. Hij had trouwens ook niet geweten wat hij anders had moeten zeggen. Harrison nam hen mee naar de koelruimte, langs de rijen koelcellen, tot hij bij eentje bleef staan, de roestvrijstalen hendel overhaalde en de inhoud ervan openbaarde.
'Ik heb nu toch niets meer aan hem,' zei Harrison spijtig. 'Hij begon zo belegen te worden, dat ik hem uiteindelijk vol chemicaliën heb moeten spuiten. Het is maar goed dat hij geen familie had - ze zouden door het plafond springen.'
'Ik hoorde dat je enige toxicologische vorderingen hebt gemaakt,' zei Wolf.
'Enige, ja.' Harrison nam een slok van zijn koffie. 'Ik moet bekennen dat ik nog steeds niet precies weet hoe deze kerel aan zijn einde gekomen is, maar we weten nu in ieder geval waarom we zulke bizarre onderzoeksresultaten kregen. De endocrienspiegel van die kerel is totaal ondersteboven gegooid. Ik bedoel, hij is verdomme beter dan die van mij toen ik vijfentwintig was. Ik heb nog nooit zoiets gezien.'
'Is hij daar soms ook aan dood gegaan?'
'Nein, mein Hen. Ik weet nog niet precies waaraan hij is doodgegaan, maar één ding kan ik je wél vertellen: als hij niet was vermoord, zou hij sowieso binnen zes weken dood zijn geweest.'
'Hoezo?'
'Kankercellen,' zei Harrison, 'en wel zoveel dat ik niet eens alle uitzaaiingen heb kunnen traceren. En geen enkele ervan was van natuurlijke aard.'
'Je bedoelt dat ze kunstmatig zijn opgewekt?' zei Wolf. 'Maar hoe dan?'
'Door recombinante groeifactor-1,' zei Chika.
De twee mannen keken haar verbaasd aan.
'Zeg dat nog eens?' vroeg Wolf.
'Ik geloof dat de dame het over een bij mensen van nature voorkomend groeihormoon heeft,' zei Harrison. 'Het wordt geproduceerd in de pijnappelklier. Ik heb gehoord van onderzoeken waarbij een recombinante vorm werd gebruikt om het verouderingsproces te vertragen. Je weet wel, het lichaamsvet verminderen door het te vervangen door spierweefsel afkomstig van jongere mensen.'
'Ik denk echter dat dit de eerste keer is dat je de effecten van door genen veroorzaakte anti-veroudering onder ogen krijgt,' zei Chika. Bij die woorden puilden Harrisons ogen bijna uit hun kassen. 'Wil je soms beweren dat het DNA van deze man is veranderd? Maar dat is onmogelijk!'
'Dokter, dertien dagen geleden was Lawrence Moravia een normale, achten veertigjarige man, en nu? Wat is hij vandaag?'
Harrison gromde. 'Op dit moment zijn er maar twee dingen die ik met zekerheid kan stellen: hij is dood, en hij is niet langer normaal.'
'En hoe zit het met die rood gepoederde wangen?' zei Wolf. 'Heeft dat nog enige diepere betekenis?'
Chika knikte. 'Yukio Mishima schreef eens dat "mannen de kleur van kersebloesem moesten hebben, zelfs in hun dood". Ik denk dat hij bedoelde dat hoewel de dood een man van zijn leven berooft, hij niet ook nog eens zijn kleur mag wegnemen - zijn machismo. Rouge aanbrengen maakt onderdeel uit van het ritueel van het sterven.'
'Dus Moravia's dood was vooropgezet.'
'Zonder twijfel,' zei ze.
Buiten, op de treden van de trap, zei hij: 'Goed, je hebt me laten zien hoe Moravia vermoord is. Maar waarom werd hij vermoord?' Dit was een test. Hij kende het antwoord, natuurlijk, Shipley had het hem verteld: Moravia was een spion die was ontdekt, maar hij wilde Chika's versie van het verhaal horen.
'Lawrence was een experiment. Hij werd gekoppeld aan een - tja, noem het maar een biocomputer, het Orakel genaamd. Het Orakel beweerde dat het het vermogen bezat om menselijk DNA in een levend lichaam te herstructureren.'
Wolf nam haar enige tijd op. Wie loog er nu tegen hem, Chika of Shipley ?
Misschien wel allebei. 'Wat gebeurde er toen?'
'Ik weet het niet. Er zit een oneffenheid in de methodologie van het Orakel. Het anti-verouderingsproces veroorzaakte kankergezwellen. Moravia werd vermoord om dat geheim te houden.'
'Waarom werd het lichaam dan niet simpelweg verbrand?' zei hij. 'Dat zou een volledige autopsie onmogelijk hebben gemaakt.'
'Daarvoor moet je de Toshin Kuro Kosai kennen,' zei Chika. 'Ik heb het daarstraks al min of meer aangestipt: verbranden is geen eerbare manier van doodgaan.'
'Dat wil dus zeggen dat Moravia iets voor het Genootschap betekende.'
'Ja. Hij stond op goede voet met een aantal van de belangrijkste mensen in het Genootschap.'
Goed genoeg om een spion te zijn? vroeg Wolf zich af. Tegen Chika zei hij: 'Oké, je hebt me verteld dat Suma hierheen is gestuurd om me te doden en ik heb ook voldoende bewijzen om je wat dat betreft te geloven. Maar waarom ben jij hierheen gestuurd?'
'Om je te beschermen,' zei Chika. 'En ook om je mee naar Japan te nemen. We hebben je daar nodig, Wolf, om de meedogenloze opmars van de Toshin Kuro Kosai te stoppen. Kijk, tot nu toe was er een soort natuurlijke controle op hen. Ze weten al decennia lang dat ze aan het uitsterven zijn. Er werden geen baby's meer geboren met de Gave - het veranderde DNA. En decennia lang hebben ze naar manieren gezocht om deze verandering op kunstmatige wijze te bewerkstelligen.'
'Om zo opvolgers te creëren.'
'Precies,' zei Chika. 'En we denken dat ze nu, met het Orakel, die manier gevonden hebben.'
En toch was het nog niet voldoende. Hoewel Yuji dichter bij het Orakel stond dan Hiroto ooit zou lukken, was hij nog steeds frustrerend ver verwijderd van een echte synthese ermee.
'Laten we het nog eens helemaal van het begin af aan doornemen,' had Yuji hardop gezegd, hoewel er verder niemand in de kamer was.
'HET BEGIN VAN WAT?' had het Orakel op zijn aangename, synthetische toon gezegd, die volgens Hiroto vrouwelijk was, maar volgens Yuji beslist mannelijk.
'Wat je daarstraks zei,' had Yuji geduldig uitgelegd. 'Herhaal dat nog eens, alsjeblieft.'
'HET GEVAAR SCHUILT IN HET LEVEN,' had het Orakel gezegd, 'NIET IN DE DOOD.'
'Wat wil je daarmee zeggen?'
'PRECIES WAT IK ZEG.'
'Dat slaat nergens op.'
'MET MIJN WOORDKEUZE IS NIETS MIS.'
Yuji had enige tijd naar de zwarte kubus zitten staren, lucht uitblazend door zijn neusgaten, in een poging iets van zijn emoties te luchten. Daarna was hij het vertrek doorgelopen naar de stalen deur, had hem van het slot gedaan en Hana binnen laten komen.
'Ik doe dit tegen beter weten in,' had Yuji gezegd. 'Het is dat je me tot gekmakens toe aan mijn kop gezeurd hebt en dat ik geen stap verder kom met het Orakel.'
'Juist, ja,' had Hana geantwoord, op die toon die hem zo aan zijn moeder deed denken.
Hana was voor het Orakel gaan staan en het duurde enige tijd voor ze zei: 'Ik had iets heel anders verwacht.' Ze was in lachen uitgebarsten. 'Ik denk dat ik meer op een soort Robbie de Robot uit De verboden planeet had gerekend.'
'Het Orakel is geen robot,' had Yuji gezegd, 'althans, niet in de gebruikelijke zin des woords.'
'Het is meer.'
'Heel wat meer, ja.' Yuji had haar aangekeken. 'Ben je teleurgesteld over hoe het eruitziet?'
'Nee.' Ze stapte naar voren en legde haar hand tegen de zwarte kubus.
'Ik kan de warmte voelen, alsof ze van een mens komt.' Ze draaide zich naar hem om. 'Hoe communiceer je er mee?'
'Hiroto door met een lichtpen te schrijven; ik door ermee te praten.'
Haar volgende woorden hadden hem verrast. 'Is er geen andere manier?'
'Ik begrijp je niet.'
'Zowel spraak als lichtpen zijn ontoereikend voor wat ik in gedachte heb.'
'Dan zitten we dus vast,' zei hij, met duidelijke opluchting. Hana was om de kubus gelopen. Hij zag haar naar de achterkant kijken en zijn hart sloeg over. Ze boog zich nu over de minuscule optische vezels die verbonden waren met hoogst geavanceerde computerchips op een printplaat, niet groter dan het topje van haar duim. De vezels kronkelden langs elkaar heen en nu richtte Hana haar aandacht op wat er aan hun andere uiteinde verbonden zat: vijf drukgevoelige plaatjes. Yuji hield zijn adem in toen haar wijsvinger zich strekte om een van de plaatjes aan te raken.
'Waar dient dit voor?'
Yuji, versteend als hij was, had niet geantwoord; in haar vraag klonk door dat ze het al wist. In plaats daarvan had hij gezegd: 'Ze werken niet.'
Ze draaide zich om. 'Heb je het geprobeerd?'
Yuji zei niets.
Hana hield zijn blik gevangen. 'Ik wil dat je mij erop aansluit.'
'Wat zegje?' had Yuji gezegd, 'ik geloof dat ik het verkeerd verstaan heb.'
Maar toen ze herhaalde wat ze had gezegd, wist hij dat hij het wel degelijk goed had verstaan. 'Dat is onmogelijk.'
'Natuurlijk is dat mogelijk. Je lijkt Hiroto wel.' Ze kon ook zo verschrikkelijk zelfverzekerd zijn.
'Goed, ik geef toe dat het mogelijk is - theoretisch dan - maar het is veel te gevaarlijk.'
'Impliceerde je daarnet niet dat je het zelf ook hebt geprobeerd?' Ze beantwoordde zijn stilzwijgen met een knikje. 'Ik zie het al, ik kan je angst hier voelen.'
'Ik zou wel gek zijn als ik aan jouw vraag zou toegeven.'
'Maar toch,' had Hana gezegd, 'zul je dat doen. Daarom ben ik hierheen gekomen; daarom heb jij mij laten komen, is het niet? Wees eens eerlijk tegen jezelf. Je bent op een punt aangeland waar Hiroto niet langer weet wat er zich binnen in dat ding afspeelt en jij niet langer begrijpt wat het zegt. Je koppelt mij eraan en dan weten we alles.'
'Of het wordt je dood,' zei Yuji. 'We hebben totaal geen idee van wat het koppelen aan het Orakel voor jouw lichaam en geest zal betekenen.'
Met onweerlegbare logica had Hana gezegd: 'Mag ik je er even aan herinneren dat je er geen idee van hebt hoe ik in elkaar zit.'
'Des te meer reden om voorzichtig te zijn.'
'Het Orakel zal niet toestaan dat er iets met me gebeurt.'
Yuji had haar aangestaard. 'Nu praat je echt onzin.'
'Onzin?' Zeg eens eerlijk: heb je niet vaak gedacht dat het Orakel een levend iets was?'
'Ik weet niet wat ik ervan moet denken.'
'Maar ik weet wat er zich in je hoofd afspeelt,' had Hana gezegd. Yuji moest onmiddellijk aan Hana's raadselachtige 'golven' denken. Had het Orakel soms met haar gesproken op een manier die voor hem ondoorgrondelijk was? Dat was krankzinnig; dat zou betekenen dat ze gelijk had, dat hij inderdaad aan het Orakel dacht als aan een perceptief wezen - hoe kon ze dan zo zeker zijn, zo helemaal niet bang?
Ze had tegen hem gezegd: 'Dat is de reden dat ik hier ben, Yuji-san. Mijn
"golven" maken dat ik kan "zien" voorbij het tijd/ruimte-continuüm, dat ik het onderga zoals jij een toneeldecor, het herken voor wat het werkelijk is: een soort scherm waarop mensen hun gebeurtenissen projecteren die anders onverklaarbaar zouden zijn; want daar voorbij ligt de nieuwe orde van het universum, waar tijd/zwaartekracht/ruimte allemaal verschillende aspecten zijn van het alles overheersend principe van het bestaan.' Ze zag met een zekere tevredenheid het begrip dagen op Yuji's gezicht. Ze zei: 'Nu begrijp je ook waarom ik aan het Orakel gekoppeld moet worden, waarom ik weet dat het me niets zal laten overkomen. Dat is wat mijn ziekte met me gedaan heeft, hoe mijn eigen zenuwbanen werken; dat is hoe ik denk. Het Orakel en ik zijn min of meer familie van elkaar; het zou mijn halfbroer kunnen zijn.'
Yuji had zijn handen tegen zijn onbeheerst kloppende slapen gedrukt. Hij had al zo lang achter het geheim van Hana's verandering willen komen, maar nu zou hij zich het liefst omdraaien en wegrennen. Hij haalde een paar keer diep adem en probeerde zijn kalmte te hervinden.
'Ik wil dit niet.'
Hana was met een bedroefd gezicht op hem af gelopen. 'Arme Yuji. Je nieuwe inzicht heeft je in tweeën gesplitst en nu strijden de twee delen om voorrang.'
'Ik ben bang voor de chaos in me.'
Ze had haar hand tegen zijn gezicht gelegd. 'Is dat hoe je je gave ziet?
Chaos is overal om je heen. Yuji, luister, hoor je dan niet het embryonale gebrul van het universum?'
'Ik hoor alleen maar stilte.'
'Ja. Luister naar de stilte.'
Zijn blik was smekend. 'Hana, geef alsjeblieft dat onzinnige idee op.'
'Verbied me dan om met het Orakel in contact te treden.'
Toen hij niets had gezegd, had ze hem naar het Orakel geleid. 'Je taak is duidelijk,' had ze gezegd, 'is dat vanaf het begin af aan geweest. Kom, doe nu wat je moet doen.'
Het had hem iets meer dan een uur gekost om de nodige voorbereidingen te treffen en toen hij daarmee klaar was, had hij haar op een stoel naast de zwarte kubus gezet. Hij had zijn handen in zijn schoot gevouwen; ze trilden. Toen had hij Hana's sterke vingers gevoeld, die zich met de zijne verstrengelden.
'Wees niet bang voor jezelf, Yuji.'
'Voor mezelf? Ik ben bang voor dat verdomde ding daar.'
'Nee. Je bent bang voor het deel van jezelf dat je erin hebt gestopt.'
Yuji haalde diep adem en keek van Hana's bleke, intelligente gezicht naar de zwarte, intelligente voorkant van het Orakel. Hij zag nu in dat beiden een even groot mysterie voor hem vormden, en binnen enkele ogenblikken zouden ze aan elkaar gekoppeld worden tot een tot nu toe ongedachte symbiose. Dit was wat Hana het liefste wilde, wat hijzelf wilde. Het moest dus maar gebeuren.
Met zijn ogen op Hana gericht boog hij naar voren en zette de schakelaar om...
'Het beste is om zo snel mogelijk naar Tokio te vertrekken,' zei Chika. 'Maar nu Suma achter je aan zit, kunnen we er niet op de normale manier heen. Ik heb een vriend die ons kan helpen.'
'Dat betekent dat ik mijn baan moet opgeven - er gewoon vandoor ga...'
'Je begrijpt het geloof ik nog steeds niet,' zei Chika. 'Je hebt geen keus, daar heeft Suma wel voor gezorgd.'
Wolf dacht aan Shipley en aan zijn besluit om de klus die de stille hem had aangeboden aan te nemen. Hij moest inderdaad verder.
'Oké. Maar ik wil toch even langs het bureau. Het is belangrijk.'
'Heel even dan,' zei Chika. 'We hebben geen tijd te verliezen.'
Wolf zei tegen Chika dat hij langs het bureau wilde om zijn dienstrevolver op te pikken. Dat was ook zo, maar hij wilde vooral ook met Squire Richards praten en de problemen tussen hen uitpraten voordat Breathard dat akkevietje tegen hem zou gebruiken.
'Vertel me eens,' zei Wolf, terwijl ze richting bureau reden, 'hoe denkt het Genootschap het Orakel te gebruiken als de anti-verouderingsmethode nog zo gebrekkig werkt?'
'Ze zitten heel dicht bij de oplossing. Wat er nog ontbreekt, is één kleine katalysator, en ze zijn nu zó ver dat ze de mogelijkheden tot twee hebben teruggebracht.'
'Dan heb je gelijk,' zei hij, 'en hebben we inderdaad nog maar heel weinig tijd.' Hij maakte in gedachte een aantekening dat hij Shipley hiervan op de hoogte moest stellen, als hij daar tenminste de kans toe kreeg. De oude bioscoop aan de rand van Chinatown lag in diepe schaduw. Wolf zag dat de schilders met hun werk klaar waren en waren vertrokken.
'Jezus, inspecteur, wat ben ik blij je te zien! Ik heb al geprobeerd je in East Hampton te bellen.'
Bobby, die er ouder, wijzer en droeviger uitzag na zijn ervaring met de blauwe vuurbal in de Barrio-steeg, rende op Wolf af toen die het bureau binnenkwam. Hij leek nogal nerveus.
'Ik was denk ik al onderweg naar de stad,' zei Wolf. 'Wat is er aan de hand?' Wolf was achter zijn bureau gaan zitten en maakte zijn la open om er de dienstrevolver, zijn leren heupholster en extra munitie uit te halen.
'Het gaat om Squire,' zei Bobby, enigszins buiten adem. 'Hij is vanochtend dood aangetroffen voor zijn huis in Tremont. Twee keer in het achterhoofd geschoten.'
'Jezus!' Wolf stond op en keek Bobby verbijsterd aan. Zou Squire zo stom zijn geweest om voor het geld dat zijn broer schuldig was een lening te hebben afgesloten? Hadden de geldwoekeraars hem te pakken genomen?
Hij wierp even een blik op Chika. 'Suma of geen Suma, ik kan er toch maar beter even heen gaan.'
'Wolf,' zei Chika, zacht maar nadrukkelijk. 'Daar hebben we geen tijd voor.'
Bobby, die van Chika naar Wolf keek, bevochtigde zijn lippen. 'Ik denk trouwens dat het sowieso geen goed idee is, inspecteur.'
'Waar heb je het over?'
Bobby verplaatste zijn gewicht van de ene voet naar de andere. 'Tja, nou ja... Het is namelijk zo dat we één duidelijk spoor hebben, inspecteur. Ik had zojuist Rothstein aan de lijn. Ballistische proeven hebben bevestigd dat de kogels waar Squire door gedood werd, uit jouw revolver kwamen.'
Wolf kon de adem uit Chika's mond horen ontsnappen. 'O, Christus,'
zei hij. 'Maar Bobby, jij hebt toch net gezien dat ik mijn la van het slot deed en mijn revolver pakte?'
'Dat is waar, inspecteur.'
'Hetgeen betekent dat ik die afgelopen weekend niet bij me had.'
Bobby schudde zijn hoofd. 'Dat betekent alleen maar dat je hem twee minuten geleden niet had.'
'Bobby, dat is gelul. Ik word erin geluisd.'
'Inspecteur, ik geloof je. Alle Weerwolven geloven je, maar je moet begrijpen dat sinds de dood van Junior iedereen nogal zenuwachtig is. Het hele korps staat op tilt. En je kent Breathard; die probeert ons al van het begin af aan te pakken. Jouw ruzie met Squire komt voor hem als geroepen en hij is nu bezig elke zwarte agent op te trommelen om de hoofdcommissaris te bewerken. Wij mogen de moord op Squire niet onderzoeken - conflicterende belangen, volgens Breathard - en bovendien -' en hier haalde Bobby eerst eens diep adem - 'is er een opsporingsbevel voor jou uitgegaan. Ze willen je ondervragen.'
'Wolf, we hebben hier echt geen tijd voor,' zei Chika. 'Deze hele toestand
stinkt; we moeten hier onmiddellijk vandaan.'
'Nee, nee, ik kan nu niet zomaar weglopen,' zei Wolf. 'Ik moet dit eerst afmaken. Ik moet zien dat ik de hoofdcommissaris te spreken krijg, dan kan ik hem duidelijk maken wat voor leugenaar en racist die Breathard is.'
'Als je blijft, weet ik zeker dat Suma ervoor zal zorgen dat je geen enkele kans maakt,' zei Chika.
Bobby likte opnieuw langs zijn lippen; hij wist niet op wie hij zijn blik moest richten. 'Ze heeft gelijk, inspecteur, je moet hier weg tot we wat meer feiten hebben over wie Squire werkelijk heeft vermoord. Rothstein heeft me ingeseind dat er een team van Interne Zaken onderweg is om je revolver in beslag te nemen en jou naar One Police Plaza te brengen.'
'Geen keus dus,' zei Chika.
Wolf keek naar zijn revolver en knikte. 'Bobby, ik zou eerst maar eens met Squire's broer gaan praten,' zei hij, de revolver, de munitie en zijn persoonlijke bezittingen in de zakken van zijn leren pilotenjack stoppend.
'Daar ging het allemaal om. Squire probeerde de eigenaar van La Mentira af te persen om zo geld te krijgen waarmee zijn broer zijn schuldeisers kon afbetalen.'
'Dat zal ik doen, inspecteur.' Bobby stak zijn hand uit en Wolf greep hem beet. 'Ik zou maar goed oppassen,' zei Bobby. 'Breathard lijkt vastbesloten om je hoe dan ook erin te luizen.'
Eenmaal terug in de Corvette, reden Wolf en Chika door de nauwe, kronkelige straatjes, zo ongeveer de oudste van de stad, die zich als canyons door het stenen hoogland van financieel Amerika slingerden. Ze doken op aan de oostelijke zuidpunt van Manhattan, in het stuk niemandsland dat onder de FDR Drive lag.
Hier waren de zwarte, oude klinkers bezaaid met krotten van bij elkaar geraapt, verroest ijzer, platgeslagen blik, karton en zelfs stukken behang. Er was hier de afgelopen jaren een hele stad binnen de stad ontstaan, waarvan de bewoners de omliggende straten afschuimden. Zelfs de onder de straat liggende elektriciteitsleidingen waren niet veilig voor de stumpers die hier leefden - hier en daar zag Wolf geopende putdeksels van waaruit draden in alle richtingen over het plaveisel kronkelden. Maar ja, die lui hier stalen alles wat los en vast zat, dus waarom geen elektriciteit?
Chika parkeerde de auto en ze stapten uit de zwarte Corvette, die onmiddellijk door een aantal luidruchtige zwervers werd omringd. Een enorme, aftandse luidspreker die aan een paar draden aan de ingang van een keet hing, spuwde metalige, dreunende hiphop-muziek uit, doorspekt met rauwe, agressieve rap. Niemand leek zich iets aan te trekken van de herrie; het was gewoon een van de stadsgeluiden, net als toeterende claxons en huilende sirenes.
Chika draaide zich om en zei: 'Misschien dat jij beter bij de auto kunt blijven. Hoe fit ben je?'
'Fit genoeg.'
Ze keek hem even onderzoekend aan en liep toen naar de ingang van de keet. De muziek was nu zo hard dat Wolfs trommelvliezen er pijn van deden.
'Parker!' Chika moest wel schreeuwen, wilde ze gehoord worden. Twee mannen doken op uit het bouwsel. Het waren grote Latino's met armen als boomstammen, die vol tatoeages zaten. Ze droegen met zweet doordrenkte hemden en spijkerbroeken, hadden goedkope Europese handwapens en lange, gemeen uitziende messen op hun heup en hielden elk een honkbalknuppel in hun handen waarin scheermesjes waren verzonken.
'O, ben jij het,' zei de breedste van de twee. Onder zijn rechteroog waren twee tranen getatoeëerd, een teken dat hij twee jaar in de gevangenis had gezeten.
'Ik moet hem spreken.'
De tranenman grinnikte toen hij op haar af kwam; de andere bleef waar hij was, bij de ingang. '/(/'wel misschien, maar wie is verdomme die gozer die je bij je hebt?' Hij porde Wolf tegen zijn borst. 'Je moest toch beter weten, om zomaar onaangekondigd iemand mee te nemen. Hij heeft die geur die ik liever niet ruik.'
Wolf zei niets, maar hield de man nauwlettend in de gaten.
'Ik ken deze slijmerd,' zei de tranenman snerend.
De honkbalknuppel werd tot enkele millimeters van Wolfs gezicht gebracht en de tranenman gromde: 'Hoge ome, hè? Volgens mij ben je verdwaald. Dit is nou eens geen thuiswedstrijd voor jou, maricone. Kijk maar eens goed, dan weet je waardoor je neus dadelijk weg is.' Hij zwaaide dreigend met de knuppel.
'Haal dat bij mijn gezicht vandaan,' zei Wolf.
De tranenman lachte en spuugde op Wolfs schoenen. 'Nu weet ik zeker dat je dadelijk je neus kwijt bent.'
Wolf was zich bewust van Chika, die kalm en ontspannen naast hem stond, terwijl de andere bodyguard zijn hand op de smerige, met plakband omwonden kolf van zijn revolver legde. Hij deed een schijnbaar aarzelende stap terug. De tranenman volgde hem en bracht de honkbalknuppel nog dichter naar Wolfs gezicht. Hij grinnikte bij het vooruitzicht van zijn bloedige victorie. Wolfs hand schoot uit en hij greep de tranenman bij zijn rechterarm, vlak achter de elleboog en trok hem met een ruk naar zich toe. De tranenman was even uit balans en dat gaf Wolf de gelegenheid om met de zijkant van zijn hand diens sleutelbeen te raken. Hij hoorde het bot breken en dreef op hetzelfde moment de muis van zijn hand in het middenrif van de tranenman. Wolf liet hem los en de Latino zakte kreunend in elkaar. De andere Latino had inmiddels zijn revolver getrokken, maar nu was er opnieuw beweging in de keet en even later verscheen een magere, witte man met een lange, slordige baard in de deuropening. Parker.
Wolf nam hem op. Wassen, scheren, een mooi pak, en hij kon zo mee naar Wall Street, een kilometer verderop.
'We moeten praten, Parker,' zei Chika.
Parker staarde onafgebroken naar Wolf. De kronkelende man op de grond had hij nauwelijks een blik waardig gekeurd. Taco,' zei hij tegen de Latino bij de deur, 'ruim die troep op.'
'Hij is een vriend,' zei Chika.
Parker trok zijn neus op. 'Smerissen ruik je van verre,' zei hij, met een overdreven zuidelijk accent.
'Dat was in mijn vorige leven,' zei Wolf.
'Hij is een vriend,' herhaalde Chika.
Parker stond onder de luidspreker alsof het een
moderne talisman was die alle kwaad verdreef. Hij droeg een zwart
met paars gestreepte wielrennersbroek en een glanzend geelgroen
T-shirt met afgeknipte mouwen, met over de hele voor-en achterkant
de tekst SURF VOODOO.
'Laten we naar binnen gaan,' zei Parker.
Parker mocht dan mager zijn, Wolf kon de pezige spieren zien bewegen toen hij uit het vuur in een vuilnisemmer een gloeiende spaander haalde en daarmee onder het naar binnen gaan een sigaret aanstak. Binnen was het benauwd en het rook er naar kool en menselijke bewoning. De muren hingen vol glanzende kleurenfoto's, die uit de tijdschriften van de rijken waren gescheurd: foto's van peperdure auto's, jachten, privé-vliegtuigen, onberispelijk gestucte villa's in Palm Beach en prachtige houten landhuizen in East Hampton. Ze waren allemaal aangeslagen door het vuil van de werkelijkheid.
Op de betonnen vloer lag een oud sisalkleed en op kratten stond een ratjetoe aan lampen. Met een stuk golfplaat was een minuscuul keukentje afgeschermd en aan de andere kant van het vertrek hing een oude, kleurloze deken die een doorgang naar andere vertrekken aan het oog onttrok. Parker liep naar een antieke, brommende koelkast, haalde er drie biertjes uit, gaf er Chika en Wolf een en liet zich toen in een redelijk opgeknapte fauteuil zakken. Wolf en Chika gingen op eenvoudige rieten stoelen zitten die vele malen gebroken en weer gerepareerd waren.
Chika zei: 'We moeten hier weg - uit de stad, uit de staat, uit het land.'
Dat bracht een grijns op Parkers gezicht. 'Je bedoelt dat dit stuk ongeluk op de vlucht is? Dat maakt mijn hele dag goed.'
'Suma is hier,' zei Chika kortaf. 'Hij wil ons tegenhouden.'
Parker dacht daar even over na. 'Suma maakt korte metten met iedereen die jou probeert te helpen,' zei hij ten slotte.
'Als we maar snel genoeg verdwijnen, zal hij daar de tijd niet voor krijgen,'
zei Chika. 'Hij wil op dit moment alleen ons.'
Parker grinnikte en toonde daarmee een paar metalen tanden. 'Je bent me er eentje. Ik begrijp nu waarom heel wat kerels doodsbang voor je zijn.'
Hij knipte wat er nog van zijn sigaret over was in een leeg tomatenblikje.
'Ik zal zien wat ik kan doen.'
Hij stond op en verdween achter de oude deken naar een andere kamer. Chika liep naar de deur van de keet om een blik naar buiten te werpen. Ze had haar bier nog niet aangeraakt.
'Wat zou je hebben gedaan als ik die rat zijn sleutelbeen niet had gebroken?' vroeg Wolf haar.
'Ik hoefde niets te doen,' zei Chika.
'Wist je soms al dat het zo zou gaan?'
'Misschien dat ik meer vertrouwen heb in jou dan jij in mij.'
Door de deuropening ving Wolf een glimp op van het leven van de verdoemden in dit deel van de stad. Het had hier veel weg van een derdewereldland, bedacht hij. Alleen verwachtte je zoiets niet in een wereldstad. Wolf, die zich haar waakzaamheid bewust was, vroeg: 'Kijk je naar iemand of iets in het bijzonder uit?'
'Nee.' Chika schudde haar hoofd, maar ze bleef de onmiddellijke omgeving afturen.
'Je weet dat ik op dit moment nog niet weg kan,' zei Wolf, na een korte stilte.
'Dat zou heel dom zijn,' zei ze. 'Suma lust je rauw. Doe wat ik je zeg, dan heb je een kans om in leven te blijven.'
'Je begrijpt het niet. Ik ben verantwoordelijk voor Squire's dood.'
'Dat weet je niet.'
'Hij was een van mijn mensen. Hij zat in moeilijkheden. Hij had zoveel problemen dat zijn trots hem niet toeliet om daarmee bij mij te komen. Hij koos voor een duister en gevaarlijk pad. En ik maakte deel uit van dat pad.'
Hij keek haar aan. 'Of kun jij een dergelijke trots niet begrijpen? Mijn aikido sensei kon het in ieder geval niet.'
'Trots is een confucianistische zonde,' zei Chika. 'Een duistere en gevaarlijke zonde.'
Tien minuten later verscheen Parker weer uit de diepten van zijn keet met een professioneel uitziende Polaroid-camera in zijn handen. Hij nam foto's van hun gezicht en verdween toen weer zwijgend en geheimzinnig achter zijn kleurloze kleed.
Toen hij weer opdook, had hij een paar Britse paspoorten bij zich. Hij gaf ze aan Chika en zei: 'Hiermee kom je zonder problemen door de douane.'
Hij rolde een tandestoker door zijn mond terwijl hij sprak. Zijn adem stonk naar kattevoer.
'Bedankt,' zei Chika, en stopte de paspoorten weg.
Parker richtte zijn blik nu op Wolf.
'Rustig maar,' zei Chika. 'Ik heb je toch gezegd dat hij oké is.'
Parker gromde wat, maar zijn gezicht verzachtte toen hij een kreetje hoorde en er een vijfjarig meisje op hem af kwam rennen. Hij bukte zich en tilde haar op. 'Cathy,' mompelde hij, haar gezicht tegen zijn hals drukkend. Op haar opgewonden kreetjes van 'Alsjeblieft, pappa!' pakte hij haar bij haar enkels en liet haar ondersteboven hangen. Haar gegiechel steeg op uit een mond die schuilging achter haar lange blonde haar. Parker slingerde haar voorzichtig heen en weer en ze gilde het uit van zogenaamde angst.
'Waarom leef je in deze hel?' vroeg Wolf, op het woud van stinkende keten wijzend.
'Omdat het leven, wat voor leven dan ook, altijd nog beter is dan de dood,'
zei Parker. Hij schudde Cathy nog een keertje door elkaar, trok haar toen overeind en hield haar in zijn armen. 'Ik zie aan je gezicht dat je me niet gelooft. Maar je zou in mijn schoenen moeten staan om het te kunnen begrijpen.' Cathy keek met rood aangelopen gezicht naar Wolf en stak toen haar tong naar hem uit. Parker schoot in de lach.
'Zeven jaar geleden was ik nog een grote jongen in de effectenwereld,'
zei hij. 'Maar toen stortte de markt in en van het ene op het andere moment was het gedaan met de pret. Je kwam 's ochtends op kantoor en daar zaten je maten, die nog maar een paar maanden geleden hele nachten doorwerkten, de kruiswoordpuzzel van de Times op te lossen. Het was ongelooflijk. De telefoon ging soms urenlang niet. Het was gewoon spookachtig.'
Parker zette de wriemelende Cathy van de ene arm op de andere. 'Toen kwam natuurlijk het moment dat we niet langer bruikbaar waren. Hele afdelingen werden opgedoekt en andere banen waren er niet. Ik verkocht mijn BMW, mijn Rolex en toen moest ook mijn appartement in Battery Park eraan geloven, en ik kreeg er bedroevend weinig voor terug. Het enige goede aan mijn faillissement was dat ik niet langer de alimentatie voor mijn ex-vrouw hoefde te betalen, maar ze stuurde wel eerst haar advocaten op me af om te controleren of ik echt blut was. Toen ik haar om een lening vroeg, lachte ze me in mijn gezicht uit.
Een tijdlang heb ik toen allerlei klussen aangenomen, van bordenwassen tot allerlei nachtelijke baantjes waar ze verder niemand voor konden krijgen. Maar toen ik voor de tweede keer binnen een maand in elkaar geslagen werd, had ik er genoeg van om een brave burger te zijn, om aan de goede kant van de wet te blijven.
Toen ik daar bloedend en wel op de eerstehulp van het ziekenhuis lag en het personeel voorbij zag schieten met brancards vol met slachtoffers met schotwonden, vroeg ik me af of ik soms in de hel terecht was gekomen. Dit was niet het New York waar ik van had gedroomd toen ik als jongetje in Chicago opgroeide. Ik besefte dat ik een lijn moest oversteken waarvan ik had geleerd dat ik die nooit mocht oversteken.
Ik ben hierheen gekomen omdat dat de enige mogelijkheid was om te overleven - en als er één les is die ik inmiddels heb geleerd, is dat ontbering je hard maakt. Mensen kunnen bijna alles overleven, als ze maar willen; dat is iets wat ik vijfjaar geleden nooit geloofd zou hebben.'
Hij keek naar het kind dat hij in zijn armen hield. 'En nu heb ik Cathy. Haar moeder stierf aan een overdosis heroïne en haar vader werd overhoop gestoken omdat hij een blik bonen uit de hut van zijn buurman stal.' Hij maakte een ongearticuleerd geluid. 'Weet je, het is vreemd, maar al de tijd dat ik was getrouwd, dat ik op Wallstreet met bedragen van miljoenen dollars omging, had ik geen enkel idee wat verantwoordelijkheid was. Het opvoeden van Cathy heeft me dat geleerd, dus ik denk nu vaak dat dit toch niet allemaal voor niets is geweest.' Hij lachte wat schamper. 'Ik moet natuurlijk wel zo denken, anders zou ik binnen de kortste keren gek worden. Maar geloof is een vreemd iets; de ene keer is het heel fragiel, de andere keer onwrikbaar.' Hij gaf Cathy een kus op haar hoofd en ze sloeg haar armen om hem heen. 'Je zult het wel belachelijk vinden, maar ik lees nu Jung - boeken die ik uit de Openbare Bibliotheek gestolen heb, hetgeen prima is, want geen mens leent daar tegenwoordig nog iets - en ik denk erover na hoe alles, ondanks de enorme sociale aardverschuiving die ik heb meegemaakt, in essentie nog precies hetzelfde is. Daar zit iets heel vertroostends in, iets wat ik heel graag aan Cathy wil bijbrengen.' Hij haalde zijn schouders op. 'En wie weet, smeris, misschien is het wel jouw leven dat een hel is, en niet het mijne.'
Wolf had met intense aandacht naar dit verbazende verhaal geluisterd. Hij zag nu in dat zijn vader, eigenlijk net als Parker, veel te veel was opgegaan in zijn baan. Voor Peter Matheson was het van levensbelang om iemand te zijn. Dat was de reden dat hij bij de Texas Rangers was gegaan, dat hij had geprobeerd ze weer tot de helden van gisteren te transformeren, dat hij zich genoodzaakt had gevoeld zijn vrouw en zoon te verlaten, de middelmatigheid van zijn leven op dat moment, en naar Australië was vertrokken, waar hij weer een kans had om iemand te worden, om de held te worden waar hij van had gedroomd, maar waarin hij was mislukt.
'Pappie?'
'Sst, Cathy,' zei Parker vriendelijk, maar vastberaden.
'Maar ik -'
'Niet zo hangerig, liefje.'
Het meisje kronkelde in zijn armen en hij zette haar neer. Ze barstte onmiddellijk in huilen uit en hij tilde haar weer op.
'Cathy, wat is er?'
Wolf zag dat ze rilde. Haar gezicht was helemaal bleek geworden en het was duidelijk dat ze doodsbang was. Parker draaide haar om en probeerde naar haar vertrokken gezicht te kijken.
'Ze voelt heet aan,' zei hij, 'maar ze is kurkdroog. En ze trilt als een espeblad.'
'Parker, zet haar neer.'
Wolf kon de plotselinge paniek in Chika's stem horen, maar Parker werd te veel door zijn dochtertje in beslag genomen om te luisteren.
'Parker,' zei Chika dwingend, terwijl ze zijn armen van elkaar probeerde te trekken zonder het kind pijn te doen, 'zet haar op de grond.'
'Ze is ziek,' hield Parker vol. 'Ik laat haar niet -'
'Je begrijpt niet wat er gebeurt, het enorme gevaar -'
Op dat moment begon het kind te gloeien. Haar ogen gingen wijd open en er ontsnapte een afschuwelijke kreet aan haar keel. De eerste blauwe vlammen lekten om haar vingertoppen. Toen schoten ze langs haar armen omhoog en met een wild woosh! stond ze in lichterlaaie.
'Jezus Christus!' schreeuwde Parker, maar zijn ongelovige geest weigerde nog steeds om haar los te laten.
Het was zoals wanneer je net was neergeschoten. Het lichaam gaat neer, maar je geest lijkt nog bevroren in een laatste moment van normaliteit, voordat het ondenkbare tot je doordringt en de werkelijkheid onwerkelijk maakt.
Suma had hen gevonden!
Wolf rook al de doordringende lucht van brandend haar en vlees en Cathy's gezicht was vertrokken van angst en iets anders - een afgrijzen dat hij niet kon benoemen.
Hij moest iets doen om het kind te helpen. Hij bukte zich, raapte een verschoten deken op, maar toen hij overeind kwam, merkte hij dat hij zich niet kon bewegen. Hij kreeg zelfs nauwelijks adem. Het leek wel alsof zich een vuist om zijn hart klampte, die zijn polsslag verzwakte alsof hij op zijn doodsbed lag. Zijn geest sprong terug naar die avond op Amanda's dak, zijn ontmoeting met de schaduw, zijn onvermogen om zich te bewegen of adem te halen. De twee momenten leken hem identiek en het koude zweet brak hem uit. Hij moest met alle macht de opkomende paniek onderdrukken toen hij opnieuw dat gevoel van hulpeloosheid over zich heen voelde komen. Hij knipperde met zijn ogen; de pijn in zijn borst was een harde, koude steen die hij niet weg kon krijgen.
Met onnatuurlijke kalmte zei Chika tegen Parker: 'Zet Cathy neer. Laat haar gaan; dat is de enige mogelijkheid om haar te redden.'
Parker, die nu ongecontroleerd huilde, deed eindelijk wat ze zei. Zijn hemd was van zijn borst gebrand en hier en daar stegen rookwolkjes van hem op. Zijn handen en onderarmen zagen zwart van de menselijke houtskool. Hij merkte het niet; het enige wat hij kon doen was naar zijn dochtertje staren, die op de keien lag te kronkelen en te gillen terwijl de vlammen steeds verder aan haar vraten.
Nu voelde Wolf een soort trilling; het had iets weg van de hitte die je
's zomers boven een weg ziet hangen. Er was iets koels in de lucht en heel even leek er een duisternis tussen hem en Chika te hangen. Het leek wel of er iets onzichtbaars naast hem ademhaalde. De pijn verdween en bevrijdde hem. Hij had een vaag vertrouwd gevoel en draaide zich om. Het kon door het schemerige stoffige licht komen, maar hij zou hebben gezworen dat hij heel even Chika's ogen van kleur had zien veranderen, zich verhelderen, tot er dunne randen van een fel groen om haar pupillen zaten. Toen knipperde hij, staarde in haar donkere, onpeilbare ogen en hoorde Parker naar adem happen. Hij draaide zich weer om en zag de vlammen doven op Cathy's maag.
Parker knielde nu naast haar en wiegde haar woordeloos in zijn armen. Wolf rende de barak uit, zijn revolver in de aanslag.
'Wolf!'
De afschuw in haar stem deed hem huiveren, maar hij wilde niet stoppen, kon het niet, met het beeld van dat kleine meisje dat in vlammen was uitgebarsten. Duisternis gleed als de kronkeling van een aal langs de periferie van zijn blikveld en hij rende naar rechts, duwde mensen met wijd opengesperde ogen uit de weg, schoot tussen de keten door, rende nu evenwijdig met de boven hem gelegen autoweg, langs olieachtige in drums gestookte vuren, sprong over kabels heen die in geopende mangaten verdwenen en ontweek geelogige honden, die er als bloeddorstige wolven uitzagen. Hij liet nu de stad der verdoemden achter zich en bevond zich op keien die vuil en versleten waren van tweehonderd jaar onafgebroken gebruik. Hij bevond zich in een wijk met oude pakhuizen, die als AOW-ers stonden te wachten op de slopershamer, die hen weer tot het stof zouden doen wederkeren waaruit ze waren ontstaan. Een deur, klein, verweerd, zwaaide krakend heen en weer. Wolf liep er behoedzaam op af, zich steeds verschuilend achter de massieve ijzeren pilaren die de autoweg erboven ondersteunden. Hij maakte de inventaris op: zijn linkerbeen deed een beetje pijn, maar hij was niet buiten adem. Het kon slechter.
Hij was bij de deur, trok hem open en stapte snel vanuit het beschaduwde winterlicht in een rood halfduister. Hij werd bijna bedwelmd door de stank van nestelende ratten, rottend zaagsel en een vage vislucht. Hij wist dat hij nu uiterst voorzichtig moest zijn; er was hier binnen een macht waarvan hij wist dat die hem kon doden. Net zo zeker als hij wist dat de kracht die hem al twee keer te pakken had gehad hem had kunnen doden. Waarom was dat niet gebeurd? Hij huiverde toen hij weer aan de brandende Cathy dacht.
Chika had gezegd: 'Als de macht, de gave zich manifesteert, is hij als een schaduw, een levende aanwezigheid die je kunt voelen, die door sommigen zelfs kan worden gezien in de uiterste hoeken van hun blikveld. En in deze opgefokte staat is de macht tot veel in staat. Hij kan bijvoorbeeld zichzelf als een ongeziene vuist projecteren, die levenloze dingen kan doen bewegen; hij kan pijn veroorzaken, en zelfs de dood.'
Hij huiverde inwendig bij een gewaarwording die
veel weg had van een déjd vu. Was die
levende schaduw niet precies wat hij had gevoeld bij Parker, en op
Amanda's dak? Het was iets koels in de lucht, een heel korte
verduistering, als een tijdelijke breuk in de atmosfeer. En iets
ongeziens dat naast hem ademde.
Hij bleef in de diepste schaduwen tot zijn ogen zich hadden aangepast. Langzaam werd de omgeving duidelijker. Hij bevond zich in wat een kantoortje bleek - klein, vies en wanordelijk. Hij liep door een glazen deur achter in het vertrek en bleek zich nu in het pakhuis zelf te bevinden, een enorme ruimte, waarachter zich weer kleine opslagruimten leken te bevinden. Ramen die zo hoog zaten dat ze heel klein leken, lieten bundels licht naar binnen vallen en daaronder hingen kale peren die een rood licht verspreidden dat als plassen bloed op de grond viel. Links van hem liep een ijzeren trap steil omhoog naar een smal, door dwarsbalken ondersteund looppad dat over de hele lengte van de opslagruimte liep. Wolf besloot de trap te nemen, met het idee dat hij daarboven een beter zicht had op wat er zich onder hem afspeelde. Met drie treden tegelijk rende hij de smalle trap op. De wond in zijn linkerbeen trok wel iets, maar echt pijn had hij niet. Het was eigenlijk wel een prettig gevoel om zijn spieren weer eens goed te gebruiken en hij voelde een stoot adrenaline door zich heen gaan. Hij had bij het naar boven gaan meer lawaai gemaakt dan hij wilde, dus bleef hij even staan, trok zijn schoenen uit en propte ze in de zakken van zijn jack. Snel en zonder geluid liep hij nu verder, terwijl hij zich afvroeg of die lui - Suma en zijn soortgenoten
- zijn aanwezigheid zelfs in het uiterste donker en volledige stilte konden voelen.
Halverwege het gangpad ging hij liggen, zodat hij een wat kleiner doelwit vormde, en zocht met zijn ogen het pakhuis af. Aan het verste einde ving hij een beweging op. Hij sprong op, rende naar het einde van het looppad en langs een tweede trap naar beneden.
Deze kwam uit op een opeenvolging van met dik gaas afgesloten ruimtes die vol met metalen kisten, kratten en zakken cement stonden. Wolf zag vaag een beweging in de derde kooi, maar toen hij een stap naar voren deed, loste die op in de schaduwen.
Hij opende de eerste gaasdeur en zag in het rode licht dat er een hangslot was opengebroken. Een heel nauwe doorgang in het midden van de kooi leidde naar de volgende ruimte. Wolf liep zijdelings verder, zijn revolver in de aanslag. Aan weerskanten van hem torende de inhoud van de kooi hoog boven hem uit.
De derde kooi diende zich aan en Wolf stapte door de gaasdeur naar binnen. Voetje voor voetje ging hij verder over de ruwbetonnen vloer. Hij keek op, als een duiker op de bodem van een verraderlijke trog, en zag boven zich de lokkende warmte van ver verwijderd zonlicht. Hij was halverwege de nauwe doorgang toen een enorme piramide PVC-pijpen in beweging kwam.
Hij probeerde sneller te lopen, maar de eerste pijpen stuiterden al op het pad voor hem. Hij draaide zich om, zoekend naar een uitweg, maar hij was aan alle kanten ingesloten en hij werd nu door een nieuwe stortvloed van pijpen tegen de ertegenover liggende stapel zakken cement gedrukt.
Hij wist een paar zakken opzij te gooien, zodat hij even een schuilplaats had, maar al snel wisten de pijpen hem ook daar te vinden. Ze sloegen met pijnlijke kracht tegen hem aan en hij tastte om zich heen naar iets wat hij kon gebruiken als een soort wig, zodat hij op z'n minst tijdelijk hun val kon stuiten, maar er was niets.
Een pijp kwam vrolijk stuiterend tussen de anderen door en knalde tegen zijn schouder. Hij wrong zich nog verder naar achteren, zware zakken cement van zich af gooiend. Dit vertraagde de val van de pijpen eventjes, maar uiteindelijk zou hij toch met zijn rug tegen de achterkant van de kooi staan.
Hij kon zelfs zijn revolver niet gebruiken in deze benauwde ruimte. Bovendien had hij beide handen nodig om de zakken van zich af te gooien. Al met al werd hij steeds verder teruggedrongen, terwijl de pijpen zich om hem heen vlochten.
Ten slotte had hij de achterwand van de kooi bereikt. Het gaas ervan was veel te dik om zelfs maar te proberen er een gat in te krijgen en hij draaide zich om. Op dat moment kwam een volgende lawine van pijpen over hem heen, die hem als de vingers van een reuzenhand tegen het stalen gaas drukten. Toen was het over. Hij stak zijn arm omhoog en probeerde de bovenste pijpen weg te duwen, maar er zat geen enkele beweging in. Dat was het moment dat hij de hitte voelde, eerst een milde gloed die de kou uit de lucht verdreef, toen een vuur zo fel en meedogenloos als in een oven. Hij snoof de geur van rook op en zag tot zijn afgrijzen dat de pijp het dichtst bij zijn hoofd begon te smeulen; Goeie God, dacht hij, Suma projecteert zijn kracht; hij gaat met mij precies hetzelfde doen als met Cathy en Arquillo.
Hij hoorde het eerste geknetter van vlammen en toen, met een enorme zucht, sloegen de vlammen door de pijp naast zijn rechtervoet. De een na de ander begonnen de pijpen nu vlam te vatten, tot een cirkel van ruwweg de omvang van zijn romp in brand stond. En in het centrum daarvan de zweem van een rimpeling, als het kielzog van een reusachtige aal: Suma die zijn psychische energie opriep.
Wolf twijfelde nu niet langer aan wat Chika over het Genootschap van het Zwarte Zwaard had gezegd. Niet dat deze kennis hem op dit moment veel zou helpen; over enkele ogenblikken zou er van hem niet veel meer dan geroosterd vlees over zijn.
Niet in staat zich te bewegen, begon Wolf zich te concentreren. Suma mocht dan meestentijds zijn aanwezigheid kunnen maskeren, als hij zijn kracht projecteerde, kon Wolf hem kennelijk wel lokaliseren. Hij voelde de golven die van Suma uitgingen, het psychische equivalent van het bewegen van een etende vis, en volgde die terug naar het punt waar Suma zich moest bevinden, aan de andere kant van de wirwar van pijpen. Het vuur knetterde en loeide en verspreidde een zware, olieachtige stank die op een verstikkende manier op Wolfs keel sloeg. Als het zo doorging, zou hij een goede kans lopen te stikken voor hij levend zou verbranden. Hij fixeerde zijn concentratie, voelde nu de fluwelen duisternis van het rode licht als een substantie, tot hij er zeker van was dat hij wist waar Suma stond. Hij wriemelde net zolang tot hij zijn hand achter zijn rug had en zijn revolver kon trekken. Maar hoe hij ook naar een mogelijkheid zocht, hij zag geen kans om te schieten zonder het gevaar te lopen dat de ricocherende kogel zijn eigen hoofd zou doorboren. Hij wist zeker dat hij Suma gelokaliseerd had, maar zonder wapen was hij hulpeloos. Zijn adem ging nu met horten en stoten en het zweet liep in stralen van hem af, terwijl het vuur steeds dichterbij kwam. De hete lucht schroeide de binnenkant van zijn mond en zijn ogen traanden verschrikkelijk. De concentratie kooldioxide in de lucht werd bijna onhoudbaar. Hij kreeg een wolk rook binnen en kreeg een enorme hoestbui.
Hij stopte zijn revolver terug in de holster en veegde daarbij met zijn hand ergens langs. Hij draaide zijn hoofd om en zag een paar elektriciteitskabels die aan het gaas waren vastgemaakt. Hij slaagde erin zijn schouders om te draaien, pakte de kabels met beide handen vast en trok ze met alle kracht die hij nog in zich had van het gaas los. Vervolgens boog hij de uiteinden dubbel en hield ze in de vlammen.
De isolatie smolt bijna onmiddellijk weg en in een regen van vonken kwamen de draden erin bloot te liggen. Met opperste concentratie begon Wolf nu de kabels door de openingen tussen de pijpen door te duwen. Hij stond met zijn rug tegen het gaas gedrukt om zo ver mogelijk van het vuur te blijven, maar voelde toch dat zijn handen er te dichtbij kwamen. Hij wist zich uit zijn jack te wurmen en dat tussen zijn handen en het vuur te brengen.
Concentreer je, dacht hij. Voel de rimpelingen van beweging, de projectie van kracht en volg die terug naar de bron. Schuif de kabels steeds verder het duister in, het duister dat kolkend en kronkelend voor hem lag, ademend als een monsterlijk beest, snuffelend, alsof het zich plotseling bewust werd van zijn nadering - nee, niet van hem, maar van de knetterende energie in de kabel. En nu!, duw hem naar voren, naar de kern, waar de duisternis als inkt in een plas samenklonterde, waar nu achter de brandende PVC-pijpen grote vonken oplichtten, een primitieve flits van woede, een hete schok, alsof hij zelf de elektriciteit had aangeraakt.
Toen liet hij zijn concentratie schieten, zag de vlammen doven en voelde een zware regen vallen toen de automatische sprinklerinstallatie begon te werken.
Wolf stak zijn hand uit, duwde een pijp opzij - weer beweegbaar nu de psychische energie verdwenen was - en toen nog een, en nog een, terwijl het water van de sprinklers in zijn ogen liep en zwarte vegen op zijn gezicht achterliet.
Ten slotte wist hij door de ruimte die hij gemaakt had uit de wirwar van pijpen naar de andere kant te klimmen. Hij had verwacht daar Suma's lichaam te zien liggen, maar er was helemaal niets.
Nee, wacht even, niet helemaal niets.
Hij bukte en raapte iets op wat op een miniatuurlemmet leek. Hij veegde er de zwarte as van af en bekeek het glinsterende voorwerp van alle kanten. Toen stopte hij het in zijn zak, trok zijn schoenen aan en liep terug naar de geopende buitendeur.
Eenmaal buiten haalde hij een aantal keren diep adem, hoestte en probeerde zo zijn longen weer wat lucht te geven. Hij voelde zich licht in het hoofd en boog voorover. Blijf ademhalen, beval hij zichzelf. Ademhalen!
O, Jezus, dat was op het nippertje geweest!
Hij kwam overeind en liep naar een van de
massief ijzeren meerpalen die tussen het rottende hout van de kades
stonden. Hij ging erop zitten en ging met zijn tong langs zijn
lippen, proefde een druppeltje zout... De jonge Wolf proeft het
zout van zijn eigen zweet. Hij is nog niet in slaap, hoewel zijn
geest er, uit een soort zelfbescherming, van overtuigd is dat hij
door dit alles heen geslapen heeft.
Hij kijkt naar de flap van White Bows tipi. Hij ziet het profiel van zijn grootvaders gezicht en, erboven, de ladder die hij heeft gemaakt van hennep, pezen en White Bows handgemaakte pijlen. Hij ziet zijn moeder, op haar hurken naast White Bows bed. Haar hand ligt op zijn arm en het lijkt erop alsof ze tegen hem praat, hoewel het ook kan zijn dat ze een gebed of magisch ritueel opzegt. Misschien dat ze de som van zijn dromen in haar schoot houdt.
Achter zich hoort hij het vage geschuifel van het Volk op de vlakte. De zon is bijna onder en nog geen zuchtje wind beroert het droge gras. Erboven is de lucht van een zó transparant blauw dat het pijn doet aan de ogen. Dan dringt één laatste straal bloedrood zonlicht de tipi binnen en heel even ziet White Bows huid er weer even rood en gezond uit als in zijn jeugd. Terwijl Wolf toekijkt, verdwijnt de zon achter de bergen en verandert het licht van bloedrood in opaal. Daarmee keert ook de wasachtige bleekheid op White Bows gezicht terug. Wolf begint te trillen en in zijn geest hoort hij een soort gonzen, als het geluid van een pijl die de boog verlaat. Dit is het moment dat Wolf zich altijd zal blijven herinneren: de tijd die stil lijkt te blijven staan. De vogels zingen niet meer, de krekels zwijgen, de vliegen zoemen niet langer, de duisternis valt.
Het is een moment van volkomen verstilling. En toch wordt Wolfs geest als door een onderstroom uit zijn lichaam getrokken. Hij vliegt, op de manier zoals door zijn moeder is beschreven, de metafysische wereld van zijn grootvader binnen. In deze onstoffelijke staat ziet hij zijn grootvader als wat hij werkelijk is: een skelet, met daarbovenop een grijnzende schedel. Verder is er niets en Wolf beseft dat zijn grootvader dood is. Hij is zo geschokt dat hij even het idee heeft dat hijzelf zal sterven en hij probeert zich om te draaien, weg te rennen uit de tipi, maar hij kan het niet. Als een vlieg in een spinneweb zit hij hier gevangen op de kust van een vreemd en onwerkelijk land. Dan 'hoort' hij in zijn geest de stem van zijn grootvader, die hem vraagt om in actie te komen. Hij pakt White Bows magnifieke boog op, legt een laatste pijl op de pees en richt die op de opening boven in de tipi. Hij spant de boog zover hij kan en ziet op dat moment White Bow krachtig en robuust de ladderbrug opklimmen die hij voor hem gemaakt heeft. Zijn grootvader kijkt niet naar hem om; hij concentreert zich op de klim, die gevaarlijk is vanwege de scherpe pijlpunten.
Boven aan de ladder heft hij zijn rechterarm, de handpalm naar voren en Wolf laat de pijl los. Hij schiet omhoog en als hij White Bow heeft bereikt, grijpt die hem vast en wordt erdoor mee omhooggetrokken. Wolf loopt nu naar de plek recht onder het gat. Zijn grootvader schiet door de indigo-kleurige hemel als de havik uit zijn verhaal, hoger en hoger, tot hij in het hemelgewelf opgaat.
Op dat moment verdwijnt de grote boog en hoort Wolf in zijn geest de stem van zijn grootvader: 'Recht is de brug en smal het pad dat leidt naar het leven, en er zijn maar weinigen die deze weg bewandelen.'
'Wolf?'
Hij knipperde en keek toen op in Chika's bezorgde gezicht.
'Is het goed met je?'
Hij vroeg zich af waarom zij hem dat vroeg, tot hij zich realiseerde dat hij huilde en beefde over heel zijn lichaam. Hij dacht aan White Bow, de man die zo graag had gezien dat zijn kleinzoon hem op diens metafysische pad gevolgd was, die in de ogen van zijn kleinzoon gekeken had en de vonk van macht had gezien die daar gloeide. 'Je kon die reis maken niet dank zij mij, maar dank zij wat er binnen in je huist,' had White Bow hem gezegd.
'Leer wat dat is, Wolf. Eens zul je het nodig hebben.' Dus hij had geweten wat de toekomst zou brengen, had het gezien - en Wolf had dat ook geweten, maar die kennis was te veel geweest voor zijn jeugdige geest, te beangstigend om erover na te denken. Dus was het naar de achtergrond verdrongen en had hij zichzelf in slaap gesust op het moment dat zijn grootvader was gestorven.
'Dat was verschrikkelijk stom, om zo maar achter Suma aan te gaan,' zei Chika, 'op jezelf, zonder mij. Hij had je makkelijk kunnen doden.'
Wolf staarde haar aan alsof hij geen woord had gehoord van wat ze zei. De rillingen waren verdwenen, afgeschud als de naweeën van een nachtmerrie. Hij stond op en voelde het bloed door zijn lichaam stromen - en meer, zoveel meer. 'Ik begrijp het nu,' zei hij ten slotte.
'Begrijpt wat?'
'Waarom jij hier bent, waarom het Genootschap me wil opsporen. Alles.'