23

De ontsteking in Brunetti's arm werd later toegeschreven aan de draadjes harristweed die in de wond terecht waren gekomen en daar waren blijven zitten als resultaat van een slordige behandeling. Niet dat het Ospedale Civile dit zelf toegaf; de chirurg hield vol dat de ontsteking was veroorzaakt door stafylokokken, een bekend verschijnsel bij een zo ernstige wond. Maar Brunetti's vriend Giovanni Grimani vertelde hem later dat er op de eerste hulpafdeling heel wat koppen waren gerold en dat een van de ziekenbroeders naar de keuken was verbannen. Grimani zei niet, althans niet hardop, dat de schuld geheel bij de chirurg lag omdat die de operatie te haastig had uitgevoerd, maar dat lazen Brunetti en Paola moeiteloos tussen de regels door. Dit alles werd echter pas bekend nadat de ontsteking zo erg was geworden en Brunetti's gedrag zo eigenaardig dat hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen.

Dankzij de donaties van zijn schoonvader aan het Ospedale Giustini werd de ijlende Brunetti daar naartoe gebracht. Hij kreeg een privé-kamer en zodra het personeel wist van wie hij familie was, gedroeg iedereen zich uiterst attent en beleefd. De eerste dagen kwam hij bij tijd en wijle bij bewustzijn, terwijl de artsen naarstig naar het juiste antibioticum zochten waarmee de infectie bestreden kon worden. Brunetti zelf kreeg niets te horen over de oorzaak van de infectie en toen ze eindelijk het juiste geneesmiddel te pakken hadden, de ontsteking begon te genezen en uiteindelijk geheel over was, wilde hij niet weten wiens schuld het was geweest. 'Wat maakt het uit?' vroeg Brunetti aan de arme Grimani, die er best wel trots op was dat hij meer trouw had getoond aan hun vriendschap dan aan zijn beroep en nu door Brunetti's opmerking een flinke knauw kreeg.

Tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis had Brunetti, op de momenten dat hij helder had kunnen denken, herhaaldelijk naar Maria Testa gevraagd, maar alleen te horen gekregen dat ze nog in het ziekenhuis lag en langzaam aansterkte. Algauw begon hij zich te beklagen dat het belachelijk was dat hij nog steeds in het ziekenhuis moest blijven en op de dag dat het infuus uit zijn arm werd verwijderd, wilde hij dan ook meteen naar huis. Paola hielp hem met aankleden. Ze zei dat het buiten zo warm was dat hij geen trui aan hoefde, hoewel ze wel een jas had meegebracht om over zijn schouders te hangen.

Toen de verzwakte Brunetti en de opgeluchte Paola de kamer uitliepen, zagen ze Vianello op de gang staan. 'Goedemorgen, signora,' zei hij tegen Paola.

'Goedemorgen, Vianello. Wat aardig van je dat je speciaal bent gekomen,' zei ze, zogenaamd verrast. Brunetti glimlachte om haar amateuristische poging nonchalant te doen; hij was er zeker van dat ze dit met Vianello had afgesproken en dat Bonsuan de politieboot met draaiende motor had klaarliggen.

'U ziet er goed uit, meneer,' zei Vianello bij wijze van groet.

Tijdens het aankleden had Brunetti gemerkt hoe ruim zijn broek zat. De koorts had blijkbaar een groot deel van het extra gewicht dat hij in de winter had vergaard, opgebrand en zijn gebrek aan eetlust had voor de rest gezorgd. 'Dank je, Vianello,' zei hij en liet het daarbij. Paola liep alvast richting uitgang, maar Brunetti keek de brigadier aan en vroeg: 'Hoe is het met haar?' zonder te hoeven uitleggen wie hij bedoelde.

'Ze is weg. Ze zijn allebei weg.'

'Wat?'

'Ze hebben signorina Lerini naar een privé-kliniek gebracht.'

'Waar?'

'In Rome. Dat zeggen ze tenminste.'

'Heb je het dan niet gecontroleerd?' vroeg Brunetti.

'Signorina Elettra heeft het bevestigd.' En voordat Brunetti ernaar kon vragen, vervolgde hij: 'Het is een kliniek van de Orde van het Heilig Sacrament.'

Brunetti wist niet welke naam hij moest gebruiken. 'En Maria Testa?' vroeg hij uiteindelijk, met die naam zijn stem uitbrengend voor de keuze die ze had gemaakt.

'Die is verdwenen.'

'Verdwenen? Hoe bedoel je?'

'Guido,' zei Paola. Ze kwam een eindje naar hen terug. 'Kan dit niet wachten?' Ze draaide zich om en liep de gang weer door naar de zijuitgang waar de politieboot lag te wachten.

Brunetti liep samen met Vianello achter haar aan.

'Vertel eens,' zei Brunetti.

'De eerste paar dagen nadat u hierheen was gebracht, hebben we nog de wacht gehouden.'

Brunetti onderbrak hem. 'Zijn er mensen geweest die bij haar op bezoek wilden?'

'Ja, die priester, maar ik heb gezegd dat ze geen bezoek mocht hebben. Toen is hij naar Patta gegaan.'

'En?'

'Patta heeft hem één dag aan het lijntje gehouden en zei toen dat we aan haar moesten vragen of ze hem wilde zien.'

'En wat zei ze?'

'Ik heb het haar helemaal niet gevraagd. En ik heb tegen Patta gezegd dat ze hem niet wilde zien.'

'En toen?' vroeg Brunetti, maar ze waren net bij de buitendeur aangekomen. Paola stond op de drempel en hield de deur voor hem open. Toen hij naar buiten stapte, zei ze: 'Welkom in de lente, Guido.'

En het was inderdaad lente. Gedurende de tien dagen dat hij in het ziekenhuis had gelegen, had de lente zich op wonderbaarlijke wijze ontplooid en de hele stad veroverd. Het rook naar dingen die groeiden, vogeltjes kwinkeleerden luidkeels boven hun hoofden, en een struik met nog in de knop zittende rozen perste zich door een traliehek in een bakstenen muur langs het kanaal naar buiten. Zoals Brunetti al had gedacht, stond Bonsuan aan de helm van de politieboot aan de steiger. Hij begroette hen met een knikje en met iets waarvan Brunetti vermoedde dat het een glimlach moest voorstellen.

Met een binnensmonds 'Buon giorno'' hielp de schipper eerst Paola aan boord en toen Brunetti, die bijna viel, verblind door het felle zonlicht. Vianello wipte het meertouw los en stapte aan boord, waarna Bonsuan de boot het Giudecca kanaal op stuurde.

'En toen?' vroeg Brunetti.

'Toen heeft een van de verpleegsters die haar verzorgden tegen haar gezegd dat de priester haar wilde spreken en dat hij van ons niet naar binnen mocht. Ik heb de verpleegster er later naar gevraagd. Ze zei dat ze het geen prettig idee had gevonden dat hij haar wilde spreken en dat ze bijna blij was dat we hem buiten de deur hadden gehouden.' Een snelle speedboot passeerde hen en veroorzaakte een grote golf. Vianello sprong opzij, maar het water golfde alleen maar bruisend langs de zijkant van de boot.

'En toen?' vroeg Brunetti.

'Toen was ze opeens verdwenen. We hadden de bewaking opgeheven, hoewel een paar van de jongens en ik er 's nachts nog wel naartoe gingen om een oogje in het zeil te houden.'

'Wanneer is ze verdwenen?'

'Twee dagen geleden. Toen de dokter 's middags haar kamer binnenging om te zien hoe ze het maakte, was ze er niet. Haar kleren waren weg en er was geen spoor van haar te bekennen.'

'Wat heb je toen gedaan?'

'We hebben navraag gedaan in het ziekenhuis, maar niemand had haar gezien. Ze is gewoon verdwenen.'

'En haar biechtvader?'

'Die belde de volgende dag - dat was toen alleen wij het nog maar wisten - en beklaagde zich erover dat hij niet met haar mocht spreken. Patta, die dacht dat ze nog steeds in het ziekenhuis lag, is toen gezwicht en heeft gezegd dat hij er persoonlijk voor zou zorgen dat ze hem zou ontvangen. Toen hij mij bij zich riep om me te vertellen dat de priester bij haar toegelaten moest worden, heb ik hem verteld dat ze verdwenen was.'

'Wat heeft hij toen gedaan? Of gezegd?'

Vianello dacht even na voordat hij antwoord gaf. 'Volgens mij vond hij het een opluchting. Toen ik hem vertelde dat ze weg was, leek het net alsof hij blij was dat te horen. Hij belde de priester waar ik bij stond en ik moest hem zelf vertellen dat ze verdwenen was.'

'Heb je enig idee waar ze naartoe is gegaan?' vroeg Brunetti.

'Nee,' zei Vianello.

'Heb je die man op het Lido gebeld? Sassi?'

'Ja. Dat is het eerste wat ik heb gedaan. Hij zei dat ik me geen zorgen hoefde te maken, maar verder wilde hij niets zeggen.'

'Denk je dat hij weet waar ze is?' vroeg Brunetti. Hij wilde Vianello niet opjutten en keek even naar Paola, die bij het roer met Bonsuan stond te praten.

Na een poosje zei Vianello: 'Ik denk van wel, maar hij durft niemand in vertrouwen te nemen, zelfs ons niet.'

Brunetti knikte en draaide zijn hoofd om naar het water, naar San Marco dat net links van hen in zicht kwam. Hij herinnerde zich de laatste keer dat hij Maria Testa in het ziekenhuis had gezien, dacht aan de vastberadenheid in haar stem, en vond het een hele opluchting dat ze besloten had ervandoor te gaan. Hij zou proberen haar te vinden, maar hij hoopte dat dat onmogelijk zou blijken - voor hem en voor anderen. Moge God over haar waken en haar kracht geven voor haar vita nuova.

Paola zag dat hij en Vianello waren uitgepraat en kwam naar hen toe. Opeens werd haar rode haar door een windvlaag gegrepen en plakte het aan weerskanten aan haar gezicht.

Lachend hief ze haar handen op, streek de lokken naar achteren en schudde haar hoofd alsof ze uit het water was opgedoken. Toen ze haar ogen opendeed, zag ze Brunetti naar haar kijken en lachte ze nog harder. Hij sloeg zijn gezonde arm om haar schouders en trok haar naar zich toe.

Als een verliefde tiener vroeg hij: 'Heb je me gemist?'

Ze haakte meteen op zijn stemming in en zei: 'Ik was helemaal wanhopig. De kinderen hebben al die dagen geen warm eten gekregen en mijn studenten verleppen helemaal wegens het gebrek aan intellectuele stimulans.'

Vianello liet hen alleen en ging naast Bonsuan staan.

'Wat heb je zoal gedaan?' vroeg Brunetti, alsof ze de afgelopen dagen niet het grootste deel van de tijd aan zijn bed had gezeten.

Hij voelde aan haar lichaam dat haar stemming veranderde en draaide haar een kwartslag naar zich toe. 'Wat is er?' vroeg hij.

'Ik wil je thuiskomst niet bederven,' zei ze.

'Die kan nergens door bedorven worden, Paola,' zei hij en glimlachte toen hij besefte hoe waar dat was. 'Zeg het maar.'

Ze bekeek hem even en zei toen: 'Ik heb je toch gezegd dat ik mijn vader om hulp zou vragen?'

'In verband met don Luciano?'

'Ja.'

'En?'

'Hij heeft met een aantal mensen gesproken, vrienden van hem in Rome. Ik geloof dat hij de oplossing heeft gevonden.'

'Vertel eens.'

Dat deed ze.

Na twee keer bellen werd de deur van de pastorie geopend door de huishoudster. Het was een eenvoudige vrouw van tegen de zestig met de gladde, smetteloze huid die hij vaak had gezien bij nonnen en andere vrouwen die hun hele leven maagd waren gebleven.

'Ja?' zei ze. 'Waar kan ik u mee van dienst zijn?' Ze was misschien ooit aardig om te zien geweest, met donkerbruine ogen en een brede mond, maar de tijd had haar dergelijke dingen doen vergeten, of misschien had ze nooit voldoende wilskracht voor schoonheid gehad en nu was haar gezicht dof en onbeduidend geworden.

'Ik wil Luciano Benevento graag even spreken,' zei Brunetti.

'Bent u een parochiaan?' vroeg ze, verbaasd dat hij de naam van de priester zonder diens aanspreektitel gebruikte.

'Ja,' antwoordde Brunetti na slechts een korte aarzeling, want dat antwoord was in ieder geval geografisch correct.

'Komt u verder, dan zal ik vader Luciano even roepen.' Ze wendde zich af van Brunetti, die de voordeur dichtdeed en achter haar aan door de met marmer betegelde hal liep. Ze liet hem binnen in een kleine kamer en liep zelf een gang in, op zoek naar de priester.

In de kamer stonden twee leunstoelen, dicht bij elkaar, misschien om een intieme sfeer te creëren voor de biecht. Aan de ene muur hing een klein kruisbeeld, aan de muur ertegenover een schilderij van de Madonna van Krakow. Op een lage tafel lagen wat nummers van Famiglia Christiana en een paar antwoordkaarten voor mensen die zich geroepen voelden een geldelijke bijdrage te leveren aan Primavera Missionaria. Brunetti negeerde de tijdschriften, de ornamenten en de stoelen. Hij bleef midden in de kamer staan, helder van geest, en wachtte tot de priester zou komen.

Na een paar minuten werd de deur geopend door een lange, magere man. Hij droeg de lange rok en ronde boord van zijn ambt en leek langer dan hij was, terwijl die indruk nog eens werd versterkt door zijn kaarsrechte houding en de grote stappen die hij nam.

'Ja, mijn zoon?' zei hij toen hij binnenkwam. Hij had donkergrijze ogen met uitwaaierende rimpeltjes die waren veroorzaakt door veel lachen. Zijn mond was breed en hij glimlachte op een manier die vertrouwen inboezemde. Hij kwam met zijn hand broederlijk uitgestoken naar Brunetti toe.

'Luciano Benevento?' vroeg Brunetti. Hij hield zijn handen naar beneden.

'Pastoor Luciano Benevento,' verbeterde hij met een vriendelijke glimlach.

'Ik ben gekomen om u te informeren over uw nieuwe aanstelling,' zei Brunetti, bewust weigerend de man met zijn titel aan te spreken.

'Ik vrees dat ik u niet begrijp. Welke nieuwe aanstelling?' Benevento schudde zijn hoofd.

Brunetti haalde een langwerpige, witte envelop uit de binnenzak van zijn jas en gaf hem zwijgend aan de priester.

De priester pakte de envelop aan, keek ernaar en zag zijn naam erop staan. Het stelde hem gerust dat men daarbij zijn titel had gebruikt. Hij maakte de envelop open, keek op naar de zwijgende Brunetti en haalde een vel papier uit de envelop. Hij hield het iets van zich af en las wat erop stond. Toen hij daarmee klaar was, keek hij weer naar Brunetti en las de brief nog een keer.

'Dit begrijp ik niet,' zei hij. Zijn rechterhand, waarin hij de brief vasthield, zakte naar beneden.

'Het lijkt me toch erg duidelijk.'

'Maar ik begrijp het niet. Hoe kunnen ze me zomaar overplaatsen? Dat moeten ze eerst met me overleggen. Vragen of ik het wel wil. Dat kunnen ze niet zomaar doen.'

'Ik geloof dat het niemand nog iets kan schelen wat u wilt.'

'Maar ik ben al drieëntwintig jaar priester. Ze moeten naar me luisteren. Ze kunnen dit niet zomaar doen, me wegsturen zonder er zelfs maar bij te zeggen waar naartoe.' De priester wapperde boos met de brief. 'Er staat niet eens bij naar welke parochie ik ga, niet eens in welke provincie. Ze vertellen me helemaal niet waar ik naartoe ga.' Hij hief zijn arm op en stak Brunetti de brief toe. 'Kijk maar. Er staat alleen in dat ik word overgeplaatst. Dat zou naar Napels kunnen zijn. Of zelfs naar Sicilië!'

Brunetti, die veel meer wist dan er in de brief stond, nam niet de moeite hem te lezen.

'Wat voor soort parochie is het?' ging Benevento door. 'Wat voor soort mensen wonen er? Ze hoeven niet te denken dat ik me hierbij neerleg. Ik zal de patriarch bellen. Ik zal me hierover beklagen en zorgen dat het wordt veranderd. Ze kunnen me niet zomaar naar een willekeurige parochie sturen, niet na wat ik allemaal voor de Kerk heb gedaan.'

'Het is geen parochie,' zei Brunetti kalm.

'Wat?' vroeg Benevento.

'Het is geen parochie,' herhaalde Brunetti.

'Wat bedoelt u?'

'Precies wat ik zeg. U wordt niet overgeplaatst naar een parochie.'

'Dat is belachelijk,' zei Benevento met oprechte verontwaardiging. 'Natuurlijk word ik overgeplaatst naar een parochie. Ik ben priester. Het is mijn taak mensen te helpen.'

Brunetti bleef er met een onbewogen gezicht bij staan. Zijn zwijgen dwong Benevento te vragen: 'Wie bent u? Wat weet u hiervan?'

'Mijn naam is niet belangrijk. Ik ben iemand die in uw parochie woont,' zei Brunetti. 'En mijn dochter is een van de leerlingen in uw bijbel klas.'

'Wie dan?'

'Een van de leerlingen van de onderbouw,' zei Brunetti. Hij zag geen reden hem te vertellen hoe ze heette.

'Wat heeft dat ermee te maken?' wilde Benevento weten. Zijn stijgende woede was duidelijk in zijn stem te horen.

'Dat heeft er heel veel mee te maken,' zei Brunetti met een knikje naar de brief.

'Ik heb geen flauw idee waar u het over hebt,' zei Benevento en herhaalde zijn vraag: 'Wie bent u? Wat doet u hier?'

'Ik ben gekomen om de brief af te geven,' zei Brunetti rustig, 'en u te vertellen waar u naartoe gaat.'

'Waarom heeft de patriarch iemand als u gestuurd?' vroeg Benevento op sarcastische toon.

'Omdat men hem heeft bedreigd,' legde Brunetti kalmpjes uit.

'Bedreigd?' herhaalde Benevento op stille toon. Hij keek Brunetti aan met een nervositeit die hij slecht wist te verbergen. Er was weinig over van de goedaardige priester die een paar minuten geleden de kamer in was gekomen. 'Waarmee kan de patriarch nu bedreigd worden?'

'Drie jonge meisjes. Alida Bontempi, Serafina Reato en Luana Serra,' zei Brunetti eenvoudig. Het waren de namen van de drie meisjes wier ouders zich bij de bisschop van Trento beklaagd hadden.

Benevento's hoofd klapte achterover alsof Brunetti hem drie keer een klap in zijn gezicht had gegeven. 'Ik weet niet...' begon hij, maar toen zag hij Brunetti's gezicht en hield hij op met praten.

Hij keek Brunetti met een samenzweerderige glimlach aan. 'Gelooft u de leugens van dergelijke hysterische meisjes? Leugens over een priester?’

Brunetti nam niet de moeite daarop te antwoorden.

Benevento werd weer kwaad. 'Wilt u me nu werkelijk vertellen dat u de weerzinwekkende verhalen gelooft die die meisjes hebben verzonnen? Denkt u dat een man die zijn hele leven in dienst van God heeft gestaan, dergelijke dingen zou kunnen doen?' Toen Brunetti nog steeds niet reageerde, sloeg Benevento nijdig met de brief tegen zijn been en wendde zich van Brunetti af. Hij liep naar de deur, deed hem open, gooide hem weer dicht en draaide zich om naar Brunetti. 'Waar denken ze me naartoe te kunnen sturen?'

'Naar Asimara,' zei Brunetti.

'Wat?' riep Benevento uit.

'Naar Asimara,' herhaalde Brunetti, er zeker van dat iedereen, zelfs een priester, de naam kende van de streng bewaakte gevangenis midden in de Tyrrheense Zee.

'Maar dat is een gevangenis. Daar kunnen ze me niet naartoe sturen. Ik heb niets gedaan.' Hij deed twee grote stappen naar voren, alsof hij hoopte Brunetti een soort concessie te kunnen afdwingen, al was het maar door de kracht van zijn woede. Brunetti bracht hem met een blik tot staan. 'Wat word ik geacht daar te doen? Ik ben geen misdadiger.'

Brunetti keek hem in de ogen, maar zei niets.

Benevento schreeuwde tegen de stilte die van de ander uitstraalde. 'Ik ben geen misdadiger. Ze kunnen me daar niet naartoe sturen. Ze kunnen me niet straffen; ik ben zelfs nooit voor de rechter gedaagd. Ze kunnen me niet naar de gevangenis sturen vanwege dingen die een paar meisjes gezegd hebben, zonder rechtszaak en zonder vonnis.'

'U bent ook nergens voor gevonnist. U bent aangesteld als kapelaan.'

'Wat? Als kapelaan?'

'Ja. Om voor de zielen van de zondaars te zorgen.'

'Maar daar zitten gevaarlijke mannen,' zei Benevento met een stem die hij met moeite kalm kon houden.

'Precies.'

'Wat?'

'Het zijn mannen. In Asimara zijn geen jonge meisjes.'

Benevento keek wild om zich heen, op zoek naar een gewillig oor dat bereid was te luisteren naar wat hem werd aangedaan. 'Dat kunnen ze me niet aandoen. Ik ga weg. Ik ga naar Rome.' Hij schreeuwde dat laatste uit.

'U vertrekt op de eerste van de maand,' zei Brunetti met ijzeren kalmte. 'De patriarch zal een boot ter beschikking stellen en daarna een auto die u naar Civitavecchia zal brengen, waar u op de wekelijkse boot naar de gevangenis stapt. Tot die tijd mag u deze pastorie niet verlaten. Als u dat toch doet, wordt u gearresteerd.'

'Gearresteerd?' stamelde Benevento. 'Waarvoor?'

Brunetti gaf geen antwoord. 'U hebt twee dagen om u voor te bereiden.'

'En als ik niet ga?' vroeg Benevento op de toon die alleen mensen met grote morele kracht bezigden. Toen Brunetti geen antwoord gaf, herhaalde de priester zijn vraag: 'En als ik niet ga?'

'Dan krijgen de ouders van die drie meisjes anonieme brieven waarin vermeld staat waar u bent. En wat u hebt gedaan.'

Benevento schrok hevig en zijn angst was zo groot dat hij onwillekeurig vroeg: 'En wat gaan die dan doen?'

'Als u boft, nemen ze contact op met de politie.'

'Wat bedoelt u met "als ik bof"?'

'Precies wat ik zeg. Als u boft.' Brunetti liet de stilte een poosje hangen en zei toen: 'Serafina Reato heeft zich vorig jaar opgehangen. Ze heeft een jaar lang geprobeerd haar omgeving ervan te overtuigen dat ze de waarheid sprak, maar niemand wilde haar geloven. Ze zei dat ze het heeft gedaan omdat niemand haar geloofde. Nu geloven ze haar wel.'

Benevento's ogen sperden zich een ogenblik open en zijn mond kneep zich samen tot een kleine cirkel. De envelop en de brief vielen op de grond, maar Benevento had er geen erg in.

'Wie bent u?' vroeg hij.

'U hebt twee dagen de tijd,' was Brunetti's antwoord. Hij stapte over de twee stukken papier heen die vergeten op de vloer lagen en liep naar de deur. Zijn handen deden pijn omdat hij ze al die tijd tot vuisten had gebald. Hij keek niet om naar Benevento toen hij wegging en sloeg de deur niet achter zich dicht.

Buiten liep hij weg van de pastorie en sloeg een smalle calle in, de eerste die hij zag waarvan hij wist dat hij naar het Canal Grande voerde. Aan het eind ervan, bij de rand van het water, bleef hij staan en staarde hij naar de gebouwen aan de overkant. Een stukje naar rechts was het palazzo waar Lord Byron een tijd lang had gewoond en daarnaast het palazzo waar Brunetti's eerste vriendinnetje had gewoond. Boten voeren af en aan en namen de dag en zijn gedachten met zich mee.

Hij had geen triomfantelijk gevoel over de goedkope overwinning: hooguit droefenis om de man en zijn miserabele, kreupele leven. Deze priester was een halt toegeroepen, in ieder geval voor zo lang ze hem via graaf Orazio's macht en connecties op het eiland konden houden. Brunetti dacht aan de waarschuwing die de andere priester hem had gegeven en aan de macht en connecties die hij achter zich had.

Opeens, met een plons die het water over Brunetti's schoenen deed spatten, landden twee zwartkoppige meeuwen vlak voor hem op het water, vechtend om een stuk brood. Ze vochten snavel aan snavel en trokken luid krijsend aan de korst. Toen slikte een van de twee het brood in en bleven ze samen vredig op het water dobberen.

Hij bleef een kwartier lang staan, tot het stijve gevoel uit zijn handen was weggetrokken. Toen stak hij zijn handen in zijn zakken, zei de meeuwen gedag, liep de calle weer in en ging naar huis.

 

* * *